Essay 3

      Uitdagingen van geboorte, leven en dood – Veroudering accepteren

hoofdstuk 12 van Mysteriën en uitdagingen van geboorte, leven en dood

 

Het zou waanzin zijn te beweren dat er in de natuur van de dood geen enkel goed zou zijn, doch het is een natuur waarin het goede zich niet kan handhaven. Het wordt onmiddellijk in het spel van de wisselingen weer weggevaagd. De goedheidswaarden van de natuur van de dood zijn dus óf waan, óf zij bezitten geen fundamentele kracht.
Wat zou in feite het fundamentele beginsel van de goedheid moeten zijn? Niets anders dan de geest zelf. Als in de natuur van de dood de geest ontbreekt, als deze natuur verbroken is van de geest, dan bewijst zulks dat die natuur niet ongerept zuiver is. Zelfs niet met al haar goedheid.
Dan bewijst dit bovendien, dat de natuur van de dood oorspronkelijk een geheel andere natuur geweest moet zijn, of tot een geheel andere natuur moet hebben behoord en daarvan, door enig incident, gescheiden werd.

Catharose de Petri, Het levende woord, hoofdstuk 24

De Franse dichter, essayist en filosoof Paul Valéry schreef eens ‘Onverbiddelijk komt er een ogenblik waarop je in de spiegel kijkt en een ruïne in wording ziet.’ Dit aforisme is confronterend omdat we weten dat we het onvermijdelijke verval van ons stoffelijke lichaam onder ogen zullen moeten zien. In onze maatschappij mag je wel ouder zijn, als je maar vitaal bent en er nog goed uitziet. Dat wordt meestal niet hardop gezegd, maar het is wel een opvatting die ons wordt opgedrongen door de media, door de health-, cosmetica- en fashion-business en door allen die zich daardoor laten begoochelen.

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

De wens om jong te blijven is overigens van alle tijden. Over de legendarische Egyptische koningin Cleopatra, die leefde in de eerste eeuw voor het begin van de jaartelling, staat bijvoorbeeld geschreven dat zij haar huid jong, stralend en gezond hield door te baden in ezelinnenmelk. Hoewel er door de eeuwen heen talloze pogingen gedaan om een levenselixer te bereiden dat een eeuwige jeugd garandeert, is zo’n middel er nog steeds niet. En het is hoogst onwaarschijnlijk dat het er ooit komt.

Op onze reis van de wieg naar het graf krijgen we te maken met talloze uitdagingen. Eén daarvan is het accepteren van het verval van ons lichaam. Hoe weet je dat je ouder begint te worden? Als jijzelf of de dames in je omgeving het geregeld plotseling heel warm krijgen. Als je steeds meer uitnodigingen krijgt voor uitvaarten. Als mensen tegen je beginnen te zeggen dat je er nog jong uitziet.

Aanvankelijk is veroudering nog wel te camoufleren. Wat meer make-up, een kleurspoeling of misschien zelfs wel een haarstukje doen wonderen. Wie het geld ervoor over heeft kan kiezen uit talloze verdergaande mogelijkheden: botox, ooglidcorrectie, facelift, siliconen, liposuctie… Voor elk is er wat wils. En als je in real life niet meer zo appetijtelijk bent, kun je op internet en op social media altijd nog oude foto’s of gefotoshopte kiekjes van jezelf gebruiken.

Van de wereldberoemde Nederlandse schilder Rembrandt van Rijn (1606-1669) zijn bijna honderd selfies bewaard gebleven, van de aanstormende 22-jarige kunstenaar tot de 63-jarige meester-schilder. Geen foto’s natuurlijk, want de fotografie zou pas ruim twee eeuwen later worden uitgevonden, maar zelfportretten in de vorm van circa 50 schilderijen, 32 etsen en 7 tekeningen. Deze Hollandse kunstschilder, die werd geboren in Leiden en vanaf zijn 25ste woonde en werkte in Amsterdam, wordt wel beschouwd als uitvinder van het genre zelfportret, want er zijn maar weinig beroemde kunstenaars die zichzelf zo vaak hebben geportretteerd als hij.

Kunsthistorici hebben allerlei redenen bedacht en onderzocht voor de passie van Rembrandt voor het maken van zelfportretten. Die variëren van ijdeltuiterij tot het oefenen van nieuwe stijlen en van marketinginstrument tot methode voor zelfonderzoek. Het blijft gissen… Zeker is in ieder geval dat Rembrandt zichzelf niet flatteert. Hij tekent en schildert treffend wat hij in zijn spiegel ziet. De veranderingen en verouderingen in zijn gelaat zijn in de collectie zelfportretten nauwkeurig te volgen. Dat is interessante kost voor beoefenaars van fysiognomie of gelaatkunde, die op basis van het uiterlijk van een mens conclusies kunnen trekken over zijn innerlijk.

Verval van het uiterlijk

Rembrandt geeft het verval van zijn uiterlijk met een bijna pijnlijke precisie weer in zijn latere zelfportretten. Op een schilderij uit 1661 presenteert hij zich als een oude man met op zijn hoofd een witte tulband, een attribuut dat ongebruikelijk is in zijn zelfportretten. In zijn rechterhand heeft hij een dik manuscript met handgeschreven teksten en op zijn lichaam draagt hij een zwaard waarvan het kruisvormige handvat zich bevindt bij zijn hartstreek, een zeer ongebruikelijke plaats voor een zwaard. Zou dat symbolisch zijn bedoeld?

Tijdens een restauratie van het genoemde zelfportret in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werd op de achtergrond een raam met tralies zichtbaar. Naarmate we ouder worden, kunnen we ons lichaam sterker gaan ervaren als een gevangenis van de ziel, en misschien is dat ook wel de bedoeling omdat dan het verlangen groeit naar bevrijding door transcendentie. Alle attributen op het genoemde zelfportret wijzen erop dat Rembrandt zichzelf hier weergeeft als de apostel Paulus, die in zijn leven vier keer gevangen is genomen en die in zijn tweede brief aan de Korinthiërs schrijft:

‘Ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd. Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een alles overtreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg. Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.’ (2 Korinthe 4:16-18)

Het hart van het werk van het omvangrijke oeuvre van Rembrandt wordt niet gevormd door zijn zelfportretten, maar door de Bijbel. Rembrandt was 31 jaar toen in het jaar 1637 de gezaghebbende Statenvertaling verscheen, de eerste Nederlandse bijbelvertaling die gedurende een periode van bijna twintig jaar direct was vertaald uit de grondteksten en in bepaalde kringen nog steeds wordt gelezen.

Rembrandt maakte ruim driehonderd werken waarbij hij zich liet inspireren door bijbelverhalen: voornamelijk tekeningen en etsen en ongeveer zestig schilderijen. Kenmerkend voor zijn stijl is steeds het verrassende spel tussen licht en donker, dat symbolisch correspondeert met leven en dood, en dat ook sterk tot uitdrukking komt in de circa twaalf schilderijen die hij maakte van het kerstverhaal over de geboorte van Jezus, waarin meerdere generaties, van baby’s tot grijsaards, worden genoemd.

Rembrandt brengt bijbelverhalen op een ontroerende wijze tot leven. Hij was duidelijk een diepgelovig mens met een protestantse signatuur, maar hij heeft zich voor zover bekend nooit bij een kerk aangesloten. Rembrandt leefde in een bloeiende culturele stad waarin meerdere denominaties in vrede met elkaar konden leven: calvinisten, lutheranen, katholieken, joden en meer vrijzinnige stromingen zoals die van de wederdopers en de remonstranten.

Wapenrusting

Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) beweert dat Rembrandt een directe leerling was van een incarnatie in de zeventiende eeuw van de individualiteit die bekend staat als Christian Rozencreutz. Rembrandt zou door hem zijn ingewijd in de mysteriën van licht en duisternis en zou zijn leraar vereeuwigd hebben op de schilderijen ‘Man in harnas’ uit 1655 en ‘Poolse ruiter’ uit ongeveer datzelfde jaar. De weergave van een geestelijke leider in de vorm van een militair of krijger is minder vreemd dan het in eerste instantie misschien lijkt. Het doet denken aan de sage van de ridder Galahad die de graal vindt en ook aan de apostel Paulus die schrijft:

‘Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen van de duivel. Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten. Neem daarom de hele wapenrusting van God aan, opdat u weerstand kunt bieden op de dag van het kwaad, en na alles gedaan te hebben, stand kunt houden.
Houd dan stand, uw middel omgord met de waarheid, en bekleed met het borstharnas van de gerechtigheid, en de voeten geschoeid met bereidheid van het evangelie van de vrede. Neem bovenal het schild van het geloof op, waarmee u alle vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen. En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods woord.’ (Efeziërs 6:11-16)

Rembrandt heeft ook contact gehad met een man die een geestelijke strijd heeft gestreden en daarbij letterlijk en figuurlijk als deemoedige overwinnaar uit de verf kwam: Jan Amos Comenius (1592-1670, fakkeldrager van het Rozenkruis 9). Hij schilderde in 1665 deze zwaar beproefde Tsjechische pedagoog, theoloog en filosoof die in het laatste en gelukkigste deel van zijn leven woonde en werkte in het Huis met de hoofden aan de Keizersgracht in Amsterdam, het grachtenpand waar sinds 2017 de vermaarde Bibliotheca Philosophica Hermetica is gevestigd.

Comenius was een geestelijke leider van de protestantse Moravische geloofsgemeenschap en bouwde met grote ijver verder aan het gedachtegoed dat de rozenkruisers uit het Duitse universiteitsstadje Tübingen in het begin van de zeventiende eeuw uitdroegen. In Amsterdam kijkt de bejaarde Comenius terug op zijn leven en als 77-jarige schrijft hij daar zijn laatste boek met de titel Unum necessarium (Het enige nodige), waarmee hij lezers wil aansporen zich te richten op dat wat werkelijk belangrijk is. Daarin stelt hij dat alle verwarringen in de wereld slechts één oorzaak hebben: de mens is niet in staat het nodige van het onnodige te onderscheiden. Daardoor gaat hij voorbij aan het nodige en houdt zich bezig met het onnodige, waarin hij verward en verstrikt raakt. Aan het einde van ‘Unum necessarium’ vat de diepgelovige Comenius zijn adviezen als volgt samen:

‘Bezwaar u niet met zaken die buiten de behoefte van het leven vallen, maar stel u tevreden met het weinige dat u tot gemak dient en prijs God. Ontbreekt u het aan alle geriefelijkheid, wees dan tevreden met het strikt nodige. Wordt ook dit u ontnomen, zie dan uzelf te behouden. Kunt u ook uzelf niet behouden, laat dan uzelf los, maar zie toe dat u God vasthoudt. Wie God heeft kan alles ontberen. Hij bezit dan het hoogste goed en het eeuwige leven met en in God. En dit is van alles wat men wensen kan het doel en het einde.’

Opvoeding

Comenius was ervan overtuigd dat een juiste opvoeding veel bijdraagt aan het welbevinden gedurende het gehele leven van een mens, en dus ook in de periode van de ouderdom. Het is een oeroud gegeven dat de spreukendichter vanuit een religieuze invalshoek kernachtig formuleert als: ‘Wie Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden’ (Spreuken 8:17) en dat Prediker poëtisch verwoordt als:

‘Denk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd,
voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen waarvan u zeggen zult:

Ik vind er geen vreugde in;
voordat de zon verduisterd wordt,
evenals het licht en de maan en de sterren,

en de wolken terugkeren
na de regen, op die dag,
wanneer de bewakers van het huis zullen beven,
de sterke mannen zich zullen krommen,
de maalsters ophouden, omdat ze met weinigen zijn,
en zij die door de vensters kijken, verduisterd worden;
wanneer de beide deuren naar de straat gesloten worden,
het geluid van de molen verzwakt,

men opstaat bij het geluid van de vogels,
en alle zangeressen neergebogen zullen worden,
en ook gaat vrezen voor de hoogte,
en er verschrikkingen zijn op de weg,
de amandelboom gaat bloeien,
de sprinkhaan zichzelf tot last wordt,
en de kapperbes niet meer helpt.’

(Prediker 12: 1-5)

Prediker geeft hier de gebreken die vergezeld gaan met de ouderdom eufemistisch weer. De mens groeit en bloeit tot zijn 30ste- 35ste jaar. Vanaf die leeftijd wordt veroudering merkbaar omdat de afbraak sneller verloopt dan de opbouw. Er wordt wel gezegd dat alle lichaamscellen in een periode van zeven jaar zijn vernieuwd, en ook dat de kwaliteit van de cellen afneemt naarmate een mens ouder wordt.

De normale biologische veroudering confronteert ons met afname van de elasticiteit van de huid, afname van de spiermassa, botontkalking, gewrichtsproblemen en verslechtering van de zintuigen: zien en horen, reuk en smaak en tastzin. Ook de hersenfuncties gaan achteruit en daarmee het functioneren van de persoonlijkheid. Voor leeftijdsgebonden achteruitgang is de een gevoeliger dan de ander. Uiteraard spelen de levensstijl en de omstandigheden ook een rol. Zwaar lichamelijk werk, stress en ongezonde voeding bevorderen veroudering.

In onze tijd zijn er talloze mogelijkheden om de beperkingen van functieverlies als gevolg van veroudering te verminderen: medicijnen, voedingssupplementen, implantaten, kronen, laserbehandelingen, brillen, lenzen, gehoorapparaten, rollators, scootmobielen, enzovoort. Het is geweldig dat al die hulpmiddelen er zijn, maar het is natuurlijk niet leuk als je noodgedwongen daartoe je toevlucht moet nemen. De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) schrijft dat het afnemen van alle krachten bij het toenemen van de ouderdom stellig zeer droevig is, maar tegelijkertijd noodzakelijk is, omdat de dood anders te zwaar zou vallen.

De dood is materieel ingebouwd in onze chromosomen. Het zit ons letterlijk in de genen. Chromosomen hebben een uiteinde dat de genenkolom beschermt tegen uitrafelen zoals het plastic uiteinde van een veter de veter heel houdt: het telomeer. Dit telomeer wordt bij elke celdeling korter, totdat het op is en het chromosoom gaat rafelen. Dan sterft de cel.

Als we het beeld dat we over onszelf hebben tijdens het ouder worden niet bijstellen en willen blijven doen wat we altijd deden, dan ervaren we de onontkoombare veroudering en de daaruit voortvloeiende gebreken waarschijnlijk als een ramp. Misschien beginnen we dan al uit te zien naar een enkele reis levenseindekliniek. We kunnen de onvermijdelijke veroudering echter ook zien als een spirituele kans, als een mogelijkheid om te ontdekken dat het leven niet om ons draait, dat de maakbaarheid van het leven beperkt is en dat we boven onszelf moeten uitstijgen.

Ook ziekten kunnen we ervaren als spirituele kansen. Ziekte, gezondheid en genezing worden nog steeds voornamelijk benaderd vanuit een puur lichamelijke invalshoek, terwijl inmiddels algemeen bekend is dat elke aandoening zowel psychische als somatische (lichamelijke) kanten heeft. In ons leven worden we het meest nadrukkelijk bepaald bij ziekte en de afwezigheid van gezondheid omdat beide een enorm stempel drukken op de kwaliteit van leven.

We kennen onder andere acute of chronische ziekten, erfelijke ziekten, ziektesymptomen en overdraagbare ziekten. Niet iedereen krijgt in zijn leven te maken met ziekten, sommigen hebben het voorrecht gewoon aan ouderdom te sterven. Maar de meeste mensen worden gedurende hun leven op één of andere wijze geconfronteerd met ziekte en zijn impact op óns leven en daarmee ook op dat van onze naasten. Want hun leven wordt tegen wil en dank ook uit evenwicht gebracht, wordt ook ziek.

Ziekten, ernstige ziekten, kunnen veel betekenen in iemands leven. Ze kunnen ook positieve kanten hebben. Zo zien bij we kleine kinderen na een flinke ziekteperiode (kinderziekte) dat ze er ‘anders’ uit komen, een belangrijke stap, een bewustzijnsstap, hebben genomen. Ziekte gaat vaak gepaard met een genezingscrisis die we ook een bewustzijnscrisis kunnen noemen.

Ziekte kan je dwingen stil te staan bij jezelf: waar ben ik toch de hele tijd mee bezig…. Kortom, ziekte is dus niet alleen negatief, nee ze kan ons juist veel leren! Door lichamelijke en uiterlijke disharmonie, ziekte dus, worden we soms gedwongen stil te staan bij onze innerlijke disharmonie. We worden bepaald bij onszelf, en wie we eigenlijk zijn. Wat we diep van binnen werkelijk willen.

Evenwicht

Wat we werkelijk willen is harmonie, evenwicht. Heel onze menselijke worsteling is het gevolg van deze drang, deze zoektocht naar evenwicht, naar genezing. Steeds weer opnieuw reageren we met een drang tot herstel – als individu, als groep en als mensheid – op impulsen die op ons afkomen en ons uit evenwicht brengen. En langzamerhand worden we ons daardoor bewust van onze werkelijke ziekte, namelijk ons fundamentele gebrek aan evenwicht.

Het natuurlijke afweersysteem in de mens werkt in twee fasen: eerst de strijd en daarna het herstel. Beide processen worden door het automatische zenuwstelsel met behulp van de sympathicus (die stimuleert) en de parasympathicus (die remt) gestuurd. Hierin herkennen we de tweevoudigheid die zo eigen is aan ons aardse levensveld waarin alles beantwoordt aan de wetmatigheid van actie en reactie, licht en donker, in- en uitademing, vulling en lediging van het hart, uitdijend en krimpend heelal… Waardoor ontstaan nu storingen in het afweersysteem?

    • Door zware infectieziekten die vooral aan virussen en bacteriën te wijten zijn
    • Door milieu-invloeden die de capaciteit van het afweersysteem te boven gaan
    • Door geremd zieleleven. De natuurlijke reactie op een infectie is ontsteking van het geïnfecteerde weefsel. Een ontsteking is geen ziekte, maar een reactie tot herstel! De ontstekingsreactie is uiterst nuttig! Het tegenhouden van de ontstekingsreactie door onderdrukkende middelen lijdt tot, hoe kan het ook anders, weer nieuwe infecties. En omdat het afweersysteem nauwelijks kan herstellen, wordt de volgende afweerreactie steeds zwakker. Dit is de eerste fase van verzwakking van het afweersysteem.

De volgende fase wordt ingeleid als de schadelijke stoffen niet weg kunnen. Zij hopen zich op in het bindweefsel. Op dat moment kunnen storingen in de stofwisseling, reumatische aandoeningen en chronische ontstekingen aan de organen ontstaan. Dat is de tweede fase van verzwakking van het afweersysteem. Ook deze moeten worden onderdrukt door steeds krachtiger ontstekingsremmers. De giftige stoffen worden onvoldoende afgevoerd, en dus raakt op den duur het bindweefsel steeds verder beschadigd.

De derde fase van verzwakking gaat gepaard met auto-agressie of auto-immuunziekten. Het lichaam herkent zichzelf dan niet meer en valt ook zichzelf aan. Of het lichaam blijkt onvoldoende in staat om zijn eigen afwijkende cellen op te ruimen, waardoor kanker kan ontstaan, volksziekte nummer één. Meestal zijn dit de laatste symptomen van de langzame ondermijning van het afweersysteem, wat uitmondt in volledige passiviteit en uitval van het afweersysteem.

Wat is nu het verband tussen bewustzijn en lichaam? Het eerste begin van ziekten ligt op het vlak van de ziel. Eerst doen zich stoornissen voor op het mentale, dan het astrale vlak, en wan- neer de ziekte doorgaat, openbaart die zich uiteindelijk via het etherische lichaam in het stoffelijke lichaam. Opnieuw blijkt: het bewustzijn van de mens (mentale vlak) is dus bepalend voor de andere fijnstoffelijke lichamen en dus ook voor het afweersysteem.

Wanneer het bewustzijn van de mens verward, doelloos of down is, vertaalt zich dat onmiddellijk tot op alle niveaus, zelfs tot op het moleculaire gebied. Uit onderzoek weten we dat dit onmiddellijk leidt tot een vermindering van aanmaak van nieuwe afweercellen of lymfecellen, en dus ook tot een grotere vatbaarheid voor ziekte.

Hogere leeftijdsverwachting

De leeftijd waarop mensen sterven wordt steeds hoger. In de afgelopen eeuwen is de levensverwachting aanzienlijk gestegen als gevolg van verbeterde hygiëne (riolering en schoon drinkwater), beschikbaarheid van goed voedsel, levensomstandigheden (verwarming), vrede en geneeskunde.

Momenteel is de levensverwachting in Nederland bij de geboorte voor mannen 78,5 jaar en voor vrouwen 82,7 jaar. Naar verwachting zal dat in 2040 zijn toegenomen tot 83 jaar voor mannen en 87 jaar voor vrouwen. Volgens de verouderingshoogleraar Aubrey de Grey in Cambridge is de eerste mens die 150 zal worden al geboren, en zal de helft van de meisjes die nu geboren worden zeker honderd jaar worden.

Wij krijgen dus een langer leven. Door sociale ontwikkelingen krijgen wij meer vrijheid bij het inrichten van dat leven. Wij zijn langer en beter in de gelegenheid de zin van het leven te vinden, de weg terug te ontdekken, die weg te gaan en anderen op weg te helpen. Dankzij de bovengenoemde verbeteringen worden we steeds ouder, maar tegelijkertijd nemen chronische ziekten toe.

Naar verwachting zullen ziekten als diabetes, beroerte, dikkedarm- en slokdarmkanker, hartfalen en dementie daardoor jaarlijks groeien met een percentage tussen 2,5 en 3 procent. Dit houdt in dat het aantal mensen met deze ziekten over ongeveer dertig jaar zal zijn verdubbeld. Overigens hoeft dat niet gepaard te gaan met een verlies van gezondheid omdat er tegen die tijd ook betere en effectievere behandelingsmethoden zullen zijn.

Een alom gevreesde ongeneeslijke hersenziekte die naar verwachting sterk zal toenemen als gevolg van de toenemende leeftijdsverwachting is dementie, een aandoening waarbij de verwerking van informatie in de hersenen verstoord raakt. Bij het ouder worden is het normaal dat de vergeetachtigheid toeneemt omdat het etherlichaam losser komt van het stoffelijke lichaam en wat wijder wordt. Dat is zinvol omdat de ontvankelijkheid voor geestelijke inspiratie daardoor toeneemt. Deze gewone ouderdoms- vergeetachtigheid is iets heel anders dan dementie.

Momenteel heeft naar schatting 1,5 procent van alle mensen tussen 65 en 69 jaar dementie. Van de mensen van boven de 80 jaar lijdt ruim 20 procent aan dementie en van de mensen boven de 90 jaar zelfs 40 procent. Volgens de stichting Alzheimer Nederland zal het aantal dementerenden in Nederland snel toenemen van 264.000 in 2014 via 426.000 in 2030 tot 560.000 in 2050.

Dementiepatiënten verliezen geleidelijk steeds meer de controle over hun leven en worden uiteindelijk helemaal afhankelijk van anderen. Het vermogen om abstract te denken verdwijnt, praten wordt moeilijker en het geheugen verslechtert flink, soms zo sterk dat zij hun geliefden niet eens meer herkennen. Daarom is het begrijpelijk dat vele dementerenden en ook hun familieleden, mantelzorgers en zorgprofessionals de ziekte als zinloos beschouwen, en beleidsmakers het maatschappelijke debat over voltooid leven aanzwengelen met het oog op verdere uitbreidingen van de mogelijkheden voor euthanasie.

Gezien vanuit de universele wijsheidsleer kan dementie wel degelijk zinvol zijn. Als er in een te vroeg stadium euthanasie wordt toegepast, wordt aan patiënten de mogelijkheid ontnomen om een verwerkings- en transformatieproces door te maken dat na de dood van het lichaam niet of veel beperkter mogelijk is. In een volgende incarnatie kunnen er zich dan moeilijkheden voordoen die voortvloeien uit onverwerkte kwesties uit het voorgaande leven.

Beginnende dementie is te zien als de aanvang van het stervensproces. Het bewustzijn begint zich terug te trekken uit het stoffelijke lichaam en kan zich steeds minder goed via dat lichaam uitdrukken. Doordat de controle over het denken verdwijnt kunnen emoties die tijdens het leven diep zijn weggestopt worden verwerkt. De dementerende kan in zo’n geval bijvoorbeeld boos worden, huilen of doelloos heen en weer lopen. Als de bij de patiënt betrokken mensen weten dat hier sprake is van een verwerkingsproces, kunnen zij op een andere manier kijken naar de situatie, die veelal mensonwaardig lijkt en daarom vaak veel vraagt van mantelzorgers en zorgprofessionals.

Mensen die verstandelijk zijn ingesteld en gaan dementeren, krijgen zo de mogelijkheid om een grotere hartwerkzaamheid te ontwikkelen. Doordat het denken afneemt worden gevoelens belangrijker en wordt de in het leven ontstane onbalans tussen denken en voelen tot op zekere hoogte hersteld voordat de betrokkene door de sluier van de dood gaat.

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

De schrijver Mikhaïl Naimy benadrukt in hoofdstuk 23 van Het boek van Mirdad het grote belang van de zorg voor ouderen als volgt.

‘De ouderdom is een zware last, zowel voor mens als voor dier. En de mensen hebben hem door hun achteloze harteloosheid nog tweemaal zo zwaar gemaakt. Aan een pasgeboren kind wijden zij kwistig hun uiterste zorg en liefde. Maar aan een mens die de last van de jaren torst, schenken zij meer onverschilligheid dan zorg en meer afkeer dan sympathie. Even ongeduldig als zij willen dat de zuigeling volwassen zal worden, willen zij een oud mens door het graf verslonden zien.
Als de ouderdom over een mens komt, dan is het tijd hem oren en ogen te lenen, en handen en voeten te geven, en zijn falende krachten met liefde te schragen, zodat hij voelt in zijn afnemende jaren aan het leven niets minder dierbaar te zijn dan hij het in zijn eerste kindsheid en jonge jaren was.
Tachtig jaren mogen dan slechts een flits in de eeuwigheid zijn, een mens die zich tachtig jaren lang heeft uitgezaaid, is veel meer dan een flits. Hij is voedsel voor allen die zijn leven oogsten. En welk leven wordt niet door allen geoogst?
Oogst u op dit ogenblik niet het leven van iedere man en vrouw die ooit op deze aarde rondliep? Is uw taal niet de oogst van hun taal? Zijn uw gedachten niet de sprokkelingen van hun gedachten? Zijn uw kleren en woningen, uw voedsel, uw werktuigen, uw wetten, overleveringen en gebruiken niet de kleren, de woningen, het voedsel, de werktuigen, de wetten, overleveringen en gebruiken van hen die voor u geweest zijn? Een oud mens, wiens leven u geoogst en in voorraadschuren geborgen hebt, is uw uiterste zorg waard.’ 

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

LEES MEER OVER DE TRILOGIE OVER DE MYSTERIËN VOOR DE MENS VAN NU