Beschouwing 6

Mysteriën van geboorte leven en dood

Talenten gebruiken (hoofdstuk 6 van het bijbehorende boek)

 

BESCHOUWING GEBASEERD OP SPIRITUELE TEKST 6

Als je de spirituele weg gaat, kan de bruiloft te Kana, dat is de éénwording met de Geest, op een bepaald moment in jou plaatsvinden. In het microkosmische stelsel dat jij momenteel bewoont, hebben vele persoonlijkheden geleefd om bij te dragen aan het tot stand komen van een ervaringsvolheid die een stevig fundament kan vormen voor het scheikundig huwelijk dat een volkomen heelwording mogelijk maakt.

Bij de geestelijke bruiloft word je verenigd met de bruidegom, met de goddelijke Geest in je. Je kunt je voorbereiden op deze geestelijke ontmoeting, op deze wederkomst van Christus in de aurische wolken van je microshemel, maar je weet niet de dag en het uur waarop deze zal plaatsvinden.

Het is uitgesloten dat de geestelijke bruidegom op een bepaald moment voor iedereen zomaar vanzelf komt, als bij toeval midden in de nacht. Hier betreft het een individueel gebeuren waar een intense voorbereiding aan vooraf gaat die veelal begint met een innerlijk aangeraakt worden door een spirituele traditie of leringen daarvan. Die impuls en het daarmee verbonden nieuwe weten kunnen zich geleidelijk verdiepen en tot een innerlijk bezit worden door steeds meer te denken met het hart.

Zo kan er langzaam maar zeker een nieuwe innerlijke structuur ontstaan, een hoeksteen waarop verder kan worden gebouwd. In de gelijkenis over de tien meisjes spreekt Jezus in dit verband over een olielamp. Die lamp kan alleen worden ontstoken door het heilige vuur van de Geest als er brandstof is in de vorm van olie, symbool voor zielekracht. En de olie kan alleen door zelfwerkzaamheid worden verkregen. Wie olie koopt van anderen, kan nog niet binnengaan in de bruiloftszaal.

Alle tien meisjes in de gelijkenis beschikken over een olielamp. Vijf van hen zijn wijs en vijf zijn dwaas. Het getal vijf verwijst naar de ziel, naar een hoger niveau van bewustzijn dat uitstijgt boven het getal vier, dat met de aarde wordt geassocieerd vanwege onder meer de vier elementen, de vier windrichtingen, de vier jaargetijden en de vier temperamenten. In beide gevallen is er dus sprake van zielebewustzijn dat symbolisch wel wordt weergegeven als een rechtopstaande vijfpuntige ster, het pentagram. Wat zou het verschil kunnen zijn tussen de wijze meisjes en de dwaze meisjes?

Bergrede

Het antwoord op die vraag vinden we aan het einde van de Bergrede van Jezus. Dat is een toespraak met revolutionaire praktische aanwijzingen, die niet gericht is aan alle mensen, maar aan leerlingen die de weg gaan en daardoor innerlijk enigszins uitgestegen zijn boven het algemene bewustzijnsniveau van de mensheid. Zij bevinden zich in symbolische zin op de berg, omdat de ziel in hen is ontwaakt. Jezus begint zijn Bergrede met de zogeheten zaligsprekingen en besluit de toespraak met de volgende tekst.

‘Daarom, ieder die deze woorden van mij hoort en ze doet, die zal ik vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op de rots gebouwd heeft; en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gefundeerd. En ieder die deze woorden van mij hoort en ze niet doet, zal met een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op zand gebouwd heeft; en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het stortte in en zijn val was groot.’ (Mattheüs 7:24-27)

Wijs of verstandig zijn wordt hier dus gelijk gesteld met het werken met de opgedane geestelijke kennis, terwijl het niet leven volgens het innerlijke weten als dwaas wordt aangemerkt. Deze vorm van ‘dwaas zijn’ is een stadium op het pad die iedere leerling van de ziel uit eigen ervaring heel goed kent. De kloof tussen weten en doen kun je niet zomaar overbruggen. Ook de apostel Paulus verzucht: ‘Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.’ (Romeinen 7:19). Christiaan Rozenkruis wordt zich na het ontvangen van de uitnodiging voor de bruiloft bewust van zijn onwaardigheid, omdat hij al bij voorbaat weet dat hij tekortschiet. En de beroemde Duitse dichter Goethe laat Faust zeggen:

‘Twee zielen wonen in mijn borst, helaas!
De ene wil zich van de andere scheiden;
de ene hangt in platte liefdeslust
de wereld aan met klampende organen;
de andere verheft met macht zich uit de stof,
om zich naar hoger sfeer de weg te banen.’

Hoe kun je uit zo’n innerlijk conflict komen? Door vol te houden! Door zonder te forceren vanuit de ziel en een authentieke spirituele traditie te blijven streven naar het schone, het ware en het alleen-goede, zonder te hechten aan waarneembare resultaten op de korte termijn. Je gaat dan dwars door de kloof heen: eerst afdalen en daarna omhoog klimmen. Dan zal op den duur als gevolg van overgave van het zelf het innerlijke licht doorbreken, waardoor de volgende passage uit de Bergrede van toepassing wordt.

U bent het licht van de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen zijn. En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard, en hij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.’
(Mattheüs 5:14-16)

Dit is heldere en dynamische taal, een krachtige invocatie. Verderop in de Bergrede spreekt Jezus ook over een lamp en licht, maar de betekenis van die tekst is wellicht minder voor de hand liggend. ‘De lamp van het lichaam is het oog; als uw oog zuiver is, zal heel uw lichaam verlicht zijn; maar als uw oog kwaadaardig is, zal heel uw lichaam duister zijn. Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis zelf!’ (Mattheüs 6:22-23)

Het menselijke lichaam is niet lichtgevend en beschikt niet over één oog, maar over twee ogen. Wanneer we deze tekst letterlijk nemen, draagt dat niet echt bij aan een beter begrip. Als we de formulering verbinden met kennis over energetische centra in de mens, kan duidelijk worden wat hier wordt bedoeld. Het is belangrijk te beseffen dat veel spirituele tradities onder het begrip lichaam’ niet alleen het stoffelijke lichaam verstaan, maar ook de ijlere lichamen, die tezamen de persoonlijkheid en de aura van de mens vormen, namelijk het etherlichaam, het astrale lichaam en het mentale lichaam.

Lichtkleed

Sommige helderzienden kunnen de menselijke aura, ook wel lichtkleed genoemd, waarnemen in de vorm van een dynamisch stralingsveld met meerdere kleurschakeringen in en om het fysieke lichaam of stofkleed. Het karakter en de gezondheid van een mens drukken zich niet alleen uit in het stoffelijke lichaam, maar vooral ook in de aura. Als de gedachten, gevoelens en gedragingen veranderen, veranderen ook de aura, de anatomie van het brein (vanwege nieuwe neurale paden) en de fysiologie van het lichaam (waaronder het bloed en de hormoonhuishouding).

Het bewustzijn van de mens is niet aan tijd en ruimte gebonden, maar heeft wel een onstoffelijk brandpunt in het lichaam dat zich bevindt in de vierde hersenholte, in de open ruimte achter het voorhoofdsbeen. Het staat onder controle van de menselijke wil en is van nature egocentrisch.

Als Jezus zegt dat de lamp van het lichaam het oog is, dan doelt hij niet op de ons bekende fysieke ogen en ook niet op het onstoffelijke derde oog bij het voorhoofd tussen de wenkbrauwen dat op basis van training vanuit het ego kan worden geopend en dat leidt tot bijvoorbeeld helderziendheid. Wanneer mensen bewust occulte vermogens ontwikkelen en misbruiken of anderszins werkelijk kwaad doen, ondergaat het derde oog een verandering die in de Bijbel wordt aangeduid als het merkteken op het voorhoofd (Openbaring 13:16) en dat gaat gepaard met een sombere en donkere aura.

Met de benaming ‘de lamp van het lichaam’ verwijst Jezus naar de zogeheten pinealis-vuurkring, die verband houdt met het kruinchakra, de duizendbladige lotus die zich niet kan plaatsen onder de menselijke wil. Dat ‘kruin-oog’ kan zich openen als gevolg van een edel innerlijk en uiterlijk leven, waarin de egocentriciteit steeds verder afneemt. Sommige oosterse geschriften noemen het ‘kruin-oog’ de schenker van goddelijke kennis, die een licht uitstraalt alsof alle zonnen tegelijk schijnen.

Dit alles maakt duidelijk waarom heiligen op tekeningen en schilderijen vaak worden afgebeeld met een aureool om hun hoofd. Het is een stralende krans, die Paulus de helm van de zaligheid noemt (Efeziërs 6:17). Jakobus heeft het over een kroon. Hij schrijft: ‘Zalig is de man die verzoeking verdraagt want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heer beloofd heeft aan hen die hem liefhebben.’ (Jakobus 1:12)

De lamp van het lichaam kan gaan branden als gevolg van olie, een aanduiding voor de lichtkrachten die worden aangetrokken als gevolg van het bewandelen van de spirituele weg. Dankzij die lichtkrachten wordt de aura na verloop van tijd stralend lichtend en krijgt deze een gouden glans. Het is het onsterfelijke, verheerlijkte lichaam dat in de Bijbel wordt aangeduid als het bruiloftskleed, geestelijk lichaam of opstandingslichaam. Aan het einde van het lied van de parel krijgt de met de parel teruggekeerde prins een stralengewaad en een gouden mantel. Op de derde dag van De Alchemische Bruiloft ontvangen Christiaan Rozenkruis en andere bruiloftsgasten een gulden vlies. Afbeelding 6 geeft op symbolische wijze weer hoe de aura en de microkosmos gezuiverd worden als gevolg van het gaan van het pad, dat we kunnen zien als een innerlijke revolutie.

Innerlijke alchemie

Zo kunnen we begrijpen waarom het gaan van de weg van de mysteriën ook wel wordt aangeduid als het weven van het gouden bruiloftskleed en gekarakteriseerd wordt als innerlijke alchemie. Dat is een geconcentreerde werkzaamheid die niets te maken heeft met het vervaardigen van stoffelijk goud, waarop tallozen zich in het verleden vanuit hebzucht hebben gestort.

Alchemie wordt vaak gezien als een primitieve voorloper van de de moderne scheikunde. Dat is juist, maar daarmee is niet alles gezegd. Naast de stoffelijke of extraverte alchemie, die zich uitsluitend richt op het omzetten van materie, heeft er vanaf het begin van de alchemie in de eerste eeuw van de jaartelling in allerlei culturen ook een onstoffelijke alchemie bestaan, die zich richt op het transformeren van levensenergieën. Dat geldt voor de Chinese, de Indiase, de Egyptische, de Hellenistische, de Romeinse, de islamitische, de Middeleeuwse en de vroegmoderne alchemie.

Het prepareren van een levenselixer dat zieken geneest of een mens zelfs onsterfelijkheid schenkt, behoorde tot de stoffelijke alchemie. Paracelsus (1493 – 1541, fakkeldrager van het Rozenkruis 1), een belangrijke vernieuwer van de geneeskunde in de eerste helft van de zestiende eeuw schrijft: ‘Het is de taak van de mens volledigheid te bewerkstelligen. Dit “volledig maken” heet alchemie. In de geneeskunde, waar dit het meest nodig was, is dat juist níet gebeurd.’

Veel natuurwetenschappers beschouwen de stoffelijke en onstoffelijke alchemie van weleer als grote onzin. Dat is begrijpelijk omdat de benaderingen niet passen binnen de materialistische en reductionistische paradigma’s van de natuurwetenschappen. Met name wat betreft het stoffelijke aanzicht is de alchemie grotendeels achterhaald, omdat er nog relatief weinig kennis was, maar toch zijn er in geschriften van alchemisten soms diepe innerlijke waarheden te herkennen. Er zijn beroemde en succesvolle wetenschappers die zich intensief hebben beziggehouden met alchemie.

Isaac Newton (1643-1727) legde de grondslagen voor de klassieke mechanica en voor de infinitesimaalrekening. Hij wordt algemeen beschouwd als één van de grootste natuurkundigen ooit. In de leerboeken over natuurkunde lezen we meestal niet dat Newton een diepgelovig man was en dat hij in zijn leven veel meer tijd en aandacht heeft besteed aan theologie en alchemie dan aan natuurkunde, omdat daar zijn diepste belangstelling naar uitging.

De befaamde Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung (1875-1961) was, evenals Isaac Newton, in het bezit van een uitgebreide bibliotheek met geschriften van alchemisten, kabbalisten en rozenkruisers. Hij bestudeerde ruim tweehonderd alchemistische geschriften en vond zijn concept van het collectieve onbewuste daar grotendeels in bevestigd. In zijn autobiografie Herinneringen, dromen, gedachten schrijft Jung: ‘Ik stootte op de historische tegenhanger van de psychologie van het onbewuste. De mogelijkheid van een vergelijking met alchemie en de ononderbroken intellectuele keten teruggaand tot de gnostiek, gaf werkelijkheid aan mijn psychologie.’

Het geestelijke goud

De klassieke rozenkruisers uit de zeventiende eeuw hielden zich ook bezig met innerlijke alchemie en waren fervente voorstanders van wetenschap en techniek op basis van onderzoek en ontwikkeling. In hun manifesten distantieerden ze zich echter nadrukkelijk van het goud maken, dat in hun tijd sterk in de belangstelling stond. Zij waren gericht op het geestelijke goud.

Aan het einde van hun Fama Fraternitatis R.C. uit 1614 lezen we het volgende:

‘Ook bescheiden mensen houden het ervoor, dat de omzetting van metalen het toppunt en de bekroning der wijsbegeerte zou zijn, en dat diegene Gode bijzonder aangenaam zou zijn, die slechts grote goudmassa’s en goudklompen zou kunnen maken; terwijl zij ook met onbedachtzaam bidden en hart-ontroerend zuur-kijken de alwetende God, die de harten kent, hopen te overreden.

Zo betuigen wij hiermee openlijk dat dit verkeerd is, en dat het met de ware wijsgeren zo gesteld is, dat voor hen goudmaken een kleinigheid en slechts bijzaak is; in vergelijking daarmee hebben zij nog wel enige duizenden betere zaken! Wij zeggen met onze geliefde vader C.R.C.: “Weg met alle goud, indien het niet het grenzeloze goud is!”

Want voor wie zich de gehele natuur ontsluit, die verheugt zich er niet over dat hij “zon” kan maken, of, gelijk Christus zegt, “dat de duivelen hem gehoorzamen”, maar is verheugd dat hij de hemelen ziet opengaan, en de engelen Gods ziet opklimmen en afdalen, en zijn naam in het boek des levens is geschreven. Ook verklaren wij, dat onder de naam ‘alchemie’ boeken en platen uitkomen, die een belediging zijn voor de glorie van God; wij zullen deze dan ook te zijner tijd noemen en aan de reinen van hart een overzicht ervan verstrekken. Alle geleerden verzoeken wij op dergelijke boeken zorgvuldig acht te slaan, want de vijand laat nimmer af zijn onkruid te zaaien, totdat één, sterker dan hij, het verhindert.’

De moderne rozenkruiser en hermetisch gnosticus Jan van Rijckenborgh (1896-1968, fakkeldrager van het Rozenkruis 21) hield in 1952 in Wiesbaden in Duitsland een toespraak die hij beschouwde als een nieuwe roep van de Broederschap van het Rozenkruis. Daarin zegt hij onder meer:

‘De alchemie van de rozenkruisers steunt op verandering van het bloed in de ruimste zin van het woord: het slangenvuur, het zenuwfluïde en de bloedvloeistof. Dit drievoudige bloed is onze levensbasis. Het is ons ik, ons bewustzijn, onze ziel. Ons gehele verleden, ons gehele karma, ons gehele karakter hebben hun basis in het bloed.

Het drievoudige bloed is de kern, de ziel, van de microkosmos. Alle magnetische krachten en alle invloeden daarvan manifesteren zich in het bloed en leggen daarin hun bedoelingen vast. Daarom steunt transfiguristische alchemie op de verandering van het bloed, terwijl dialectische alchemie het bloed, het zenuwfluïde en de organen die daarmee verbonden zijn, cultiveert. Het resultaat daarvan is een zeer zelfbewust, ikcentraal mens. Iemand die zegt: “Ik kan alles. Ik ben alles. Ik ben god. Ik ben de übermensch.”

De transfiguristische alchemie begint bij het opbreken van het ik. Wat de occulte alchemie als basis gebruikt, wordt door de transfiguristische alchemie volstrekt en onvoorwaardelijk aangetast. Daarom zal de Broederschap het ik niet als leider van het veranderingsproces stellen en nimmer bij het ik aanknopen.’

Betekent dit dat Jan van Rijckenborgh een tegenstander is van het ontwikkelen van talenten? Nee, beslist niet! In meerdere geschriften merkt hij op dat het ook voor leerlingen van een geestesschool belangrijk is om kennis en vaardigheden te ontwikkelen en te gebruiken, omdat zij dan uiterlijk en innerlijk sterker kunnen worden, zodat ze een effectief instrument kunnen zijn voor gnostiek dienstbetoon. Het is de kunst om de juiste talenten te ontwikkelen en deze op de juiste manier in te zetten voor de juiste doeleinden.

Innerlijke rijkdom

Dit brengt ons bij de gelijkenis van de talenten uit Mattheüs 25 die in een iets andere vorm ook te vinden is in Lucas 19, waar gesproken wordt over ponden. Talenten en ponden waren geld-eenheden. Het is duidelijk dat de gelijkenis niet gaat over het behalen van financiële winst op basis van slim en krachtig ondernemerschap, want aan het begin staat dat het verhaal verwijst naar het binnengaan in het hemelse koninkrijk. Centraal in de gelijkenis staat het verwerven van innerlijke rijkdom. Dat is iets te bezitten dat aan allen geschonken kan worden, als uit een onuitputtelijke bron. Het kan bijvoorbeeld gaan om innerlijke kennis, onvoorwaardelijke liefde en scheppende daadkracht.

Drie dienaren ontvangen een bepaalde rijkdom van hun meester: vijf talenten, twee talenten of één talent. Ieder mens ontvangt een bepaald ‘startkapitaal’ waarvan de kwaliteit en de kwantiteit worden bepaald door met name karma, erfelijkheid en opvoeding. Zodra een mens besluit het spirituele pad te gaan, zal hij het daarmee moeten doen. Dat kan ook, want het gaat er niet om of iemand heel getalenteerd is of niet, maar of hij bereid is zich in te zetten voor iets waar hij zelf niet beter van wordt, maar wat wel bijdraagt aan het grote geheel, aan het plan van de meester in de gelijkenis. Zonder het offer van ego-gerichtheid is er geen opstanding mogelijk.

De drie dienaren kunnen we zien als de drie dimensies van de mens die in de vorige beschouwing werden aangeduid als de wijn van de geest, het water van de ziel en de steen van de persoonlijkheid. De eerste en de tweede dienaar in de gelijkenis hebben gewerkt voor hun innerlijke meester. Daarvoor worden zij niet betaald in de vorm van loon, maar zij beleven de vreugde van hun heer. Zij ondergaan de alchemische bruiloft omdat zij daarvoor door hun werk innerlijk geschikt zijn geworden.

De derde dienaar identificeert zich nog volledig met zijn lichaam en zijn persoonlijkheid en kan daarom zijn wil nog niet in overeenstemming brengen met de wil van zijn innerlijke meester. Daarom ontvangt hij geen uitnodiging voor het feest van zijn heer, maar wordt op het moment van de afrekening berispt en in de buitenste duisternis geworpen waar gejammer is en tandengeknars. Is dat niet een wat te zware straf voor iemand in wie de ziel en de geest zich nog niet kunnen uitdrukken?

Meerdere onderzoekers beweren dat de opmerking ‘waar het gejammer is en het tandengeknars’ niet stond in de verloren gegane oorspronkelijke tekst, maar er later aan is toegevoegd. Hier is geen sprake van straf, en nog minder van eeuwig lijden, maar van het bereiken van het einde van één wielwenteling, waarna vanzelfsprekend een nieuwe gang door de kringloop tot ontwikkeling komt.

Wat zou er worden bedoeld met het geworpen worden in de buitenste duisternis? In de eerste en de tweede dienaar is in een lange periode van toegewijd dienen iets van het opstandingslichaam tot stand gekomen, iets dat niet te gronde gaat bij de dood van het lichaam, iets van het gouden bruiloftskleed. De derde dienaar heeft uitsluitend zijn eigen wil gevolgd, waardoor er niets tot ontwikkeling is gekomen dat als onsterfelijk kan worden aangemerkt. Bij zijn dood blijft er dan ook niets van hem over. Het is alsof hij in de buitenste duisternis wordt geworpen. Hij bouwde zijn huis niet op een rots maar op zand. En daarom stort het in als de dood toeslaat.

Commitment

De gelijkenis vermeldt dat de meester lang weg blijft. De dienaren krijgen dus ruim de tijd om hun opdracht te vervullen. Daarin kunnen we een aanwijzing herkennen dat het gaan van het spirituele pad tijd vraagt en daarom ook geduld. In het dagelijkse leven zijn we geneigd om te denken op de korte termijn, omdat we snel resultaten willen bereiken. In onze complexe maatschappij is dat vaak ook nodig om te kunnen leven. Opmerkelijke successen in het gewone leven zijn veelal het resultaat van een aaneenschakeling van heel veel kleine stapjes, die allemaal onverdeelde aandacht krijgen. Als gevolg van commitment kunnen er dan na verloop van tijd of al heel snel onverwacht gewenste gebeurtenissen optreden, uitingen van positieve synchroniciteit, verrassende coïncidenties.

Talent in het leven komt je niet aanwaaien. De Zweedse psycholoog K. Anders Ericson stelde op basis van onderzoek vast dat toppers in wat voor vakgebied dan ook minstens 10.000 uur hebben getraind, hetgeen overeenkomt met zes á zeven uur per dag gedurende tien jaar. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat deze zogeheten 10.000 uren-regel niet zou gelden voor een spirituele weg. Professor Gilles Quispel (1916-2006), nestor van het wetenschappelijke onderzoek naar de gnosis, benadrukte tijdens voordrachten vaak ‘Er is geen snelweg naar verlichting en geen instant-nirwana’.

Op de weg van de mysteriën is het niet de bedoeling dat je een toppresteerder wordt. Als je die ambitie zou hebben, zou dat contra-productief werken omdat zo’n houding voortkomt uit het ego. Op iedere authentieke spirituele weg gaat het meer om ‘zijn’ dan om ‘doen’, maar de paradox is dat je heel wat moet doen en nog veel meer moet laten voordat de bedoelde zijnstoestand is gerealiseerd.

Het ‘doen’ bestaat vooral uit het recht maken van de paden, zoals Jesaja en Johannes de Doper dat noemen, uit het opruimen van barrières en het dienstbaar worden aan een groter geheel. Johannes, symbool voor de persoonlijkheid die het pad gaat, zegt over Jezus, symbool voor de nieuwe ziel:  ‘Hij moet meer worden, maar ik minder.’(Johannes 3:30). En Jezus zegt over Johannes: ‘Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper; maar wie de minste is in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij.’ (Mattheüs 11:11)  Jacob Boehme (1575 – 1624, fakkeldrager van het Rozenkruis 7) formuleert deze principes als volgt:

‘God heeft ons niet geschapen om zelf iemand te zijn, maar om te dienen als werktuig van zijn wonderen, waardoor hij zijn wonderen zelf wil openbaren. De gelaten wil vertrouwt op God en hoopt al het goede van hem, maar de eigenwil regeert zichzelf, want hij heeft zich van God losgebroken. Alles wat de eigenwil doet, is zonde tegen God. Want hij is uit de ordening, waarin God hem geschapen heeft, uitgegaan in de ongehoorzaamheid en wil een eigen heer zijn.

Wanneer de eigenwil afsterft naar het op zichzelf gericht zijn, dan is hij van zonde vrij. Want dit is juist het geloof in de mens, dat hij afsterft naar het op zichzelf gericht zijn als een zelfzuchtige begeerte en dat hij zijn begeerte in al zijn beginnen en voornemen in Gods wil invoert en zich niet beroemt op eigen daden, maar zich in al zijn doen slechts als Gods knecht en dienaar beschouwt, bedenkende dat hij alles wat hij doet en van plan is, voor God doet.’

BESTEL MYSYERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

Eén gedachte op “Beschouwing 6

  1. Syta Boonstra

    Dank jullie wel voor deze mooie lezing. Ik beluister de woorden eerst, daarna lees ik het nog een keer. Ik word er heel blij van. Tot de volgende keer.

    Warme groet
    Syta

Reacties zijn gesloten.