Beschouwing 8

  Mysteriën van geboorte leven en dood

Het opstandingslichaam verwerven (hfdst. 8 van het bijbehorende boek)

 

BESCHOUWING GEBASEERD OP SPIRITUELE TEKST 8

Als mens ben je enorm kwetsbaar. Van het ene op het andere moment kun je ten prooi vallen aan snelle veroudering, verwonding, ziekte en dood. In het Evangelie van Thomas zegt Jezus: ‘Er was een rijk man met veel geld. Hij zei: Ik zal mijn geld gebruiken om te zaaien, te oogsten, te planten en mijn schuren te vullen met vruchten, zodat ik aan niets gebrek heb. Dit was wat hij dacht in zijn hart. En die nacht stierf hij. Wie oren heeft die hore.’ (Het evangelie van Thomas, logion 63)

Wanneer je je steeds bewust bent van je eigen sterfelijkheid, kun je ontdekken wat je echt belangrijk vindt en daar aandacht aan besteden. Het is verleidelijk om de gedachte aan je levenseinde te verdringen, omdat het ongemakkelijk voelt en je graag nog zoveel mogelijk wilt genieten van de tijd die je nog geschonken is. Je leeft  dan misschien vanuit het levensmotto ‘pluk de dag’ of ‘carpe diem’, dat in feite gebaseerd is op de gedachte ‘laten wij eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij’.

Het is uitstekend om te genieten van het leven, maar als daar alle tijd, aandacht en energie naartoe gaat, verkommert de ziel, omdat zij gevoed en gelaafd wil worden. Vanuit dit inzicht kunnen we de retorische vraag begrijpen die Jezus stelt aan zijn discipelen: ‘Wat baat het een mens, als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt?’ (Mattheüs 16:24)

In het Europa van de Middeleeuwen dacht men meer aan het onvermijdelijke overlijden dan tegenwoordig. Mensen stierven in die tijd relatief jong en vaak onverwacht. De dood was pijnlijk zichtbaar in de samenleving als gevolg van ziekte, hongersnood, koude, geweld en gebrekkige medische hulp. Het toenmalige christelijke geloof droeg er sterk aan bij dat het ‘memento mori’ of ‘gedenk te sterven’ een prominente plaats had in het bewustzijn van de middeleeuwers.

Omstreeks het jaar 1500 verscheen in Nederland in druk de tekst van het toneelstuk Elckerlyc, dat evenals de Engelse versie met de naam Everyman verwijst naar iedereen. De dood speelt een essentiële rol in deze moraliteit op rijm. Belangrijke boodschappen in dit korte maar diepzinnige verhaal zijn dat we allemaal sterfelijk zijn, dat we na de dood van ons lichaam verantwoording over ons leven moeten afleggen en dat we er goed aan doen om nu al zuiver te leven.

Destijds waren het geschrift Elckerlyc en toneeluitvoeringen daarvan enorm populair. Het raakte mensen veel meer dan beschouwingen over de dood, omdat ze zichzelf in de hoofdpersoon Elckerlyc herkenden. In het verhaal kunnen we de weg van de held herkennen, met de stappen zoals die zijn omschreven door Joseph Campbell.

De hoofdpersoon leidt eerst een gewoon leven, ondervindt dan op een gegeven moment moeilijkheden, ontvangt vervolgens een opdracht en krijgt te maken met beproevingen waarbij hij moet volharden. Als hij zich zo overgeeft, ontvangt hij hulp die hij ervaart als genade. Daardoor voltrekt zich een transformatie, die leidt tot een nieuwe stabiele toestand van zijn op een hogere spiraal van leven.

Elckerlyc

De hoofdpersoon Elckerlyc – of Everyman – stelt de mens in het algemeen voor. Met hem is het niet zo goed gesteld want hij leeft er maar wat op los, misschien vergelijkbaar met de verloren zoon in de gelijkenis van Jezus, die zijn vermogen verkwistte in een leven van overdaad (Lukas 15:11-32). Deze mens is verstrikt geraakt in illusies en begoochelingen, en is dan ook ontsteld als de Dood bij hem komt en zegt dat God met hem wil afrekenen nu hij zijn laatste reis moet gaan maken.

Elckerlyc wil helemaal niet zijn balans opmaken en van de aarde vertrekken. Daarom probeert hij eerst de Dood om te kopen. Dat lukt hem niet, maar hij mag wel iemand meenemen op zijn reis. Eerst nodigt hij Gezelschap uit. Zij belooft mee te gaan, maar als blijkt dat Elckerlyc niet naar een feest gaat maar naar het graf, haakt zij af. Een soortgelijke reactie krijgt Elckerlyc ook bij Familie en bij Bezit. Ten einde raad vraagt hij Deugd. Zij wil graag mee maar helaas is ze daarvoor veel te ziek. Deugd adviseert Elckerlyc om haar zus Kennis te vragen. Kennis houdt Elckerlyc een spiegel voor en spoort hem aan zichzelf grondig te onderzoeken en zich tot God te richten. Hij doet dat en daardoor geneest Deugd, waardoor zij Elckerlyc kan vergezellen.

Deugd raadt Elckerlyc aan om ook Wijsheid, Schoonheid en Kracht mee te vragen op de reis, en Kennis adviseert de vijf Zintuigen uit te nodigen. Elckerlyc maakt zijn testament op en daarna gaan ze gezamenlijk op weg. Als ze vlak bij de dood komen, besluit Schoonheid niet mee te gaan en zij gaat haar eigen weg.

Later gooit ook Kracht het bijltje erbij neer en vertrekt. Tenslotte laten ook Wijsheid en de vijf Zintuigen Elckerlyc in de steek, maar hij is totaal niet bang meer en citeert vol van vertrouwen en in volledige overgave de laatste woorden die Jezus uitriep vanaf het kruis: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.’ (Lukas 23:46)

Deugd en Kennis blijven bij Elckerlyc en mogen met hem mee als een engel hem komt halen met de woorden:

‘Kom, uitverkoren bruid
hier naar boven en hoor het zoete geluid
van de engelen dankzij uw goede deugd.
Ik neem de ziel uit het lichaam.
Haar rekening is zuiver en rein.
Nu zal ik ze voeren naar de voorhof van de hemel.
Daar mogen we allen samenkomen,
de groten en de kleinen.’

En hiermee eindigt het verhaal over Elckerlyc, een heel gewoon mens die zijn leven leeft, net als ieder ander. Hij is niet bijzonder of speciaal. Op een gegeven moment wordt hij verontrust door de Dood, die hier wordt voorgesteld als een persoon, vergelijkbaar met arcanum 13 van de tarot. Evenals in de tarot staat de Dood in dit verhaal niet alleen voor het afleggen van het stoffelijke lichaam, maar vooral ook voor de transformatie, die zich gaat voltrekken als de mens innerlijk ontwaakt.

Elckerlyc schrikt van het bezoek van de dood, net zoals Christiaan Rozenkruis schrikt van de engel die hem de uitnodiging voor de koninklijke bruiloft overhandigt en vertrekt met het geluid van een bazuinstoot. Elckerlyc moet op reis gaan en wil alles wat hij in zijn aardse leven heeft gekregen of verworven, meenemen. Dat gaat echter niet. Wie in het nieuwe levensveld wil komen, dient dat oude dat hem belemmert, geleidelijk achter zich te laten. Daarom zei Jezus tot de rijke jongeman die hem vroeg hoe hij het eeuwige leven kon beërven: ‘Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg mij.’ (Mattheüs 19:21)

Deugd en Kennis

Gehechtheden die samenhangen met Gezelschap, Familie en Bezit, kunnen behoorlijke barrières zijn op de gnostiek-christelijke weg. Daarom dient de leerling van de ziel, gesymboliseerd door Elckerlyc, daarvan innerlijk los te komen zonder de daarmee verbonden verantwoordelijkheden te verzaken. Pas na die zuiveringen ervaart Elckerlyc iets van Deugd, een nog nietig schijnsel van de pas ontwaakte geestvonk. De kracht die uitgaat van het middelpunt van de microkosmos is nog zwak. Deugd is ziek, maar kan genezen dankzij de raadgevingen van haar zus Kennis, dat wil zeggen van innerlijk weten, van gnosis. Die gnosis heeft vooral betrekking op de diepe zelfkennis waarover de ouden zeggen ‘wie zichzelf kent, kent het al’ en waarover Jezus zegt:

‘Als zij die jullie leiden zeggen:
Zie, het koninkrijk is in de hemel,
dan zullen de vogelen des hemels jullie voor zijn.
Als zij zeggen: het is in de zee,
dan zullen de vissen jullie voor zijn.
Maar het koninkrijk is binnenin jullie en buiten jullie.
Als jullie jezelf kennen
zullen jullie ook gekend worden
en zullen jullie weten dat jullie zonen
van de levende Vader zijn.
Maar als jullie jezelf niet kennen
dan zullen jullie in armoede zijn;
dan zijn jullie de armoede.’

(Het Evangelie van Thomas, logion 3)

Deugd in het verhaal van Elckerlyc heeft niet primair betrekking op bepaalde positieve eigenschappen, zoals die bijvoorbeeld zijn benoemd in de vorm van de zeven deugden, maar op het Christusprincipe dat in het hart kan ontwaken door de Christuskracht, die ook wel wordt aangeduid als het bloed van het lam. Als dat gebeurt, komen er in de persoonlijkheid bepaalde kwaliteiten tot ontwikkeling die kunnen worden ingezet om dienstbaar te zijn, en die in Elckerlyc worden aangeduid als Wijsheid, Schoonheid, Kracht en het vermogen om bewust te werken met de vijf Zintuigen.

Deze ontwikkeling kunnen we zien als een vernieuwing en dynamisering van de persoonlijkheid via achtereenvolgens het mentale lichaam, het astrale lichaam, het etherlichaam en uiteindelijk ook het stoffelijke lichaam. Bij het overlijden kunnen die kwaliteiten niet worden meegenomen over de drempel van de dood. Zij komen dan vrij in de vorm van de ontbonden bloedsziel, die beschikbaar komt voor spiritueel strevende mensen op aarde. De titels van de beschouwingen van dit boek zijn thema’s die we zullen herkennen in het verhaal over Elckerlyc.

  1. Het Woord aannemen

Elckerlyc gaat eerst volledig op in de zintuiglijke wereld en is zijn roeping vergeten. Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet gegrepen. De Dood maakt hem wakker uit zijn symbolische slaap waardoor hij inziet dat hij in zonde leeft, dat hij niet de juiste koers vaart en dat hij daarom het doel van zijn leven mist. Hij hoort dat hij een pelgrimsreis moet maken omdat dit een onderdeel is van het godsplan, het Woord. Aanvankelijk stribbelt hij tegen want zijn ego wil dat helemaal niet, maar later beseft hij dat het onvermijdelijk is en hij gaat, zoals Johannes de Doper, de paden recht maken voor zijn Heer.

  1. Incarneren op aarde

Evenals Mozes beseft Elckerlyc door zijn bijzondere ontmoeting dat hij geboren is om een opdracht te vervullen, om zijn innerlijke wezensdelen – zijn volk – te leiden uit de slavernij van de zintuiglijke wereld naar de vrijheid van de kinderen van God.

  1. Kringlopen doorzien

Net als Prediker ervaart Elckerlyc door zijn ontmoeting met de Dood heel duidelijk dat alles wat begint op een bepaald moment ook eindigt, en dat het daarom belangrijk is tijdens het leven al aandacht te besteden aan dat wat eeuwig is.

  1. Verliezen verwerken

Job verloor zijn kinderen en zijn eigendommen. Elckerlyc merkt dat Gezelschap, Bezit en Familie niet mee kunnen op zijn reis en dat hij daar innerlijk afscheid van moet nemen.

  1. De twee tot één maken

Elckerlyc gaat op zijn pelgrimsreis door een drievoudig proces van bewustwording, loutering en vernieuwing. Zijn ziel wordt rein en krachtig waardoor hij zijn ‘bruiloft te Kana’ kan vieren. Zijn ziel wordt als bruid uitgenodigd om zich te verenigen met de bruidegom, de Geest.

  1. Talenten gebruiken

Als de innerlijke lamp van Elckerlyc brandt – Deugd – ontmoet hij werkelijke Zelfkennis, en op basis daarvan ontvangt hij de talenten die hij dient in te zetten voor zijn heer: Wijsheid, Schoonheid, Kracht en de vijf Zintuigen.

  1. Vrij komen van begoocheling

Elckerlyc ontdekt dat hij leeft in begoocheling en ervaart dat hij daarvan wordt bevrijd op basis van Deugd, door aandacht voor het licht van de ontvlamde geestvonk.

  1. Het opstandingslichaam verwerven

Tijdens de pelgrimsreis van Elckerlyc komt er een onvergankelijk geestelijk lichaam tot ontwikkeling, hij weeft een bruilofstskleed voor de geestelijke bruiloft, dat wordt losgemaakt van het lichaam als het gereed gekomen is (de innerlijke kruisafname), zodat het wordt opgetrokken en kan leven vanuit de voorhof van de hemel.

Elckerlyc is de weg van de mysteriën gegaan en ziet de dood van zijn fysieke lichaam daarom vol vertrouwen tegemoet, want in hem is een geestelijk lichaam opgewekt, in overeenstemming met de vreugdevolle visie die Paulus uitdraagt.

Het vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden
en het sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden.
En wanneer het vergankelijke zich met onvergankelijkheid bekleed zal hebben,
en het sterfelijke zich met onsterfelijkheid bekleed zal hebben,
dan zal het woord geschieden dat geschreven staat:
De dood is verslonden tot overwinning.’

(1 Korinthe 15:53-54)

In de tijd dat het geschrift Elckerlyc verscheen, was er onder de bevolking een grote angst voor de dood. De toenmalige kerk hield de mensen voor dat ze zich moesten richten op goede werken, boetedoening en biecht, omdat alleen dan hun zonden vergeven zouden kunnen worden en zij na hun dood de hemel konden binnengaan. Wie twijfelde aan de reinheid van zijn ziel en bang was om in de hel terecht te komen, kon tegen woekerprijzen aflaten kopen, waardoor gedane zonden werden vergeven en een mooi plaatsje in de hemel verzekerd zou zijn.

Reformatie

De reformator Maarten Luther stelde heel terecht de aflatenpraktijk aan de kaak in de stellingen die hij in 1517 op de deur van de slotkerk in het Duitse Wittenberg spijkerde, waarmee hij een academisch debat wilde uitlokken en geen kerkhervorming. Toch wordt Luther gezien als de geestelijke vader van de beweging van de Reformatie, die voortvloeide uit de Renaissance en een belangrijke impuls tot vooruitgang werd. De Reformatie stimuleerde de individuele verantwoordelijkheid en leidde ertoe dat de verhouding tussen God en mens opnieuw werd doordacht en verwoord. Het gedachtegoed van de Reformatie wordt vaak samengevat in vijf Latijnse termen die vanaf de twintigste eeuw als een eenheid worden gepresenteerd:

  • Sola Scriptura – Alleen door de Schrift
  • Sola Gratia – Alleen door genade
  • Sola Fide – Alleen door geloof
  • Solus Christus – Alleen Christus
  • Soli Deo Gloria – Alleen aan God de eer

In deze sola’s kunnen geweldige waarheden worden herkend. Zij hebben eraan bijgedragen dat mensen zich niet meer lieten leiden door angst voor de dood, maar vanuit een besef van genade in hun kracht gingen staan. Helaas zijn de sola’s ook vaak verabsoluteerd, waardoor fundamentalisme, fanatisme, kortzichtigheid, verdeeldheid en de daarmee samenhangende nare gevolgen de kop opstaken.

De vijf sola’s zijn vooral geformuleerd vanuit de destijds zeer actuele vraag wanneer de mens behouden blijft en wanneer niet. Vanuit een universeel perspectief is die vraag niet relevant, want het gaat er primair om dat we als mens zo gaan leven dat de onvergankelijke glorie van God – de Dei gloria intacta – zich in de ziel gaat manifesteren.

Als dat niet lukt in één leven, krijgt de microkosmos net zoveel herkansingen en hulp tot het wel lukt. Dat is een troostrijke gedachte, waarbij het echter niet de bedoeling is dat we die aangrijpen om het gaan van de smalle weg uit te stellen. Uitstelgedrag hoeft overigens niet altijd negatief te zijn, want het kan ook betekenen dat er eerst een rijpwordingsproces dient te worden doorlopen.

Op het pad van de leerling van de ziel gaat het primair om trouw zijn aan het diepste innerlijk, dat zich steeds sterker wil openbaren – in Elckerlyc Deugd genoemd – en om groeien vanuit een zich steeds uitbreidend innerlijk weten – in Elckerlyc aangeduid als Kennis. Op basis van die Deugd en die Kennis, die voortvloeien uit de ontwaakte geestvonk, kunnen krachten worden aangetrokken die de transfiguratie voltrekken. Dat is een alchemische omzetting, waarbij de nieuwe onvergankelijke mens tot stand komt, de laatste Adam in wie het mannelijke en het vrouwelijke verenigd zijn. In de terminologie van Paulus is dan een geestelijk lichaam opgericht en is de levende ziel opgegaan in de levendmakende geest.

Leiding van hogerhand 

Het genoemde heelwordingsproces is groots en ingrijpend, en vraagt veel tijd en aandacht. Zouden we gestraft worden als we dat niet in één leven voor elkaar krijgen? Of mogen we misschien vertrouwen op de belofte dat God de werken van zijn handen niet loslaat (Psalm 138:8)? Wij worden gekend en wij worden geleid! En als we ons openstellen voor de leiding van hogerhand, kunnen we die misschien ervaren op een wijze die als volgt wordt bezongen door de Psalmdichter.

‘Heer, U doorgrondt en kent mij.
U kent mijn zitten en mijn opstaan,
U begrijpt van verre mijn gedachten.
U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen,
U bent met al mijn wegen vertrouwd.
Al is er nog geen woord op mijn tong,
zie, Heer, U weet het alles.
U sluit mij in van achter en van voren,
U legt uw hand op mij.
Dit kennen – het is mij te wonderlijk,
te hoog, ik kan er niet bij.
Waar kan ik uw Geest ontgaan,
waar uw aangezicht ontvluchten?
Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar;
of legde ik mij neer in het dodenrijk, zie, U bent daar.
Nam ik vleugels van de dageraad,
woonde ik aan het einde van de zee,
ook daar zou uw hand mij leiden.’

(Psalm 139:1-10)

Ook in het dodenrijk is de Heer bij ons, worden we begeleid door leden van de goddelijke hiërarchie. Hoe is het daar aan de andere kant van de sluier van de dood? Velen menen dat die vraag er niet toe doet omdat het gaat om wat we doen met ons huidige leven op aarde. Het gaat inderdaad om het leven hier en nu, maar als we enig begrip hebben van het leven na de dood zouden we ons leven misschien anders en vooral ook bewuster vormgeven. Veel mensen die een bijna-dood-ervaring hebben gehad, komen heel anders in het leven te staan, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Zij hechten minder aan bezit, macht en roem en zijn gevoeliger, milder en spiritueler geworden.

In mysteriescholen in de oudheid werd het belangrijk gevonden dat de mysterieleerlingen op basis van eigen ervaringen kennis kregen over het leven na de dood. Er werd ingezien dat de meeste mensen daar nog niet aan toe waren, en daarom werden alleen leerlingen toegelaten die daar aantoonbaar geschikt voor waren. Bij een hoge inwijding volgens het stelsel van de persoonlijkheidssplitsing werd een mysterieleerling door een priester met bepaalde drugs in een slaap gebracht die drieënhalve dag duurde.

Inwijdingsslaap

In die inwijdingsslaap trad het astrale lichaam uit en had de mysterieleerling heel bewust toegang tot alle strata van de astrale sfeer. Hij kon neerdalen in de hellen en opstijgen in de hemelen. Als hij na zo’n 84 uur door de priester uit zijn inwijdingsslaap werd gewekt, was hij een ingewijde, die eerstehands kennis had verworven over de mysteriën van leven en dood, en die dus ook het verschijnsel begreep dat we aanduiden als microkosmische reïncarnatie. De leer over reïncarnatie maakte in de oudheid deel uit van de mysteriën en werd dus alleen bekend gemaakt aan mysterieleerlingen, die daarover moesten zwijgen.

Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) beschouwt de zogeheten opwekking van Lazarus uit de dood, die beschreven staat in het elfde hoofdstuk van het Evangelie van Johannes, als een inwijding die Jezus verrichtte. Lazarus lag weliswaar al drie dagen in een graf in een rots, maar was niet dood zoals het verhaal suggereert, hij sliep.

Volgens Steiner voltrok Jezus bij Lazarus een inwijding oude stijl die door het mysterie van Golgotha overbodig zou worden. Het scheuren van het voorhangsel in de tempel op het moment van het sterven van Jezus is symbool voor het gegeven dat de mens voortaan zonder directe begeleiding van priesters de mysterieweg in zelfautoriteit kan gaan, de weg van het kruis naar het eeuwig thuis.

En hoe zit het dan met de opstanding van Jezus? Zijn geestelijke opstandingslichaam was al ruim voor zijn kruisdood gereed gekomen, in overeenstemming met een opmerking in paragraaf 17 van het ‘Evangelie van Filippus’: ‘Zij die zeggen: “De heer is eerst gestorven en toen opgestaan”, die dwalen. Want hij is eerst opgestaan en toen gestorven.’

Jezus had de dood al lang overwonnen voordat hij op een vernederende wijze ter dood werd gebracht. Sterker nog: de Christusgeest had zich met hem verbonden bij zijn doop in de Jordaan. Max Heindel (fakkeldrager van het Rozenkruis 19) schrijft dat de gewelddadige dood van Jezus, waarbij veel bloed vloeide, noodzakelijk was omdat het de Christusgeest in staat stelde zich snel uit het lichaam van Jezus terug te trekken, zonder ook maar iets van de onreinheden die aan dat zuiver menselijk voertuig kleefden te behouden.

De meeste bijbelhistorici zijn het erover eens dat de kruisdood van Jezus heeft plaatsgevonden. Over de opstanding zijn de meningen verdeeld. Begrijpelijk, want er zijn geen overtuigende historische bewijzen dat een dood lichaam ooit weer levend werd. In het vroegste christendom wordt het beeld van de kruisiging vaak vergeestelijkt. Zo heeft Paulus het over de kruisiging van de oude mens, waardoor de nieuwe mens tot opstanding kan komen. Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘Wie van Christus zijn, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.’ (Galaten 5:24),

En hoe kunnen we de verschijningen van de opgestane Jezus, waarover de heilige geschriften spreken, dan zien? Weinig tot niets wijst erop dat in het vroegste christendom de opstanding van Jezus als een lichamelijke opstanding beleden werd. Paulus noemt een aantal apostelen aan wie de verrezen Christus verschenen is en schaart zichzelf als laatste in de rij (1 Korinthe 15:8). Zijn beschrijvingen van de ontmoeting met Christus laten weinig ruimte voor de opvatting van een lichamelijke ontmoeting met de opgestane Jezus.

Kerkvaders in de tweede en derde eeuw gaven nog wel ruimte aan een geloof in een gematerialiseerde gestalte van Jezus, waarbij zijn opstandingslichaam zich verdichtte tot de vorm van zijn fysieke lichaam voor zijn dood en hij zich lijfelijk kon manifesteren aan zijn discipelen. Een opstanding in ‘het oude vlees’ vonden ze een onzinnige gedachte.

Uit historisch onderzoek blijkt dat de leerstelling van het zoenoffer, waarop het uiterlijke christendom zich grotendeels baseert, niet terug te voeren is op de leringen van Jezus en het vroegste christendom. Dit dogma, dat leert dat Jezus door zijn kruisdood alle schulden van de mensheid op zich heeft genomen en dat ieder mens die dat gelooft, behouden blijft, is zeker waardevol geweest in de geschiedenis, maar kan nu een belemmering zijn voor verdere ontwikkeling van de mensheid.

Gelukkig bestaat er wel zoiets als vergeving van schulden. Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7) schrijft daarover: ‘Het komt niet slechts op het vergeven aan maar op het geboren worden. Dat is ook vergeven; de zonde is dan als een huls: de nieuwe mens groeit en werpt de huls weg. Dat is Gods vergeving.’ Dit doet denken aan de vlinder die uit de cocon kruipt en dan de vrijheid tegemoet gaat.

Jakobus schrijft in zijn brief: ‘Zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder de werken dood.’ (Jakobus 2:26).   En Paulus schrijft aan de gemeente van Filippi: ‘Werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven.’ (Filipenzen 2:12) Deze uitspraken maken duidelijk dat passief zijn op het gebied van geloof niet aan te bevelen is. De uitdrukking ‘vrees en beven’ heeft niets met angst te maken. Vrees betekent hier ontzag en beven duidt erop dat de verheven trillingen van de genade lijfelijk worden ervaren.

Het woord ‘zaligheid’ verwijst naar de zijnstoestand waarbij de betrokkene een door de Geest bezielde mens is en zo tot een nieuwe mens wordt herschapen. Andere bijbelvertalingen gebruiken in plaats van het woord ‘zaligheid’ de woorden ‘behoudenis’ of ‘redding’. Ook dat is juist, mits deze termen juist worden begrepen.

Zaligheid, behoudenis en redding verwijzen niet naar het ontsnappen aan het verloren gaan in de hel en daar eeuwig branden, maar op het innerlijk vrij komen van het wiel van geboorte en dood. Het is de opstanding van de mens van de grootheid uit het graf van de natuur, waarvan de evangeliën getuigen en die wordt verbeeld in arcanum 20 van de hermetische tarot. De essentie van deze beschouwing wordt treffend samengevat in de volgende tekst van Jan van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21).

‘Weet u wel waartoe de mens geroepen is?
Weet u waartoe de mens in staat is?
Wij zijn van Gods geslacht!
Wij zijn naar zijn beeld geschapen.
In ons gloort de goddelijke vonk. 
 Dat zijn geen goedkope en zoete stichtelijke woorden, maar levende vlammen van de eeuwige waarheid. Wij dienen los te komen van onze begrenzing, van onze slavengeest. Wij moeten ons koningschap gaan beseffen!
En daarom, de zending van de orde van het Rozenkruis en zijn dienaren is de wegen van de bevrijding te wijzen, want ziet, wij allen gaan gebukt onder slavernij naar lichaam, ziel en bewustzijn. Er moet in ons iets komen van een nieuwe heilige hartstocht, die heilige bevrijdingsnood, waarvan de klassieke psalmen zingen. Er moet in ons iets komen van waarachtige godskennis, iets van het dagelijks wandelen met Christus.

Er zijn duizenden die zeggen Christus te kennen. Zij spellen zijn woorden na met lippentaal, maar het hart blijft onbewogen en het hoofd begrijpt hem niet. En daarom is het de zending van de orde van het Rozenkruis, om u te zeggen wie, wat en hoe de Christus is, wat deze vervaarlijke zonnegeest van ons wil, en voor ons wil en doet. 

 Niet slechts een devoot samenvouwen van de vingers tot gebed, niet slechts het zingen van een lied, niet het negatieve afwachten: “Hij zal alles wél maken.” Neen, wij moeten het zélf doen! Dat is het geweldige van het christendom. In ons moet de liefdebrand van de Geest uitslaan. Uit ons moet de koningsvlinder losbreken, opdat wij, het zwijnendraf verlatende, op zouden gaan tot onze Vader.’

BESTEL MYSYERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD