6. Robert Fludd

 

De Fama Fraternitatis en de Confessio Fraternitatis benadrukken allebei het belang van vernieuwing van de wetenschappen en kunsten op een zodanige wijze dat tot uitdrukking komt dat de mens een microkosmos is. Wat daarmee precies bedoeld wordt, is niet uit de beide manifesten af te leiden. Iemand die zich enorm inspant om dat idee verder uit te werken is de Engelse arts, filosoof en alchemist Robert Fludd (1574-1637). Ook publiceert hij boeken die te zien zijn als een compendium of ‘samenvatting van het heelal’.

Fludd wil zijn tijdgenoten wakker schudden en met behulp van een wetenschappelijke denkwijze de mens laten zien wie zijn schepper is en welke plaats hij in de schepping inneemt. Hij declareert zich duidelijk als een verklaarder en een verdediger van de broederschap van het Rozenkruis, maar schrijft nergens dat hij erbij aangesloten is. Zijn alchemie heeft vooral betrekking op verandering van het bewustzijn.

Robert Fludd wordt in 1574 geboren als vijfde zoon van Sir Thomas Fludd en Elizabeth Andros. Zijn moeder sterft als hij zeventien jaar is en in datzelfde jaar schrijft hij zich in bij de universiteit van Oxford, waar hij geneeskunde en natuurkunde studeert. Daarna reist hij zes jaar door Europa en verblijft met name in Frankrijk, Spanje, Italië en Duitsland. Daar komt hij in aanraking met de werken van Paracelsus en bestudeert de arcane wetenschappen. Ook ontmoet hij er edelen die hij onderwijs geeft.

Als Fludd terug is in Londen, wordt hij in 1609 toegelaten door het college van artsen en start hij een bloeiende praktijk als paracelsistisch arts met een eigen apotheek en laboratorium. En passant vindt hij een barometer uit en verwerft hij een koninklijk patent voor zijn uitvinding van een procédé voor een verbeterde staalsoort. Fludd huwt niet en laat geen erfgenamen na. Zijn hele leven blijft hij trouw aan de kerk van Engeland. Op een gegeven moment vat Fludd het plan op om alle wetenschappen, die volgens hem uit één universele bron van wijsheid voortkomen, te beschrijven en in één sluitend systeem onder te brengen. Dat is een gedachte die aansluit bij de Fama Fraternitatis.

Fludd schrijft meerdere boeken waarin hij de broeders van het Rozenkruis, die hij naar eigen zeggen nooit heeft ontmoet, en hun mens- en wereldbeeld verdedigt op een intellectueel verantwoorde manier. Tegelijkertijd laat hij duidelijk merken dat de rozenkruisers zich bezighouden met iets dat het gewone verstand ver overstijgt. Over de broeders van het Rozenkruis schrijft hij bijvoorbeeld:

‘Zij zoeken geen vulgair goud, maar munten uit in deugd, door sublimatie, door tranen, door het inademen van de verheven adem van God. Daardoor wordt de ziel gereinigd, ze wordt ijl en subtiel, in staat om God te overdenken, omgevormd tot een gelijkenis met de engelen, en zo, schijnbaar dood, wordt een levenloze steen, een levende en filosofische steen. Zo zijn de opvattingen en methoden van de broeders, zodanig zijn hun alchemie en hun proces, waaraan ze in hun Confessio Fraternitatis refereren.’

In 1616, het jaar waarin er in Europa een grote furore op gang komt over de onbekende broederschap van het Rozenkruis zoals die zich presenteert in de Fama en de Confessio, komt Fludd met zijn boek ‘Apologia Compendiaria Fraternitatem de Rosea Cruce’ waarin hij de rozenkruisers openlijk verdedigt door te betogen dat zij de sleutel tot kennis gevonden hebben, waardoor hen dezelfde goddelijke openbaring ten deel is gevallen als Mozes. Hij richt zich als volgt rechtstreeks tot de broeders:

‘Na een nauwgezet onderzoek te hebben ingesteld heb ik kennis genomen, zeer verlichte broeders, van uw Fama, heb ik door de kern van uw Confessio te bestuderen en in mij op te nemen, leren inzien dat u verlicht bent door de Heilige Geest. […] Als uw daden harmoniëren met uw woorden, waaraan ik evenwel, om u de waarheid te zeggen, al niet langer kan twijfelen, dan ben ik van mening dat men u en uw voorspellingen en profetieën dient te geloven, en wel des te meer omdat uw voorspellingen in alle opzichten overeen blijken te komen met de heilige bron van de waarheid.’

Met deze woorden geeft Fludd zijn lezers een handreiking om het ware en het onware te onderscheiden. Dat was zeker in die tijd ook nodig, want al snel na de uitgave van de manifesten beginnen veel mensen zich om allerlei redenen te profileren als rozenkruiser terwijl, om het diplomatiek in de taal van de Confessio uit te drukken, hun daden niet harmoniëren met hun woorden. Fludd baseert zijn beschouwingen voor een belangrijk deel op de Bijbel en de verzameling van hermetische geschriften die bekend staat als het Corpus Hermeticum.

Fludd draagt zijn boeken na 1616, waaronder ‘Tractatus apologeticus, integritatem Societatis de Rosea Cruce defendes’ (1617) en ‘Summum bonum’ (1629), op aan de Fraternitas Rosicrucis. Op- merkelijk is dat al zijn geschriften niet in Engeland zijn gedrukt en uitgegeven, maar in Duitsland (Leipzig, Oppenheim en Frankfurt) en Nederland (Gouda). Verder is het zinvol hier te vermelden dat Fludd zijn ‘Summum bonum’ – dat betekent ‘Het hoogste goed’ en het verwijst naar de rozenkruisers – niet publiceert onder zijn eigen naam of zijn zelfgekozen Latijnse naam, Robertus de Fluctibus, maar onder het pseudoniem Joachim Frizus. Daarin beschrijft hij een gemeenschap waarvan de grondbeginselen lijken op die van de vrijmetselarij.

Voor de geloofwaardigheid van de rozenkruisers is het natuurlijk sterker als lofuitingen niet altijd van dezelfde persoon komen. Bovendien waren er vanuit de orthodoxie van de religie en van de wetenschappen schriftelijke kritieken uitgebracht op de werken van Fludd omdat die gaan over controversiële onderwerpen als kabbalah, magie en alchemie.

De persoon van Robert Fludd wordt onderworpen aan scheldpartijen en verdachtmakingen, met name door de Franse Franciscaner monnik Marin Mersenne (1588-1648), een vriend van René Descartes (1596-1650) die net als hij was opgeleid op een jezuïetencollege. De van nature zachtaardige Mersenne reageert vanuit onbegrip en angst heftig op wat hij noemt de ‘monsters en dwaalleren van de onderwereldse broeders van het Rozenkruis’ en dringt er bij de vorsten en rechters op aan hen ‘met wortel en tak uit te roeien’. Hij kwalificeert Fludd als: ‘een strontmagiër, een doctor en bevorderaar van stinkende en verschrikkelijke magie, een kettermagiër, die in een ondiepe waterplas verzopen zou moeten worden.’

Mersenne heeft het hier over een heel ander soort magie dan waar Fludd over schrijft. In ‘Summum bonum’ maakt Fludd onderscheid tussen enerzijds wereldlijke magie, die louter dwaasheid is, en anderzijds de ware magie waarover de apostel Paulus schrijft: ‘Wij spreken echter van de wijsheid van God, als een geheimenis; een wijsheid die verborgen was en die God vóór alle eeuwen voorbestemd heeft tot onze heerlijkheid; een wijsheid die niemand van de leiders van deze wereld gekend heeft.’ (1 Korinthe 2:7-8)

Volgens Fludd zijn er twee soorten ware magie: ten eerste theosofie, de kennis van het woord van God en een levenshouding die daarmee overeenstemt; ten tweede antroposofie, het weten van de dingen van de natuur en de kennis van de menselijke dingen die God mensen heeft gegeven. Ware magie is dus kennis van God, van de natuur en van de mens. Slechte magie of menselijke wijsheid doet hij af als kakasofie en begoochelingswetenschap.

Zijn ‘Utriusque Cosmi Historia’, dat tussen 1617 en 1624 in vier delen is gepubliceerd en is opgedragen aan koning James I, beslaat een zeer breed terrein, maar uit zijn vooraf geplande indeling in werken en hoofdstukken blijkt dat zijn oorspronkelijke bedoeling nog veel ambitieuzer was: hij had ‘alles’ willen behandelen. Daarom is het begrijpelijk dat hij de term pansofie – allesomvattende wijsheid – gebruikt, een begrip dat Comenius (fakkeldrager 9) later verder zal uitwerken. In dit vierdelige werk gaat Fludd in op onderwerpen als arithmetica, geometrie, astrologie, kosmologie, geheugenkunst, theosofie, kabbalah, anatomie en alchemie.

Koning James I staat lang niet zo open voor esoterie als zijn voorgangster koningin Elizabeth I en roept Robert Fudd naar aanleiding van kritieken op zijn geschriften door Mersenne en anderen aan zijn hof om verantwoording af te leggen. Fludd weet zich dan tegenover de koning zo goed te verantwoorden, dat hij zijn hele leven onder diens persoonlijke bescherming en patronaat staat.

Robert Fludd schrijft meerdere boeken over filosofische en hermetische onderwerpen. Vaak zijn die schitterend geïllustreerd met fraaie en intrigerende gravures die op aanwijzingen van Fludd zijn gemaakt door Mattheus Merian (1593-1650). Fludd is één van de laatste gerespecteerde wetenschappers die een groots beeld van de schepping van de macrokosmos en de microkosmos neerzet, waarin er in overeenstemming met het hermetisme een vanzelfsprekende en onlosmakelijke verbinding bestaat tussen God, de kosmos en de mens.

Later in de zeventiende eeuw wordt dat idee verworpen door een grote meerderheid van de wetenschappers en gaat de wetenschap zich beperken tot uitsluitend dat wat met de zintuigen of verlengstukken daarvan kan worden waargenomen. De metafysica wordt aan de kant gezet en de tendens wordt ingezet om alles te willen verklaren in termen van materie in de vorm van moleculen, atomen en elektronenwolken. Die hang naar het zogeheten reductionisme is nu precies wat de klassieke rozenkruisers willen voorkomen.

Evenals Paracelsus (fakkeldrager 1) zijn zij voorstanders van het holisme, dat uitgaat van het idee dat de eigenschappen van een systeem niet kunnen worden verklaard uit de som van zijn componenten, ongeacht of het gaat om fysische, chemische, biologische, technische, psychische of economische systemen. De geschriften van Fludd raken spoedig in de vergetelheid, maar worden in de twintigste eeuw herontdekt en dragen dan bij aan een eerherstel van de klassieke rozenkruisers. Zijn geschriften hebben er zeker aan bijgedragen dat er in academische kringen onderzoek wordt gedaan naar de spirituele traditie van de rozenkruisers uit de zeventiende eeuw en haar invloeden op de samenleving. Fludd trakteert zijn lezers op een gedetailleerde en encyclopedische inventarisatie van alle wetenschappelijke inzichten en verworvenheden tot op dat moment.

Waarom zou Fludd zich zo hebben ingespannen om de rozenkruisers te verdedigen en leringen te publiceren die aansluiten bij hun zienswijze? Omdat hij daardoor gefascineerd was? Ongetwijfeld, maar de kans is groot dat er meer aan de hand was. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij Francis Bacon (fakkeldrager 4), die wel wordt gezien als de architect van de beweging van de rozenkruisers, goed gekend. Als Bacon de leden van zijn groep ‘Good Pens’ opdrachten heeft gegeven werken te schrijven die deels gepubliceerd zijn onder de naam Shakespeare, zou het dan kunnen dat hij Fludd heeft gevraagd mysteriewijsheid van zijn tijd op schrift te stellen en te publiceren, zodat die in de zeventiende eeuw en vele eeuwen daarna beschikbaar zou blijven voor hen die zich ervoor openstellen?

Zeven aforismen van Robert Fludd

  1. Het is een vurige geest, een sprankelende vonk, die in ieder wezen woont, het onderhoudt en bestuurt, door Christus gezuiverd, in het vuur gelouterd, steeds heerlijker en zuiverder, jubelend zonder einde.
  2. In het Woord van God (de goddelijke wijsheid) ligt het leven van de mensen besloten; het is een licht dat straalt in het duistere menselijke lichaam.
  3. Het werk van de ware alchemist is de waarheid af te scheiden van de illusie, dat wat goed is van dat wat kwaad is en de Christus te bevrijden uit de materie.
  4. De oersubstantie noem ik dat vormeloze, oorspronkelijke wezen, dat de mogelijkheid tot het Zijn en het niet-Zijn in zich sluit, dat geen eigenschap en geen dimensie bezit omdat het groot noch klein, fijn noch grof, en niet waarneembaar is.
  5. De ware alchemie is ertoe bestemd om de verborgen grondvormen naar hun objectieve waarheid en niet naar hun uiterlijke schijn te doorgronden en te doorvorsen.
  6. Iedere ware christen moet met alle kracht het bloed van het kruis zoeken, tot hij die vindt in de allerschoonste rood stralende roos of het allerkostelijkste bloed van het kruis, dat eeuwigdurend en onvergankelijk is, opdat hij eindelijk met recht broeder rozenkruiser mag heten.
  7. Aan hen die verlicht zijn en teruggebracht tot de volmaaktheid van Adam vóór de zondeval en die getransformeerd zijn naar vlees en bloed, plegen niet slechts engelen te verschijnen, maar ook God zelf.

Bron: Mysteriën en fakkeldragers van het Rozenkruis