Rudolf Steiner over Christian Rosenkreutz en de rozenkruisers – voordracht in Neuchatel op 27 september 1911

BESTEL CHRISTIAN ROSENKREUTZ EN DE ROZENKRUISERS

Er hangt nog steeds een waas van geheimzinnigheid rond de klassieke rozenkruisers. Het werk van Christian Rosenkreutz is in de historie bewonderd èn verketterd. Eeuwenlang werkte de rozenkruisersbeweging in het verborgene. De geesteswetenschap wel nu een nieuw licht op deze spirituele beweging. Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16)bespreekt onder andere:

Met zijn geesteswetenschappelijke methode onderzoekt Rudolf Steiner de spirituele impulsen van de individualiteit Christian Rosenkreutz en van de rozenkruisersstroming. Een boek met onthullende feiten en visies. Hieronder volgt een gedeelte uit het boek. 

De oorsprong van de rozenkruisers-stroming valt in de 13e eeuw. Toen in de 13e eeuw moesten er heel bijzondere personen voor inwijding worden uitgekozen. De inwijding zelf kon pas plaatsvinden na het aflopen van die korte periode van verduistering.

In een plaats in Europa, die nog niet mag worden genoemd – maar dat zal binnen afzienbare tijd ook wel kunnen – vormde zich een hoge geestelijke loge, een college van twaalf mannen die de hele som van geestelijk weten uit oude tijden en uit hun eigen tijd in zich hadden opgenomen. Het gaat erom dat er in die verduisterde tijd twaalf mensen leefden, twaalf uitmuntende geesten, die zich verenigden om de voortgang van de mensheid te bevorderen. Ze konden allen niet rechtstreeks in de geestelijke wereld kijken, maar ze konden in zichzelf de herinnering oproepen aan wat ze door een vroegere inwijding hadden beleefd. En het mensheidskarma had het zo beschikt dat in zeven van deze twaalf mensen belichaamd was wat de mensheid overgebleven was aan resten van het oude atlantische tijdperk.

In mijn  boek De wetenschap van de geheimen der ziel is al gezegd dat op de zeven heilige risji’s, de leraren van de oerindische cultuurtijd, overgedragen werd wat er van het Atlantische tijdperk overgebleven was. Die zeven mannen die in de 13e eeuw weer geïncarneerd waren, die een deel vormden van het college van twaalf, dat waren nu degenen die terugblikken konden op de zeven stromingen van de oude atlantische ontwikkelingsperiode van de mensheid en op wat er als deze zeven stromingen voortleefde. 

Van deze zeven individualiteiten kon elk steeds maar één stroming vruchtbaar maken voor de toenmalige en tegenwoordige tijd. Er kwamen bij deze zeven personen vier andere, die niet konden terugblikken op lang vervlogen oertijden, zoals de eerste zeven wijzen, maar deze vier personen konden terugkijken op wat de mensheid zich aan occulte wijsheid in de vier na-atlantische cultuurperioden had eigengemaakt. Van deze elf kon de eerste terugblikken op de oerindische tijd, de tweede op de oerperzische cultuurperiode, de derde op de Egyptisch-Chaldeeuws-Assyrische-Babylonische cultuurperiode, de vierde op de Grieks-Latijnse cultuur. Deze vier verenigden zich met de zeven om het college van wijze mannen te vormen in de 13e eeuw.

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE AFBEELDING EN KRINGLOPEN DOORZIEN

Een twaalfde tensotte had in zekere zin het minste herinneringen, maar hij was de meest intellectuele van hen, die speciaal de uiterlijke wetenschappen moest verzorgen. Deze twaalf individualiteiten leefden niet alleen in wat er in het westers occultisme gebeurde, deze twaalf verschillende wijsheidsstromingen werkten samen naar een totaalbeeld toe. Een heel bijzondere manier om daarop te wijzen vinden we bij Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11) in zijn gedicht Die Geheimnisse.

Dus over de twaalf uitmundende individualiteiten moeten we het hier gaan hebben. Het uitgangspunt van een nieuwe cultuur hebben we in het midden van de 13e eeuw te zoeken. In die tijd was er een zeker dieptepunt in het geestesleven bereikt. De toegang tot de geestelijke werelden was toen ook voor de hoogst ontwikkelden gesloten. Toen kwam dat hoge geestelijke college samen. In een plaats in Europa, waarover we hier nog niet mogen spreken, ontmoetten deze twaalf mannen elkaar, die de som van heel het geestelijk weten van hu tijd representeerden en die de twaalf geestelijke richtingen vertegenwoordigden. 

In dit college van twaalf was voor een deel alleen een herinnerings-helderziendheid en intellectuele wijsheid aanwezig. De zeven opvolgers van de zeven rishi’s herinnerden zich hun oude wijsheid, de vijf anderen vertegenwoordigden de wijsheid van de vijf na-atlantische culturen. Dus vertegenwoordigden die twaalf de hele atlantische en na-atlantische wijsheid. De twaalfde was een mens die in zeer hoge mate de intellectuele wijsheid van zijn tijd bezat. Hij bezat verstandelijk het gehele weten van zijn tijd, terwijl de anderen, aan wie het directe geestelijke schouwen toen ook was ontzegd, hun weten destijds verkregen door af te dalen in de herinnering aan hun vroegere incarnaties.

Maar het uitgangspunt voor een nieuwe cultuur was alleen mogelijk doordat er een dertiende in het midden van de twaalf kwam te staan. Deze dertiende werd geen geleerde in de zin van de toenmalige tijd. Het was een individualiteit die ten tijde van het mysterie van Golgotha geïncarneerd was geweest. In erop volgende incarnaties had hij zich op zijn missie voorbereid door een deemoedig hart, door een innig leven in volledige overgave aan God. Het was met een grote ziel, een vrome, innerlijk diep mystieke mens, die met deze eigenschappen geboren werd en ze niet alleen maar verworven had. Als u zich een jonge mens voorstelt, heel vroom, voortdurend innig tot zijn God biddend, dan kunt u zich een beeld voor ogen halen van de individualiteit van deze dertiende.

Deze dertiende groeide helemaal op, verzorgd en opgevoed door de twaalf, en hij kreeg van ieder zoveel van de oude wijsheid als men hem maar kon geven. Met de grootste zorgvuldigheid werd deze dertiende opgevoed en alles werd zo ingericht dat niemand anders dan deze twaaf invloed op hem konden uitoefenen. Hij werd van de rest van de wereld afgezonderd. Het was een erg zwak kind in die incarnatie in de 13e eeuw; daarom werkte de opvoeding die de twaalf hem gaven, tot in zijn fysieke lichaam.

Maar de twaalf – van wie ieder zich voor zich zo sterk doordrongen en vervuld was van zijn geestelijke taak en diep doordrongen was van het christendom – waren zich bewust van het feit dat het uiterlijke christendom van de kerk maar een karikatuur was van het ware christendom, maar uiterlijk hield men hen voor vijanden ervan. Ieder individueel werkte zich slechts in een deel van het christendom in. Hun streven was om de verschillende religies samen te voegen in één grote eenheid. Ze waren ervan overtuigd dat in hun twaalf stromingen al het geestelijke even besloten lag en iedereen werkte naar zijn vermogen op de leerling in. Ze hadden tot doel een synthese van alle religies te bereiken; ze waren zich er echter van bewust dat dit doel niet door de een of andere theorie te bereiken was, maar wel door de uitwerking van het geestelijk leven. En daarvoor was een passende opvoeding van de dertiende nodig.

Terwijl de geestelijke krachten van deze dertiende tot in het oneindige toenamen, verminderden zijn fysieke krachten helemaal. Het kwam zo ver dat bijna alle verbinding met het uiterlijke leven ophield, dat alle interesse voor de fysieke wereld verdween. Hij leefde alleen voor de geestelijke ontwikkeling die door de twaalf bij hem werd gestimuleerd. In hem zat een weerspiegeling van de wijsheid van de twaalf. Het kwam zo ver dat de dertiende alle voedsel weigerde en wegkwijnde.

Toen gebeurde er iets wat slechts één keer in de geschiedenis kan gebeuren. Het was een van die gebeurtenissen die dàn kunnen plaatsvinden wanneer – vanwege de vruchten die zo’n gebeurtenis moet opleveren – de macrokosmische krachten samenwerken. Na enkele dagen werd het lichaam van deze dertiende helemaal doorzichtig en hij lag daar dagenlang alsof hij dood was. Om hem heen verzamelden zich nu die twaalf in bepaalde periodes. Op deze momenten ontsprong aan hun mond alle weten en alle wijsheid. In korte formules, die als vrome gebeden waren, lieten ze de dertiende hun wijsheid toestromen, terwijl de dertiende er als dood bij lag. Je kunt je de twaalf het beste in een kring om de dertiende heen voorstellen.

De toestand eindigde ermee dat de ziel van de dertiende wakker werd als een nieuwe ziel. Een grote verandering had hij in zijn ziel beleefd. Daarin was iets aanwezig als een geheel nieuwe geboorte van de twaalf wijsheden, zodat ook de twaalf wijzen iets volkomen nieuws konden leren van de jongeling. Maar ook zijn lichaam werd daardoor op een zodanige manier tot leven gewekt dat deze opwekking van het volkomen doorzichtige lichaam met niets anders kan worden vergeleken. De jongeling kon nu over totaal nieuwe ervaringen spreken. De twaalf konden herkennen dat hij het beleven van Damascus achter zich had: het was een herhaling van het visioen van Paulus voor Damascus.

In het verloop van enkele weken gaf nu de dertiende alle wijsheid weer die hij van de twaalf  gekregen had, maar in een nieuwe vorm. Die nieuwe vorm leek door de Christus zelf te zijn gegeven. Wat hij hun toen openbaarde, noemen de twaalf het ware christendom, de synthese van alle religies, en ze maakten onderscheid tussen dit ware christendom en het christendom van het tijdperk waarin ze leefden.

Deze dertiende stierf relatief jong en de twaalf wijdden zich vervolgens aan de taak om in imaginaties – want alleen zó kon dat gebeuren – op te tekenen wat de dertiende hun had geopenbaard. Zo ontstonden de symbolische figuren en beelden die zich in de verzameling van Hinricus Madathanus Theosophus bevinden, en in de mededelingen van H.P. Blavatsky in haar werk ‘Isis ontsluierd’. Die occulte gebeurtenis moet zo worden voorgesteld dat de vrucht van deze inwijding van de dertiende is blijven bestaan als etherlichaam-rest ervan binnen de geest-atmosfeer van de aarde. Deze rest werkte inspirerend op de twaalf, evenals op hun leerlingen die hen opvolgden, zodat uit hen de occulte stroming van de rozenkruisers kon voortkomen. Maar dit etherlichaam werkte verder door en het doordrong vervolgens het etherlichaam van de zich opnieuw incarnerende dertiende.

Al in de 14e eeuw reïncarneerde de individualiteit van de dertiende, ongeveer in het midden van de 14e eeuw. In die incarnatie leefde deze individualiteit meer dan honderd jaar. Hij werd op vergelijkbare wijze opgevoed in de kring van leerlingen en opvolgers van de twaalf, maar niet meer zo wereldvreemd als in zijn vorige incarnatie.

Toen hij 28 was kreeg hij een opmerkelijk ideaal. Hij moest reizen en uit Europa vertrekken. Eerst ging hij naar Damascus en daar herhaalde zich voor hem nog éénmaal de gebeurtenis die Paulus daar had doorgemaakt. Die gebeurtenis is te karakteriseren als de vrucht van een kiem uit de vorige incarnatie. Alle krachten van dat prachtige etherlichaam van de individualiteit uit de 13e eeuw waren intact gebleven en niets ervan ging na zijn dood op in de algemene wereldether. Dit was een blijvend etherlichaam, dat sindsdien intact bleef in de ethersferen.

Ditzelfde fijn-geestelijke etherlichaam verlichtte en doorstraalde vanuit de geestelijke wereld weer de nieuwe incarnatie, die individualiteit in de 14e eeuw. Vandaar dat hij ertoe werd gedreven om de gebeurtenis van Damascus nog een keer te door te maken. Dit is de individualiteit van Christian Rosenkreutz. Hij was de dertiende in de kring van twaalf. Vanaf die incarnatie werd hij zo genoemd. Esoterisch, in occulte zin, is hij in de 13e eeuw al Christian Rosenkreutz, exoterisch wordt hij pas in de 14e eeuw zo genoemd. En de leerlingen van deze dertiende zijn de opvolgers van de andere twaalf uit de 13e eeuw. Dat zijn de rozenkruisers. 

In die tijd reisde Christian Rosenkreutz door de hele toen bekende wereld. Nadat hij de gezamenlijke wijsheid van de twaalf ingegeven had gekregen, bevrucht door het grote wezen van de Christus, werd het voor hem gemakkelijk op in de loop van zeven jaren de totale wijsheid van de toenmalige tijd in zich op te nemen. Toen hij na zeven jaar in Europa terugkeerde, nam hij de hoogst ontwikkelde leerlingen en opvolgers van de twaalf als leerling aan en begon vervolgens het eigenlijke werk van de rozenkruisers.

Een compleet nieuwe wereldbeschouwing kon men beginnen dankzij de uitstraling van dat wonderbaarlijke etherlichaam van Christian Rosenkreutz Wat nu tot in onze tijd door de rozenkruisers aan werk werd verzet is uiterlijk en innerlijk werk. Het uiterlijke werk heeft to doel datgene wat achter de maya van de materie ligt te doorgronden. Men wilde de maya van de materie onderzoeken. Aan de gehele macrokosmos ligt evenzeer een ether-macrokosmos, een etherlichaam en grondslag, als de mens een etherlichaam heeft. Er bestaat een bepaalde grensovergang van de grovere naar de fijnere substantie.

Laten we onze blik eens richten op de grenzen tussen de fysieke en etherische substantie. Wat er tussen de fysieke en etherische substantie ligt lijkt op niets anders in de wereld. Het is goud noch zilver, noch lood, noch koper. Hier hebben we iets wat niet vergelijkbaar is met welke andere fysieke substantie dan ook, maar wat de essentie van alles is. We hebben hier een substantie die in alle andere fysieke substanties zit, zodat de andere fysieke substanties als modificaties van deze ene substantie kunnen worden beschouwd. 

Het was het streven van de rozenkruisers om deze substantie helderziend waar te nemen. Zij zagen de voorbereiding, de ontwikkeling van zo’n schouwen in een verhoogde werkzaamheid van de morele zielekrachten, waardoor deze substantie zichbaar werd gemaakt. In de morele krachten van de ziel zagen ze de kracht voor dit schouwen. Deze substantie is door de rozenkruisers echt geschouwd en ontdekt. Zij vonden dat deze substantie in een bepaalde vorm in de wereld leeft, zowel in de macrokosmos als in de mens. Buiten in de wereld, buiten de mens, vereerden ze die substantie als het ‘grote gewaad’, als het kleed van de macrokosmos.

In de mens zagen ze die substantie ontstaan wanneer er een harmonische wisselwerking is tussen denken en willen. Ze zagen de krachten van het willen niet alleen in de mens, maar ook in de macrokosmos, bijvoorbeeld in de bliksem en donder. Zo zagen ze ook de krachten van het denken enerzijds in de mens en voorts buiten in de wereld in de regenboog, in het morgenrood. De kracht om in de eigen ziel zo’n harmonie te bereiken tussen willen en denken werd door de rozenkruisers gevonden in de uitstralingen van dit etherlichaam van de dertiende, van Christian Rosenkreutz.

Er werd bepaald dat alle ontdekkingen die zij deden, honderd jaar lang als geheim bij de rozenkruisers bewaard moesten blijven, en dat de rozenkruisers-openbaringen pas na honderd jaar aan de wereld mochten worden gegeven. Pas nadat er honderd jaar aan was gewerkt, mocht er, op passende wijze, over worden gesproken. Zo werd er van de 17e tot en met de 18e eeuw voorbereid wat in 1785 tot uitdrukking kwam in het boek De geheime figuren van de rozenkruisers.

LEES MEER OVER GEHEIME FIGUREN DER ROSENKREUZER

Nu is het ook van groot belang te weten dat in iedere eeuw de rozenkruiser-inspiratie zó wordt gegeven dat de drager van die inspiratie uiterlijk nooit aangeduid werd. Alleen de hoogste ingewijden wisten het. Tegenwoordig kan er bijvoorbeeld uiterlijk alleen gesproken worden over zulke gebeurtenissen als ze honderd jaar achter ons liggen, want dat is de tijd die telkens moet zijn verstreken voordat er openlijk over mag worden gesproken.

De verleiding is te groot voor de mensen om zo’n in het persoonlijke getrokken autoriteit – wat het ergste is wat er bestaat – een fanatieke heiligen-verering toe te dragen. Dit ligt nu eenmaal dichtbij. Maar deze geheimhouding is niet alleen een noodzaak tegenover de uiterlijke verleidingen van eerzucht en hoogmoed, waartegen men zich misschien nog zou kunnen verweren, maar ook en vooral tegen de occulte astrale aanvallen die voorturend op zo’n individualiteit zouden worden gericht. Daarom is de regel dat pas honderd jaar na een dergelijk feit erover mag worden gesproken.

Tengevolge van het werk van de rozenkruisers werd het etherlichaam van Christian Rosenkreutz van eeuw tot eeuw alsmaar krachtiger en machtiger. Het werkte niet alleen door Christian Rosenkreutz, maar ook door allen die zijn leerlingen werden. Sinds de 14e eeuw is Christian Rosenkreutz steeds weer geïncarneerd geweest. Aan alles wat aan antroposofie wordt verkondigd, wordt kracht verleend door het etherlichaam van Christian Rosenkreutz en degenen die antroposofie verkondigen laten zich overschaduwen door dit etherlichaam, dat op hen kan werken zowel wanneer Christian Rosenkreutz geïncarneerd is als wanneer hij niet geïncarneerd is.

De graaf van Saint-Germain is in de 18e eeuw de exoterische wederbelichaming van Christian Rosenkreutz geweest. Alleen werd deze naam ook aan andere personen toegekend, zodat niet alles wat in de uiterlijke wereld her en der over de graaf wordt gezegd, ook voor de echte Christian Rosenkreutz kan gelden.

Nu, in onze tijd, is Christan Rosenkreutz weer geïncarneerd. Van de uitstraling van zijn etherlichaam is de inspiratie uitgegaan voor het ‘Isis ontsluierd’ van H.P. Blavatsky. Het was ook de invloed van Christian Rosenkreutz die onzichtbaar op Lessing inwekte en hem heeft geïnspireerd tot het geschrift over ‘de opvoeding van de mensheid’ (1780). Ten gevolge van de stijgende golf van het materialisme werd het steeds moeilijker om in de zin van het rozenkruiserdom te inspireren.

In de 19e eeuw kwam dan de springvloed van het materialisme. Zo kon veel slechts in zeer gebroken stralen worden gegeven. In 1851 loste Widnemann het probleem van de onsterfelijkheid vande ziel in de zin van reïncarnatie op. Zijn geschrift werd met een prijs bekroond. Al tegen het jaar 1850 schreef Drossbach vanuit psychologisch standpunt in de zin van reïncarnatie.

Zo heeft ook in de 19e eeuw de utistraling van het etherlichaam van Christian Rosenkreutz doorgewerkt. En er kon een vernieuwing van het spirituele leven worden ingezet omdat het kleine kali-joega in 1899 afgelopen was. Daarom is de toegang tot de geestelijke wereld tegenwoordig makkelijker en de geestelijke werking nu in veel grotere mate mogelijk. Overgave aan het machtig geworden etherlichaam van Christian Rosenkreutz zal aan de mensen de neiuwe helderziendheid kunnen berengen en zal hoge spirituele krachten naar boven brengen. Maar dat zal alleen mogeijk zijn voor de mensen die echt de scholing van Christian Rosenkreutz volgen. Tot nog toe was daarvoor een esoterische rozenkruisers-voorbereiding voor nodig. Maar de 20e eeuw heeft de opdracht om dit etherlichaam zo machtig te laten worden dat het ook exoterisch zal werken. Degenen die daardoor worden gegrepen mogen de gebeurtenis ervaren die Paulus voor Damascus heeft beleefd.

Tot nu toe heeft dit etherlichaam alleen gewerkt in de rozenkruisers-school; in de 20e eeuw zullen er steeds meer mensen zijn die deze inwerking kunnen ervaren en daardoor de verschijning van de Christus in het etherlichaam zullen mogen ervaren. Het werk van de rozenkruisers maakt het mogelijk de etherische verschijning van de Christus te krijgen. Het aantal mensen dat in staat zal zijn de etherische verschijning te schouwen, zal steeds groter worden. We moeten deze wederverschijning terugvoeren op de grote gebeurtenis van het werken van de twaalf en de dertiende in de 13e en 14e eeuw.

Als u een instrument van Christian Rosenkreutz zult kunnen zijn, dan kunt u ervan verzekerd zijn dat uw kleinste ziele-arbeid in eeuwigheid zal bestaan. Een onbestemde drang naar geesteswetenschap doorstroomt de mensheid nu. En we kunnen er zeker vanzijn dat overal waar rozenkruiser-leerlingen serieus en gewetensvol voorwaarts streven, waarden voor de eeuwigheid zullen worden geschapen. Elke geestelijke arbeid, hoe klein ook, brengt ons een treedje hoger. Het is nodig om de heilige zaak begrip en verering toe te dragen.

Bron: Christian Rosenkreutz en de rozenkruisers van Rudolf Steiner

BESTEL CHRISTIAN ROSENKREUTZ EN DE ROZENKRUISERS

LEES OVER DE BOVENSTAANDE VIJF BOEKEN VAN RUDOLF STEINER