Beschouwing 8

Mysteriën van de ziel

Het achtvoudige pad uitdragen (hoofdstuk 8 uit het bijbehorende boek)

 

8 boeddha

BESCHOUWING GEBASEERD OP SPIRITUELE TEKST 8

Wat doen grote zielen die bevrijd zijn van het wiel van geboorte en dood en er na de dood van hun stoffelijke lichaam voor kiezen om als bodhisattva opnieuw op aarde te worden geboren in een stoffelijk lichaam om de mensheid bij te staan? Het is niet mogelijk om die vraag specifiek te beantwoorden, want er is een breed spectrum van mogelijkheden.

Zeker is dat ook een bodhisattva, evenals alle andere mensen die incarneren, een teug vergetelheid meekrijgt, waardoor hij of zij in het eigen leven in een zoektocht de roeping moet ontdekken. De wijze waarop die roeping gestalte krijgt hangt sterk af van de mogelijkheden van de betrokkene en de omstandigheden waarin hij of zij geboren wordt. Zo’n bodhisattva moet de bevrijdende weg opnieuw gaan, want hoewel hij of zij beschikt over een grote innerlijke wijsheid, moet er op basis van het fysieke lichaam een nieuw stralengewaad en een nieuwe gouden mantel worden geweven. De natuurlijke weerstanden moeten worden overwonnen zodat de ziel en de geestziel werkzaam kunnen worden.

We kennen de grote ingewijden uit de geschiedenis die een beweging begonnen die uitgroeide tot een grote religie zoals Krishna, Mozes, Zarathoestra, Boeddha en Jezus. Ook zijn er namen bekend van grote zielen die binnen een bestaande religie op een vernieuwende manier optraden. Voor het westen kunnen we denken aan Meister Eckehart, Paracelsus (fakkeldrager van het Rozenkruis 1) en Jakob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7); en voor het oosten aan bijvoorbeeld Aurobindo Ghose, Bodhidarma, Rumi en Vivekananda.

Verder zijn er grote zielen die leider waren op het praktische niveau zoals Mohandas Gandhi, moeder Theresa en Nelson Mandela. We weten niet of zij bodhisattva’s waren, maar we kunnen wel vaststellen dat zij een zegen waren voor de mensheid. Gelukkig waren en zijn er vele bodhisattva’s op aarde die niet bekend geworden zijn omdat zij op een min of meer anonieme wijze dienen.

Wanneer een bodhisattva op aarde incarneert en het als zijn of haar roeping ervaart om mensen direct tot geestziele-ontwikkeling te stuwen, dan zal hij of zij de weg van geestziele-ontwikkeling eerst zelf moeten gaan op basis van een diep innerlijk verlangen. Dan groeit geleidelijk het innerlijke begrip, en op basis daarvan kan een leer worden ontwikkeld die aansluit bij de mensen in de cultuur waarin hij of zij leeft.

Siddharta Gautama Boeddha ontwikkelde een leer waar het zogeheten achtvoudige pad deel van uitmaakt. Patanjali had het ook over een achtvoudig pad, maar dat was weer anders dan dat van Boeddha. Het achtvoudige boeddhistische pad naar verlichting wordt samengevat als:

  1. juist begrip
  2. juiste intenties
  3. juist spreken
  4. juist handelen
  5. juiste wijze van levensonderhoud
  6. juiste inspanning
  7. juiste indachtigheid
  8. juiste concentratie

Dit eenvoudige rijtje, waar een uitgebreid filosofisch systeem mee annex is, biedt leerlingen van de ziel praktische aanknopingspunten om de spirituele weg te gaan, om de leer te leven en te komen tot verwerkelijking. Zo’n rijtje wordt, evenals bijvoorbeeld de vier verheven waarheden van de Boeddha, niet zomaar bedacht, maar vloeit voort uit een weten dat het resultaat is van talloze ervaringen en innerlijke verheffing.

Een bodhisattva kan zich direct richten tot het grote publiek. Ook kan de betrokkene zich primair richten tot een groep van toegewijde leerlingen met wie hij of zij de innerlijke weg daadwerkelijk gaat. In het laatstgenoemde geval wordt er wel gesproken over een mysterieschool waarbinnen mysterieleerlingen de mysterieweg gaan.

Stichters van mysteriescholen maken soms gebruik van filosofieën van voorgangers of van tijdgenoten om te kunnen aansluiten bij mysterieleerlingen, maar zij zijn daar principieel niet afhankelijk van omdat zij op oorspronkelijke wijze kunnen scheppen. De geestziel is immers in hen werkzaam. Zij leven vanuit de wereld van de ziel en de geestziel en zijn daardoor in staat om uit eerste hand uit die bronnen te putten.

Natuurlijk is het essentieel dat een stichter van een mysterieschool, en iedere andere dienaar binnen een mysterieschool, de leer die hij uitdraagt zelf voorleeft. Niet vanuit het navolgen van regeltjes, maar vanuit een vernieuwde zijnstoestand. Dat is een voorwaarde om een groep mysterieleerlingen te verzamelen die de spirituele weg gezamenlijk kunnen gaan dankzij de bevrijdende krachtwerkzaamheid die uitgaat van de stichter en de leer.

Hierin herkennen we de drie juwelen van wijsheid uit het boeddhisme waartoe de leerling zijn toevlucht kan nemen: de boeddha  (de ontsteker van het licht), de dharma (de leer) en de sangha (de gemeenschap van leerlingen). Dit is een universele structuur die we zien bij alle mysteriescholen zoals die van Boeddha, Pythagoras, Socrates en Jezus.

Naarmate een mysterieschool zich ontwikkelt, ontwikkelt ook de leer zich. Grondprincipes blijven natuurlijk hetzelfde, maar als de mysterieleerlingen tot een bepaalde mate van realisatie zijn gekomen, is een nieuwe impuls nodig om het innerlijke vernieuwingsproces te kunnen voortzetten. De vernieuwde leer is niet in tegenspraak met de oorspronkelijke leer, maar is wel genuanceerder, grootser en meer doorleefd. De leer moet worden vernieuwd als dat nodig is.

Siddhartha Gautama, die de Boeddha werd, leefde in een hindoeïstische cultuur met vele goden die eeuwen daarvoor nog zuiver was, maar in zijn tijd was gedegenereerd en was vervallen tot afgoderij. Boeddha gaf de goden geen plaats in zijn leer. Niet omdat die niet bestaan – het goddelijke kan zich immers op oneindig veel manieren uitdrukken – maar omdat ze werden aanbeden vanuit zelfzuchtige motieven en de priesterlijke kaste van de brahmanen daarvan profiteerde.

Een mysterieschool is niet alleen bedoeld om te leren, maar vooral ook om te bidden en te werken, want alleen door innerlijk en uiterlijk werk is het mogelijk om te komen tot vervulling, om de geestziel werkzaam te laten worden. In vroegere tijden werd dit principe aangeduid met het latijnse adagium ‘ora et labora’, ofwel ‘bid en werk’. Onder bidden wordt in dit verband verstaan: vanuit de kracht van de geestvonk afstemmen op de goddelijke dimensies buiten ruimte en tijd.

Het krachtveld van een mysterieschool dient van een grote zuiverheid en een hoge vibratie te zijn om de mysterieleerlingen te stuwen tot geestelijke bewustwording en vernieuwing. Maar dat betekent niet dat een mysterieschool perfect moet zijn. Dat is onmogelijk, want zo’n school bestaat uit mensen, en menselijke persoonlijkheden zijn niet perfect, ook niet als de geestziel in hen werkzaam is.

Mysterieleerlingen staan voor de uitdaging om op zielvolle wijze te leren omgaan met imperfecties en fricties die ze binnen hun mysterieschool ervaren, want juist daardoor kunnen ze innerlijk groeien. Nu is het mogelijk dat er binnen een spirituele school teveel leerlingen zijn met weinig zielekwaliteit en innerlijk begrip. Dan is het de vraag of zo’n school moet worden voortgezet.

In dit verband is het zinvol om te wijzen op een grote spirituele leraar die het als zijn roeping zag om mensen onvoorwaardelijk vrij te maken van organisaties en rituelen die het zoeken naar de waarheid belemmeren: Jiddu Krishnamurti (1895-1986). In zijn jeugd en jonge volwassenheid werd hij binnen theosofische kringen gezien als de wereldleraar. En zo werd hij het hoofd van de orde van de ster, een organisatie met wereldwijd maar liefst zo’n 40.000 leden. In 1929 nam hij daar nadrukkelijk afstand van door de organisatie te ontbinden omdat hij ervaren had dat de mens die een ander volgt ophoudt de waarheid te volgen. In zijn opheffingsrede zei hij onder andere:

‘Jullie hebben het idee dat alleen bepaalde mensen de sleutel tot het rijk van vreugde bezitten. Niemand bezit hem. Niemand heeft de autoriteit om die sleutel te bezitten. De sleutel is je eigen zelf, en in de ontwikkeling en de zuivering en in de onkreukbaarheid van dat zelf alleen ligt de rijkdom van de eeuwigheid.

Zij die echt verlangen om te begrijpen, die ernaar zoeken om te vinden dat wat eeuwig is, zonder begin en zonder eind, zullen samen hun weg gaan met een grotere intensiteit en zullen een gevaar zijn voor alles dat niet-essentieel is, voor onwerkelijkheden, voor schaduwen. En zij zullen zich concentreren, zij zullen de vlam worden, omdat zij begrijpen. Zo’n “lichaam” moeten we creëren en dat is wat ik voor ogen heb.’

Daarna heeft hij zijn hele leven over de hele wereld lezingen gegeven om mensen op zichzelf terug te werpen en hen aan te sporen zelf de waarheid te ontdekken, op basis van gewaarzijn.
Hij wilde geen volgers. Het was zijn doel om de mensen vrij te maken, hen aan te sporen tot vrijheid en hen te helpen afstand te nemen van alle beperkingen omdat alleen dat hen eeuwige vreugde zal geven en hen de onvoorwaardelijke realisatie van de ziel zal schenken.

Krishnamurti kende en begreep het spirituele pad volkomen. Hij was door en door opgeleid in het theosofische gedachtegoed en beschikte over zoveel zielekwaliteit dat hij moeiteloos kon leven volgens de verheven spirituele richtlijnen. Krishnamurti constateerde dat verheven leringen voor mensen zonder innerlijk begrip een gevangenis kunnen vormen doordat ze de autoriteit buiten zichzelf plaatsen en zo hun eigen innerlijke ontwikkeling belemmeren.

Op het spirituele pad is een bijzondere paradox te herkennen. Als we innerlijke ontwikkeling op basis van de geestvonk nastreven, zijn bepaalde leringen en werkwijzen enerzijds dringend noodzakelijk, want om innerlijk te kunnen groeien heb je iets nodig waar je je aandacht op kunt richten. Innerlijk groeien gaat namelijk niet vanzelf, maar vereist bewuste aandacht. En anderzijds kunnen leringen en werkwijzen gevangenissen worden wanneer er nog geen of onvoldoende begrip is en er nog niet of nauwelijks mee wordt gewerkt in de praktijk van het leven. In De stem van de stilte staat daarover:

‘Ja, onwetendheid is als een gesloten vat zonder frisse lucht; de ziel een vogel die daarin gevangen zit. Hij zingt niet en kan zich niet verroeren, slechts stil en verstijfd zit de zanger en sterft van uitputting. Maar zelfs onwetendheid is beter dan verstandelijke kennis als er geen zielenwijsheid is om haar te verlichten en te leiden.’ (II:12-13)

Vormen zoals leringen en werkwijzen zijn dus voor een spiritueel pad noodzakelijk, maar kunnen ook verworden tot kooien, tot dogma’s die belemmerend zijn voor geestziele-ontwikkeling. Als de beoogde innerlijke transformatie in een leerling van de ziel gestalte heeft gekregen, is de leer in principe voor hem of haar niet langer nodig. De leer kan dan zelfs ballast worden.

Leringen zijn bedoeld om deze te realiseren, en als je ze in je leven hebt verwerkelijkt, ben je er vrij van. Toen de Boeddha op een dag de leer van ‘karma’, van oorzaak en gevolg uit had gelegd aan zijn leerlingen en zij aangaven dat ze het begrepen hadden, relativeerde hij de uitleg onmiddellijk en sprak:

‘O monniken, zelfs dit inzicht dat zo zuiver en helder is; wanneer je jezelf eraan vastklampt, het vertroetelt, het bewaakt, er gehecht aan raakt, dan begrijp je niet dat de leer slechts lijkt op een vlot, dat bedoeld is om mee over te steken en niet om vast te grijpen.

O monniken, een man is op reis. Hij komt bij een uitgestrekt water. Aan de ene kant is de kust gevaarlijk, maar aan de andere kant is het veilig en zonder gevaren. Er is geen boot die naar de
andere kant gaat die veilig en zonder gevaren is, noch is er een brug om overheen te lopen.
 Dan verzamelt deze man gras, hout, takken en bladeren en maakt een vlot en met behulp van het vlot steekt hij veilig over naar de andere oever terwijl hij zijn handen en voeten gebruikt. Nadat hij aan de andere kant gekomen is denkt hij: “Dit vlot heeft mij enorm geholpen. Met zijn hulp ben ik veilig aan deze kant gekomen, terwijl ik mijzelf uitputte door mijn handen en voeten te gebruiken. Het zou goed zijn als ik dit vlot op mijn hoofd of op mijn rug meedraag waar ik ook naartoe ga”.

Wat denken jullie monniken, zou deze man op de juiste manier met het vlot omgaan als hij zo
handelde? Op dezelfde manier heb ik een leer onderwezen die gelijk is aan een vlot – het is om mee over te steken en niet om mee te dragen.’

Boeddha droeg na zijn verlichting zijn hele leven de leer over die hij had ontwikkeld voor de mensen in zijn tijd in zijn cultuur. En dat kan ook gezegd worden over bijvoorbeeld Zarathoestra. Deze Perzische profeet ontwikkelde een uitgebreide leer die uitgroeide tot de religie van het zoroastrisme.

Tegelijkertijd benadrukte Zarathoestra of Zoroaster, evenals vele spirituele leraren, dat het werkelijke geloof niet het aanvaarden van een leer is, maar het denken, voelen en doen van het goede op basis van het weerkaatsen van het goddelijke licht. Want het is de innerlijke opdracht van de mens om het licht van de hemelen via de ontwaakte geestvonk te weerspiegelen op aarde waardoor de schepping kan worden verlost van het kwaad. Dat weerkaatsen van het goddelijke licht is alleen maar mogelijk als de mens ontvankelijk en transparant is geworden voor dat licht. Zarathoestra verwoordt dat vanuit een profetische visie prachtig in zijn loflied van Yasna 50:

‘Eens zullen onze harten rusten in uw Vaderhart.
Dan zullen de nevels van onze twijfel in uw lichtstroom worden opgelost,
dan zal het vuur van uw waarheid onze onzekerheid verteren.  
Daar zullen slechts vreugdetonen weerklinken,
en zullen onze stemmen de tolken zijn
van wat Gij onze zielen aan vreugdevolle impulsen schenkt.  
Dan zullen wij door het luchtruim stormen
als vurige rossen of als tomeloze rukwinden,
aangezet door nimmer aflatende energie,
aangevuurd door onuitputtelijke krachten.
Zo ijlen wij door het wereldruim
een ieder in onze vlucht meenemend,
Voor wie aarde, plaats en tijd te begrensd zijn geworden.  
Dan zullen er uit de volheid van onze harten liederen opstijgen,
die zich mengen met uw hemels koor.
Dan galmt er door de kosmische gewelven een luide stem,
die van U uitgaande, in ons reflecterende, weer tot U terugkeert.’

Zarathoestra is hier duidelijk een door de geest bezielde persoon. Hij ervaart een onwrikbare zekerheid, een grote vreugde en een machtige dadendrang die tot uitdrukking komt in dit visioen. Dat is wel eens anders geweest. Als we eerdere liederen van Zarathoestra lezen, wordt duidelijk dat ook hij eenzaamheid, twijfel, verlatenheid en innerlijke duisternis heeft ervaren. Dat is begrijpelijk, want iedere leerling van de ziel maakt op de spirituele weg een fase mee die de Spaanse mysticus Johannes van het Kruis (1542 – 1591) ‘de donkere nacht van de ziel’ noemt.

Aan het begin van het spirituele pad is de persoonlijkheidsziel scheppend en de ziel ontvankelijk. Nu gaat het erom dat de persoonlijkheidsziel zich overgeeft aan de ziel en daardoor in symbolische zin sterft, zodat de geestziel scheppend kan worden en een vernieuwde persoonlijkheidsziel kan doen opstaan, waardoor deze een geschikt instrument wordt voor de geestziel.

De louterende periode van de donkere nacht van de ziel begint als de oude persoonlijkheidsziel min of meer gestorven is, maar de geestziel nog niet actief is. Zoals de naam al uitdrukt, wordt deze fase, die vele jaren kan duren, als onaangenaam ervaren. De leerling van de ziel heeft zijn wereldse belangstellingen verloren, voelt zich eenzaam en verlaten en heeft geen toekomstperspectief meer. Dan zijn er twee manieren om aan die onprettige toestand, die wel wat lijkt op een depressie, te ontkomen.

De eerste manier is om geen aandacht meer te schenken aan de spirituele weg en terug te gaan naar de vleespotten van Egypte, dat wil zeggen zich weer te verliezen in allerlei fascinaties die deze wereld te bieden heeft zodat de ziel weer in slaap valt.

De tweede manier is om geduld te betrachten en vol te houden door toch steeds de ziel te blijven voeden met het goede, het ware en het schone, en contact te blijven onderhouden met medeleerlingen die ook in dat proces staan of er al doorheen zijn gegaan. Dan zal na verloop van tijd onherroepelijk het licht van de geestziel doorbreken. Zarathoestra heeft dat ervaren, en daarom begint hij zijn lied met de woorden:

‘Wie komt mijn ziel in haar verlatenheid te hulp?
Is er wel iemand in het universum aan wie zij zich kan toevertrouwen?  
Er is niemand dan alleen Gij, o Heer,
Gij die de enige bron zijt van alle waarheid,  
waaraan een stroom van zuiver denken ontspringt.’

Vanaf het moment van de innerlijke doorbraak gaat de aardse gestalte van de mysterieleerling glanzen vanwege de weerspiegeling van het licht van de ziel. Dan kan de mysterieleerling zuiver denken en een lichtbaken zijn voor allen die nog in duisternis wandelen. Dan kan deze door de geest bezielde persoon de komst van een nieuw tijdperk verkondigen, in overeenstemming met de bede in de hymne van Zarathoestra.

‘Heer, verleen reeds nu aan mijn aardse gestalte de glans van  
uw heerlijkheid, opdat uw volgelingen U in mij herkennen
en ik uw lichtbaken ben voor allen, die nu nog in duisternis  wandelen.  
Ja Heer, verleen glans aan mijn aardse gestalte,
opdat ik moge zijn uw dageraad,
die de komst van het goddelijk licht aankondigt;
opdat alle mensen mij mogen zien als uw bode,
die het aanbreken van een nieuw tijdperk verkondigt.  
Laat mij ook uw zanger zijn zolang ik over adem beschik om te  zingen.
Schepper van hemel en aarde, vervul onze harten en zielen,
opdat wij in volmaakte visie uw wil realiseren in deze wereld en in dit aardse leven.’

 

DE BOVENSTAANDE BESCHOUWING KOMT UIT HET BOEK

‘MYSTERIËN EN SYMBOLEN VAN DE ZIEL – EEN DOOR DE GEEST BEZIELDE MENS WORDEN’

BESTEL MYSTERIËN EN SYMBOLEN VAN DE ZIEL