MYSTERIESCHOLEN 1 – MYSTERIESCHOLEN 2 – MYSTERIESCHOLEN 3 – MYSTERIESCHOLEN 4 – MYSTERIESCHOLEN 5 – MYSTERIESCHOLEN 6 – MYSTERIESCHOLEN 7 – MYSTERIESCHOLEN 8 – MYSTERIESCHOLEN 9 – MYSTERIESCHOLEN 10 – MYSTERIESCHOLEN 11 – MYSTERIESCHOLEN 12
Van januari tot en met juni 2023 organiseerde het Informatiecentrum Rozenkruis Haarlem de twaalfdelige lezingencyclus ‘Mysteriescholen en de universele wijsheidsleer’ . Bij elke informatieochtend is ook een podcast gemaakt en beschikbaar gesteld. Hierboven is podcast 12 van 12 (afsluiting) te beluisteren en hieronder volgt de transcriptie. Van september 2023 tot en met juni 2026 staan de inloopochtenden in Haarlem en Arnhem in het teken van de driejarige leergang Eeuwige wijsheid nu! Zie het activiteitenoverzicht voor de programmering.
LEES OVER DE LEERGANG EN INLOOPOCHTENDEN EEUWIGE WIJSHEID NU
LEES AANKONDIGING VAN DE INLOOPOCHTENDEN IN DE EERSTE HELFT VAN 2024
Mysteriën van theosofie, antroposofie en rozenkruis
Hoewel de situatie in het esoterische levensveld rond 1924 (het jaar van de start van de organisatie die later uitgroeide tot de Internationale School van het Gouden Rozenkruis) onzuiver, chaotisch en complex is, zijn er in de periode daaraan voorafgaand heroïsche inspanningen verricht om het algemeen menselijke bewustzijn op een hoger plan te brengen en de greep van het pure materialisme te doorbreken.
Al vijftig jaar eerder, rond het jaar 1875, begon wel degelijk een groot werk, dat een stimulans zou zijn voor een spirituele draaggolf die de wereld de Aquarius-era binnen zou voeren.
Aan het einde van de negentiende eeuw zijn er meer dan 100 (!) rozenkruisbewegingen actief. Hoewel geen enkele van deze groeperingen kan beweren in directe lijn af te stammen van de eerste kring, de klassieke rozenkruisers die in 1614 verantwoordelijk waren voor de uitgave van de basisgeschriften, de rozenkruismanifesten, noemt ieder zich wel erfgenaam van hun geheime leer.
Na een aanloopperiode van dit soort individuele initiatieven treedt tijdens de laatste vijfentwintig jaar van de negentiende eeuw het oosterse, op de magie van het hindoeïsme geschoeide denken van de Theosofische Vereniging sterk naar voren. H.P. Blavatsky had Isis ontsluierd (1877) en De Geheime Leer (1888) geschreven, sterk wetenschaps- en maatschappijkritische boeken, die een geweldige gedachtevlucht kenden. Zij maakten de meest vooruitstrevende geesten van die tijd vertrouwd met de universele wijsheid (perenial philosophy), die vanaf de oudste tijden in bepaalde esoterische kringen werd bewaard.
LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN EN OVER H.P. BLAVATSKY
Helena Petrovna Blavatsky wijst in de twee delen van De Geheime Leer op de oorsprong en de bedoeling van de goddelijke creatie ‘mens’: de manas, de denker.Zij legt uit dat deze ‘schepping’ zich op een lange, lange evolutieweg bevindt, eens in volmaakt geestelijk-goddelijk bewustzijn één was met wat zij God of Brahman noemt, en dat eenmaal weer zal zijn.
Zij schetst de ontwikkeling van de kosmos in zeven grote periodes en legt alle stadia van deze ontwikkelingsweg uit. Hiermee draagt zij een wereld- en mensbeeld over dat een indrukwekkend aantal denkers en dichters en kunstenaars aan het einde van de negentiende eeuw ten diepste beïnvloedt.
Er wordt altijd, en met recht, beweerd dat Helena Petrovna Blavatskaia, of Mme Blavatsky, en de door haar opgerichte Theosofical Society een belangrijke rol hebben gespeeld bij het doorbreken van het web van materialisme, dat sinds de aanvang van de zeventiende eeuw, bij de opkomst van de natuurwetenschappen de westerse intellectuele wereld overheerst.
Maar haar optreden demonstreert ook nog iets anders. Wat er in feite gebeurt met het optreden van Blavatsky is dat zij, voor het eerst sinds de donkere middeleeuwen, en voor het eerst sinds Newton, terugkeert tot een direct contact met de wereld van het ongeziene. Helena Blavatsky schuift dat gordijn tussen ons en de onzienlijke werelden weer open. Op talloze manieren laat zij zien dat er meer, heel veel meer is dan alleen de wereld van de natuur, de stof, de materie, de wereld van de vorm.
Zij wil laten zien, dat de wereld – en de mens – een wonder van geestelijke krachten is; werkelijk een wonder van samenwerkende geestelijke krachten en hiërarchieën.
De wereld weet er nauwelijks serieus op te reageren. Sommigen twijfelen. Anderen verschansen zich in de burcht van het zichtbare. Weinigen komen tot nadenken, nog minder komen tot een levensverandering die hen dichter bij het oorspronkelijke verband met álle werelden brengt. De meesten wijzen het volstrekt af. Dit voorvoelend, is het niet verwonderlijk dat zij haar werk als ‘adres’ meegeeft: ‘Voor de weinigen’.
Maar het gordijn is open, en hoewel het moest gebeuren, is dat geen onverdeeld genoegen. H.P. Blavatsky wil met haar kennis van de verborgen Indische leringen en bronnen ‘aantonen dat de natuur geen ‘toevallig bijeenkomen van atomen’ is’, en zij wil ‘aan de mens diens rechtmatige plaats in het plan van het heelal geven;
De archaïsche waarheden, die de grondslag vormen van alle religies, tegen ontaarding beschermen en de fundamentele eenheid waaruit zij alle voortkomen enigszins aan het licht brengen en tenslotte aantonen dat de verborgen kant van de natuur nooit is benaderd door de wetenschap van de moderne beschaving’, zoals ze in een lange zin in het voorwoord van De Geheime Leer aangeeft.
Een nadeel van De Geheime Leer was wel, dat de vele honderden pagina’s van het boek vol namen en verwijzingen in het Sanskriet waren, die de gewone mens nauwelijks konden bereiken. Het leek niet veel te hinderen: tijdens de laatste decennia voor de eeuwwisseling en tijdens het fin-de-siècle was alles wat uit het oosten kwam bon ton en de boeken zijn als broodjes, in miljoenen exemplaren, in alle talen, over de toonbanken van de wereld gegaan.
In het vooral op het oosten gerichte milieu van de oude theosofie zocht men meesters en adepten, veelal uit India, of werden persoonlijkheden verheven tot goeroes. De situatie in Engeland in de eerste jaren na de stichting van de Vereniging kan men wel omschrijven als een vermoeiend geheel van misinterpretaties en verdachtmakingen. Daarbij komt dat de theosofen willens en wetens ook de innerlijke ontwikkeling van tweeduizend jaar christendom als het ware opzij schoven.
Misschien niet H.P. Blavatsky zelf. Weliswaar doet zij niets liever dan de bourgeoisie prikkelen, de christelijke hypocrisie en vervalsingen aanvallen en wijst ze vaak op de talloze verminkingen in vertalingen en overleveringen. Maar zij erkent toch ook meerdere malen Jezus, als drager van dezelfde kracht die eens door Krishna belichaamd werd, als een lid van de broederschap en als vertegenwoordiger van de hoogste geestelijke wijsheid.
RUDOLF STEINER
Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) zei bij veel gelegenheden: ‘Binnen de antroposofie moet steeds het rozenkruiser-zijn onderwezen worden.’ En over wat dan de taak van het Rozenkruis zou zijn, schreef hij in 1907 uitgebreid in een brief aan zijn vriend Eduard Schuré, de schrijver van De grote ingewijden. Daarin legt hij uit hoe Christiaan Rozenkruis in de constellatie van de dertiende en veertiende eeuw ‘voor zich zag, welke eisen er door rationeel denkende mensen [van de toekomst] gesteld zouden worden, en hoe het reeds toen nodig was, al het geestelijk weten in een vorm te gieten, die zich uiteindelijk zo zou uitkristalliseren dat ze aan de uitdaging van die moderne tijd tegemoet zou kunnen komen.[…]
Het was, aldus Steiner, al in de dertiende-veertiende eeuw voorzien dat de door de rozenkruisers beschermde mysteriewijsheid in de komende tijd [die hij het Michael-tijdperk noemde] deel van de cultuur zou worden en uit de bescherming van de esoterische scholen zou treden. In de toekomst zouden niet langer uitsluitend kleine esoterisch gezinde cirkels toegang tot het esoterische weten hebben, maar in principe ieder mens, in vrijheid en autonomie.
Rudolf Steiner wijdt enkele uiterst boeiende voordrachten aan Christiaan Rozenkruis, en de tijd is rijp om deze in een nieuwe context te plaatsen. Een nieuwe laag van begrijpen wordt zichtbaar, die valt in te passen in het groter verband van de wereldwijde bevrijdingsarbeid. Overduidelijk blijkt dat Steiner het geweldige werk dat hij heeft verricht, trachtte te verwezenlijken in het teken en in de kernkracht van Christiaan Rozenkruis. […]
LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN RUDOLF STEINER
GEORGE MEAD
George R.S. Mead, die in 1909, net als Rudolf Steiner dat in 1913 in Duitsland zou doen, brak met de Theosofische Vereniging onder leiding van de sterk oosters georiënteerde Annie Besant, richtte in Engeland zijn Quest Society op, een beweging die geheel in de geest van de geschetste rozenkruisarbeid werkte. En George Mead laat zijn blik over grotere perioden strijken, als hij in zijn Echo’s uit de Gnosis (deel V) wijst op dezelfde geestordewetten, op de voorbereidingen in de oorspronkelijke natuur, die uiteindelijk leiden naar een nieuwe werkzaamheid, een nieuwe stap in het grote epos van de bevrijding:
‘Maar wat zich terugtrok stierf niet; het keerde terug naar waar het vandaan kwam. Het blijft bestaan, zoals het altijd bestaan heeft, om eens in andere vormen terug te keren; vormen die overeenkomen met de geboorte, groei en dood van volken en het komen en gaan van de zielen.
Als zielen incarneren die zich niet verder kunnen ontwikkelen in de geloofsvormen van degenen van wie zij hun lichamen kregen, zal hun verlangen naar nieuwere, meer geschikte vormen van religie altijd hetzelfde wijsheidsniveau oproepen als dat waarop hun spirituele voorgangers zich bevonden. De mensheid bevindt zich nu in een tijdperk waarin veel van dergelijke zielen incarneren en de belangstelling voor de leer van de universele wijsheid neemt overeenkomstig toe.’
En dit blijkt opnieuw op te gaan. De impuls vlamt steeds op, als de gelegenheid en de juiste, verlangende en gerijpte zielen zich aandienen. ‘Want Europa gaat zwanger en zal een sterk kind baren, dat een groot peetgeschenk zal moeten hebben,’ schrijft de Fama, en in het verborgene werd zo de impuls langs vele schakels verder gedragen.
Bron: Geroepen door het wereldhart door Peter Huijs
BESTEL GEROEPEN DOOR HET WERELDHART
MAX HEINDEL
Het is langs die weg, dat een man als Max Heindel voor dit ideaal huis en haard verlaat en aan het begin van de twintigste eeuw naar Amerika vertrekt. Daar zal hij in grote bescheidenheid, maar autonoom en in dezelfde vrijheid van geest, de rozenkruisleringen in een ‘onwaardeerbare’ kosmologie vatten, en een eerste tempel van het rozenkruis bouwen, die de Rosicrucian Fellowship in 1920, op 24 december in gebruik zou nemen.
Deze tempel op Mount Ecclesia, te Oceanside in Californië, heeft een bijzondere functie. In de bovenramen ervan zijn de dierenriemtekens aangebracht en de tempel is georiënteerd op het westen, in de richting van de ondergaande zon. Het brandpunt, het altaar, staat onder het teken Leeuw (Leo), in dienst van Christus, ‘de leeuw van Juda’. De oriëntatielijn van oost naar west is zo gekozen, omdat de helpende activiteit van de leden voornamelijk ’s nachts plaatsvindt, als zij zich, bewust of onbewust, in hun onzichtbare voertuigen inzetten om de Oudere Broeders in hun genezingswerkzaamheden bij te staan.
WIM EN JAN LEENE
Z.W. Leene en Jan Leene waren zich heel goed bewust van het feit, dat 1909 een cruciaal jaar markeerde in het grote werk van zielebevrijding, dat met betrekking tot de westerse samenleving was ingezet. Zij schreven, na een gesprek met Krishnamurti over de verbrekende kracht van zijn optreden, in augustus 1934:
‘Met ingang van 1909 ongeveer was de zending van mevrouw Blavatsky geëindigd. Men begrijpe ons goed, en het is wellicht overbodig het op te merken, dat het in geen enkel opzicht de bedoeling is de grote zending van mevrouw Blavatsky, die aan duizenden bevrijding heeft gebracht, te miskennen of te onderschatten. Doch het heeft geen zin de realiteit te ontkennen, dat duizenden in de theosofische beweging waren vastgelopen […].’
HARVEY SPENCER LEWIS
Dat het jaar 1909 een nieuwe fase van naar buiten tredende activiteit van de Broederschap van het Rozenkruis markeert, kunnen we ook zien aan een opmerkelijke gebeurtenis die zich in dat jaar in Europa afspeelt. De 24-jarige Harvey Spencer Lewis onderging in 1908 een mystieke ervaring, waarbij hij ervoer dat hij op zoek moest naar de rozenkruisers, dit keer evenwel in het zuiden van Frankrijk. Omdat hij niet precies wist waar hij moest beginnen, schreef hij een Parijse boekhandelaar aan, die hem voorstelde om naar de lichtstad te komen. Na een aantal beproevingen kreeg hij een aanwijzing om op een bepaald tijdstip in het stadhuis van Toulouse te zijn en daar in de ‘Salle des Illustres’ te wachten. Daar komt hij te staan voor een meer dan levensgrote wandschildering.
De afbeelding stelt een poëziewedstrijd voor van troubadours – de minnezangers uit de bloeitijd van de Occitaanse samenleving. Het is een voorstelling die onze aandacht richt op de voorgaande broederschap; de grote middeleeuwse impuls van het bogomielse en kathaarse christendom, de gemeenschap van de vrije mannen en vrouwen die hun kerk ‘Joanna’ noemden en als een geliefde aanspraken, en haar vereerden als een ‘kerk van de liefde’.
Terwijl de troubadours, de eersten in Europa die hun poëzie in de volkstaal gingen schrijven, liederen zongen over de liefde van een man voor een vrouw, onder de bescherming van Clémence Isaure, een legendarisch rijke burgeres uit Toulouse, verwezen zij in werkelijkheid naar de wetten van de spirituele liefde. Zij gaven uitdrukking aan de zegening van het één worden met het goddelijke, en aan de vrede die van dit samengaan het gevolg is. Een van de symbolen die de troubadours gebruikten om het innerlijk verlangen van de ziel naar deze mystieke eenwording weer te geven, was de roos.
De jongeman die we enige regels hierboven hebben geïntroduceerd stond nog te mijmeren over de mystieke betekenis van de afbeeldingen die hij zag, toen iemand in de galerij van de Salle des Illustres zijn aandacht trok. H. Spencer Lewis sprak hem aan en zei tegen hem: ‘Neem me niet kwalijk, monsieur, maar ik heb het idee dat ik een heer aanspreek die informatie heeft voor iemand die het Licht zoekt.’ De man antwoordde bevestigend en vroeg hem, waarom hij nu net dit schilderij stond te bestuderen. H. Spencer Lewis antwoordde hierop: ‘Omdat, monsieur, het prachtig en wonderbaarlijk is en datgene lijkt weer te geven waar ik voor sta.’ Deze man was naar men zegt Clovis Lassalle, grootmeester van de Rose-Croix in Frankrijk.
In een loge van het Rozenkruis, ergens in een oud kasteel buiten Toulouse, ontving Lewis op 12 augustus 1909 te middernacht zijn wijding en opdracht: het uitdragen van de rozenkruisleringen passend bij de aanvangende eeuw, geheel in de geest van de rozenkruistraditie, hetgeen uiteindelijk leidde tot het vestigen van de Rozekruisers Orde AMORC. Hier aanvaardde hij, net als Max Heindel, het voorrecht om de rozenkruistraditie autonoom in de Verenigde Staten van Amerika te verspreiden, en daarmee de leringen van de oude (Egyptische) mysteriën uit te dragen, prachtig gesymboliseerd door de inspirerende beeltenis van Clémence Isaure, wier naam betekent: ‘de Gouden Isis van de rozenkruisers’.
De vier verschillende situaties laten ons zien dat de impuls niet naar persoonlijkheden kijkt, maar naar mensen die geschikt, en waardig zijn om de vlam uit te dragen. En wie is waardig? Een antwoord op die vraag vinden we wellicht in een citaat van Z.W. Leene:
‘Er zijn mensen die zich in vorige incarnaties hebben ingespannen om “de waarheid” te ontdekken en datgene wat ze ervan ontdekt hebben is evenredig aan hun ‘weten’. We kunnen dit in een mens herkennen aan dat wat we karakter noemen. Men spreekt dan van hen als van onzelfzuchtigen, en zij vallen op door hun levenswijze en ook door hun inspanning om meer van die waarheid te ontdekken. Let vooral op, bij het speuren naar die mensen, dat hun inspanning altijd gebaseerd is op onzelfzuchtigheid en zich manifesteert door onzelfzuchtige zelfopofferende dienst aan anderen. Er is er een geweest welke heeft gezegd dat men ‘de bomen altijd aan hun vruchten kan herkennen’. Nu is het een feit, dat het goede karakter altijd te herkennen is aan onzelfzuchtigheid, aan liefhebbend, bevrijdend, bovenaards denken, aan innerlijke bewogenheid. Kortom, het is de polsslag van de eeuwigheid.’
BESTEL DE VUURGLOED VAN DE ONTSTIJGING
George R.S. Mead, Rudolf Steiner, Max Heindel en H. Spencer Lewis, vier mannen van dat geschetste karakter en kaliber, die rond 1909 een heel duidelijke impressie hebben van het werk waaraan zij vorm en inhoud willen geven. Drie van hen breken in die jaren vrij uit de omgeving van de theosofie. De vierde maakt zich vrij van het benauwende materialisme, dat de ziel verstikt.
Elk van hen zet zich in om de nieuwe wegen te bereiden waarlangs de Orde, de Broederschap van het Rozenkruis, zich uiteindelijk opnieuw kan tonen aan de wereld. Ieder van hen slaagt er op zijn eigen wijze in een groep strevende mensen bijeen te brengen en het ideaal in hun harten te laten gloeien.
Bron: De vuurgloed van de ontstijging door Peter Huijs
BESTEL DE VUURGLOED VAN DE ONTSTIJGING