1. Paracelsus

 

‘Na mijn dood zal ik meer tegen jullie uitrichten dan ‘daarvoor!’ Dat zegt Paracelsus (1493-1541) tegen de mensen die hem en zijn vernieuwende inzichten verguizen. Hij krijgt gelijk want hij wordt de vader van de moderne geneeskunde omdat hij zich niet meer baseert op zwaar verouderde en onjuiste theorieën, maar werkt op basis van eigen waarnemingen en intuïtie. Kenmerkend is dat hij niet alleen af gaat op wat zijn zintuigen hem leren, maar ook op wat hij innerlijk schouwt.

Paracelsus blinkt uit in filosofie, astronomie, alchemie en in rechtschapenheid. In zijn boek Opus Paragranum legt hij uitgebreid uit waarom hij deze vier beschouwt als de zuilen die de basis vormen van de geneeskunde. Deze universele mens, of homo universalis van de noordelijke renaissance baseert zich op het grote geheel aan de hand van een hermetisch weten. Met die holistische benadering bereikt hij verrassend goede resultaten. Paracelsus ervaart voortdurend dat wetenschappers en betweters hem maar een vreemde figuur vinden. Dat verbaast hem niet want, zegt hij: ‘Hoe kan ik ook niet vreemd zijn voor iemand die nooit in de zon heeft gewandeld.’

Een overzicht van fakkeldragers van het Rozenkruis moet wel beginnen met Paracelsus, want het geestelijke vuur is overduidelijk krachtig in hem werkzaam. Zijn officiële naam – Philippus Aureolus Theophrastus von Hohenheim – is diep symbolisch. Aureolus verwijst naar goud, Theophrastus betekent ‘verklaarder van God’, Von Hohenheim verwijst naar een afkomst uit een hooggelegen huis.

Vele lichtdragers die na hem komen laten zich inspireren door zijn leven, zijn levensvisie, zijn bevindingen en zijn geschriften. In het eerste manifest van de rozenkruisers, de Fama Fraternitatis R.C. is Paracelsus de enige historische persoon over wie wordt uitgeweid omdat de auteurs hem zien als een lichtend voorbeeld van iemand die zich inzet voor de zo noodzakelijke vernieuwing van alle kunsten en wetenschappen. Hij behoort niet tot de broederschap van het Rozenkruis, maar het is wel frappant dat hij in de jaren voor zijn dood woont in Salzburg in Oostenrijk in het Haus zur weissen Rose, het huis met de witte roos. In de Fama lezen we:

‘Theophrastus heeft, ofschoon hij niet tot onze broederschap behoorde, toch volijverig het boek M. gelezen, en zijn aangeboren scherp inzicht daaraan ontstoken. Maar aanmatiging van de geleerden en schijngeleerden heeft ook deze man in het beste dat hij voortbracht zo zeer gehinderd, dat hij over zijn inzichten betreffende de natuur nimmer op vreedzame wijze met de anderen kon spreken. Daarom bespot hij in zijn geschriften meer deze eigenwijzen, dan zijn bedoelingen volledig te uiten. Toch is de genoemde harmonie fundamenteel bij hem te vinden, en hij zou deze zonder twijfel aan de geleerden hebben meegedeeld, als gebleken zou zijn dat zij een grotere kunst waardig waren dan het plegen van kleingeestige kwellingen, waardoor hij zijn tijd in een vrij en veronachtzaamd leven doorbracht en aan de wereld haar dwaze genoegens liet.’

Deze tekst is beter te plaatsen als je wat meer weet over Paracelsus. In 1493 wordt hij geboren in het Zwitserse Einsiedeln, waar zijn vader arts en zijn moeder intendant van een ziekenhuis is. Na de dood van zijn moeder vertrekt hij in 1502 met zijn vader naar Villach in Karinthië en deze onderwijst hem in de beginselen van de astrologie en de geneeskunde. In die periode geeft zijn vader in Villach les in scheikunde aan jongeren die worden opgeleid als toezichthouders en analisten voor de mijnbouw in goud, tin, zilver, kwik, ijzer en koper. Waarschijnlijk ontstaat zo bij hem zijn belangstelling voor alchemie.

In 1507, hij is dan 14 jaar, begint de leergierige en geniale jongeman zijn ‘grote wandeling’, waarbij hij, naar eigen zeggen, vijf jaar studeert aan de universiteiten van Bazel, Tübingen, Wenen, Wittenberg, Leipzig en Keulen. In die tijd verandert hij zijn naam van Theophrastus in Paracelsus. Met hulp van een rijke arts doet hij in 1516 onderzoek naar mineralogie, chirurgie en chemie. Daarna reist hij door heel Europa. Daarbij doet hij ervaring op met vele ziekten en geneeswijzen. Ook is hij militair-geneesheer in verschillende oorlogen. De universitaire geneeswijzen blijken voor hem niet bruikbaar en daarom start hij een zoektocht naar de ware geneeskunst.

Als Paracelsus terug is in Bazel, vraagt de boekdrukker Johannes Froben – een vriend van Erasmus – hem te behandelen, omdat zijn artsen de aandoening aan zijn enkel niet kunnen genezen een amputatie dreigt. Paracelsus geneest hem en daardoor wordt hij in 1527 aangesteld als stadsgeneesheer van Bazel. Daarbij hoort ook een hoogleraarschap aan de medische faculteit van de universiteit.

Het onderwijs op de universiteit in Bazel staat dan nog geheel in het teken van de zienswijzen van Aristoteles, Galenus en Avicenna die vele eeuwen eerder leefden. Paracelsus verwerpt hun verouderde denkbeelden, en dat stuit op grote weerstand bij zijn vakgenoten. Die zijn ook verbolgen omdat hij zijn colleges in het Duits verzorgt in plaats van in het Latijn, de taal van de wetenschap, en bovenal omdat hij boeken van de oude autoriteiten in het openbaar verbrandt.

Als stadsgeneesheer komt hij bij zijn toezicht op de apothekers grote misstanden tegen die bijna allemaal vallen onder wat nu kwakzalverij wordt genoemd. Als hij die aankaart, komt hij in conflict met hen en uiteindelijk moet hij voor zijn eigen veiligheid Bazel verlaten. Dan begint hij zijn tweede ‘zwerftocht’. Onder zijn tijdgenoten vindt Paracelsus gelukkig ook warme vrienden en aanhangers. De zieken en vermoeiden naar lichaam en geest vereren hem, omdat hij hen door een onverklaarbare magische kracht geneest en hen rust bezorgt.

Paracelsus hekelt niet alleen de artsen en wetenschappers van zijn tijd, maar ook de priesters omdat die spreken over dingen waar ze zelf niets van begrijpen. Zelf zoekt hij zijn heil niet alleen in de Bijbel, maar ook in bijvoorbeeld de hermetische en neoplatoonse geschriften. Zijn opvatting dat ziekte en gezondheid van het lichaam mede worden bepaald door de harmonie tussen de mens als microkosmos en de macrokosmos, vloeit voort uit het hermetische gedachtegoed.

De mens die begrijpt dat hij zich aan de krachten van zijn innerlijke bestemming moet overgeven is volgens Paracelsus niet meer gebonden aan het rad van het lot, de uiterlijke sterrenstanden. Hij schrijft:

‘De stand van de sterren is aan de wijze onderworpen. Deze moet zich naar hem richten en niet hij naar de sterren. Alleen een mens die nog dierlijk is, wordt door de sterren geregeerd, geknecht, gedwongen, zodat hij niet anders kan dan hen volgen.’

Evenals andere renaissancefilosofen verwerpt hij de idee dat de mens volledig onder invloed staat van de planeten. De alchemie van Paracelsus gaat niet over het maken van goud uit lood, maar vooral over het ontslakken van geneesmiddelen om ze zuiverder te maken. Als een ware ingewijde zegt hij dat zijn hogere kennis niet uit hemzelf komt, maar een geschenk van God is. Wie doordringt in het vrije denken van Paracelsus wordt aangespoord zelf-autoriteit te ontwikkelen in overeenstemming met zijn devies: ‘Wie zichzelf kan zijn hoeft niet afhankelijk te zijn van een ander’.

Ongeveer de helft van zijn geschriften heeft een theologische inhoud. Paracelsus gelooft niet in een opstanding van het stoffelijke lichaam na de dood. Daarover schrijft hij:

‘Moeten we soms in de oude Adam naar de hemel gaan, met een kaal hoofd, een kromme rug en gaten in het gebit? Of in de oude gedaante, alleen wat opgeknapt? Dan zou het een verjongingsbron zijn, maar geen hemelrijk. Rozen en lelies worden uit de aarde én vanaf de hemel met dauw en regen gevoed en zo hebben wij een tweevoudige voeding: de roos in ons, die geglorificeerd wordt, wordt van boven gevoed. De tweede schepping is door geen filosofie te doorgronden.’

Paracelsus en ook bepaalde tijdgenoten van hem, zoals de spiritualisten Sebastian Franck, Caspar Schwenckfeld en Valentin Weigel, stellen openbaring en verstand op dezelfde hoogte. Daarmee wijzen zij de dogmatiek van de katholieke en de protestantse kerken af. In deze bedding van innerlijke verlichting, gecombineerd met logica en zelfstandige oordeelskracht, wordt de rozenkruisersimpuls geboren. Pioniers propageren dan op basis van het sinds de renaissance ontkiemend zelfbewustzijn een totaal andere houding tegenover zowel het natuurlijke als het bovennatuurlijke.

Deze nieuwe instelling komt voort uit de harmonische wisselwerking van openbaring en verstand, van hart en hoofd, en is nauw verwant aan de ‘verstandelijke liefde tot God’ zoals die later in de zeventiende eeuw wordt beschreven door de beroemde Nederlandse filosoof met Portugese achtergrond: Baruch Spinoza (1632-1677). Er zijn geen aanwijzingen dat Spinoza zich beschouwde als een rozenkruiser, maar in het zegel dat hij gebruikte is wel een roos afgebeeld.

Paracelsus maakt onderscheid tussen het licht van de natuur en het licht van de geest. Het licht van de natuur is de waarheid in het vergankelijke levensveld die het biologische leven van de planten, de dieren en de mensen mogelijk maakt. Paracelsus noemt het ook wel het sterfelijke licht omdat het niet tegen de tijd bestand is. Het licht van de geest is daarentegen onverganke- lijk en eeuwig, het behoort tot een andere dimensie. Dat geestelijke of eeuwige licht maakt de bijzondere werken van bijvoorbeeld apostelen en profeten mogelijk. De Hohenheimer schrijft:

‘Ik heb geen profeten gezien en ik heb ook nooit een apostel gezien. Maar ik heb hun geschriften onder ogen gehad, waarin de eeuwige wijsheid is vervat. Daaruit is me duidelijk geworden dat het licht van de natuur hier niet aan kan tippen; ik moet het een voetenbankje laten blijven. De profeten hebben voorspellingen gedaan die voor een astronoom niet mogelijk zijn; de apostelen hebben zieken genezen die voor de geneeskunst ongeneeslijk waren. Een astronoom stelt vergeleken bij de profeten net zoveel voor als een arts in vergelijking met de apostelen. Welke arts kan doden tot leven wekken? En welke astronoom kan spreken zoals David heeft gesproken? De geneeskunst is feilbaar, de profeten niet. Daarom heb ik het alleen over ons sterfelijke licht van de natuur, in tegenstelling tot de wijsheid van God, die boven alles gaat.’

De hogere waardering voor het eeuwige licht betekent zeer zeker niet dat de natuur wordt geminacht. Integendeel: het natuurlijke licht komt voort uit het eeuwige licht. Juist door de natuur kunnen we tot een begrip komen van wat boven de natuur staat en daar ons leven op afstemmen. Dit is ook één van de kerngedachten uit de hermetische filosofie, die tot uitdrukking komt in onder andere de bekende uitspraak die is ontleend aan de zogeheten Tabula Smaragdina: ‘Zo boven, zo beneden’.

Het grote probleem met de wetenschappen zoals die zich vanaf de zeventiende eeuw hebben ontwikkeld is dat alle aandacht gericht is op het ‘beneden’, en dat het ‘boven’ wordt ontkend of genegeerd. De veelheid wordt niet meer benaderd vanuit de eenheid. Dat leidt tot een vorm van bewustzijnsvernauwing en die leidt ertoe dat er ontwikkelingen in de maatschappij plaatsvinden waarbij grote vraagtekens kunnen worden gezet zoals de bio-industrie, genetische manipulatie en kunstmatige intelligentie. Mede daarom is het gedachtegoed van Paracelsus juist ook nu nog actueel.

In zijn boek ‘Verhandeling over Metalen’ schrijft Paracelsus in het achtste hoofdstuk: ‘God zal toestaan dat er een ontdekking van het grootste belang zal worden gedaan, die verborgen zal blijven tot de komst van Elias Artista.’ In het eerste hoofdstuk van dit boek merkt hij op: ‘En het is waar, er is niets bedekt wat niet geopenbaard zal worden en er is niets verborgen wat niet bekend zal worden. Daarom zal na mij een geweldige entiteit komen die nog niet leeft en die vele dingen zal onthullen.’ Ook zegt hij dat deze grote entiteit alle kunsten en wetenschappen zal vernieuwen.

Is die profetie werkelijkheid geworden? Zo ja, wie is dat dan geweest? En wat heeft die persoon gedaan? Die vragen zullen worden beantwoord in de bespreking van één van de andere fakkeldragers van het Rozenkruis.

Zeven aforismen van Paracelsus

  1. De kunst van genezen komt van de natuur, niet van de arts. Daarom moet de arts beginnen bij de natuur, met een open denkgeest.
  2. Degene die niets weet kan ook niets liefhebben.
  3. Geneeskunde is niet alleen maar een wetenschap, zij is ook een kunst. Zij heeft niet alleen betrekking op het samenstellen van pillen en pleisters; zij heeft te maken met de levens- processen, die begrepen moeten worden voordat zij kunnen worden gestuurd.
  4. Gedachten creëren een nieuwe hemel, een nieuwe bron van energie, van waaruit nieuwe kunsten stromen.
  5. De mens is een microkosmos of kleine wereld, want hij is een extract van alle sterren en planeten van het hele firmament, van de aarde en de elementen; en zo is hij hun quintessens.
  6. De arts kan een grotere invloed hebben op de patiënt dan welk medicijn dan ook.
  7. Iemand die uitsluitend in de rede leeft, leeft zonder de geest.

Bron: Mysteriën en fakkeldragers van het Rozenkruis