Comenius en zijn pansofie

 

Zoals alle waarlijk groten van geest die niets anders voor ogen hadden dan redding van wereld en mensheid, zag Jan Amos Komensky (1592-1670) het belang in van een grondige herziening en structurering van het opvoedingssysteem van zijn dagen. Hoewel hij zelf onder andere voor de klas stond en zijn ideeën uitdroeg, zal hij zeker hebben geweten dat een volledige realisatie van zijn visies nog wel enige eeuwen zou kunnen duren.

Toen, net als nu, toonden de ‘intellectuele voorgangers’ van de jeugd een schrijnend gebrek aan inzicht met betrekking tot het levensdoel van de mens. De kerk bepaalde het denken, zoals nu het verstand en de materie dat doen. In Het labyrint der wereld beschrijft Komensky hoe meesters en doctoren worden gepromoveerd:

‘En zie, onder den philosophischen troonhemel stond iemand met een papieren scepter; enigen uit het midden der vergadering traden naar voren en vroegen een getuigschrift aangaande hun bijzondere geleerd heid. Hij verklaarde, dat hun verzoek niet meer dan billijk was en droeg hun op, om schriftelijk de omvang hunner kennis nader uiteen te zetten en op te geven, voor welke wetenschap zij een testimonium verlang den. Daarop stelde de een een kort begrip der philosophie op, een ander gaf een schets der geneeskunde, een derde in kort bestek de jurisprudentie; ook hielden zij, opdat alles vlugger zou lopen, hun beurzen niet gesloten, als het op omkopen aankwam. Vervolgens liet hij de een na de ander voor komen en plakte ieder een etiket met een der volgende titels op het voorhoofd: “Dit is een meester der vrije kunsten, dit is een doctor in de geneeskunde” enz., drukte daarop het zegel en gelastte allen, zowel de aanwezigen als de niet-aanwezigen, onder bedreiging met de ongenade der godin Pallas hen, wanneer zij hen ontmoetten, niet anders aan te spreken, dan met hun titel.’

Komensky, of Comenius zoals hij internationaal bekend staat, ging ervan uit, dat alle dingen en processen in het levensveld van de mens hecht met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen. Dat er niet alleen een wet van oorzaak en gevolg is, maar dat alle dingen en processen op elkaar inwerken en elkaar daarin of onder steunen of tegenwerken; of met het Gods plan meewerken, dan wel het reddingsplan voor wereld en mensheid tegenwerken.

Komensky was een man met een universele visie en werd als zodanig ook in brede kring in Europa erkend. In onze tijd is het ‘papiertje’ essentieel en men vergadert en discussieert over kleine stapjes in een grote ontwikkeling en tracht aarzelend en met geweldige inspanningen een synthese te vinden tussen bijvoorbeeld aardrijkskunde, geschiedenis, wis-, schel- en natuurkunde overgoten met een filosofisch sausje.

Voor Komensky had deze synthese geen geheimen, daar hij zich baseerde op de universele eenheid van alles en in die zin geen afgescheidenheid kende. Zijn inzichten komen o.a. tot uit drukking in zijn Pansophia en Panpaedia, een omschrijving van de wijsheid neergelegd in alle dingen en de weg die men kan bewandelen om daaraan deel te krijgen. Zou men, zo onderwees Komensky, in staat zijn de jonge mens op basis van deze eenheid te onderwijzen, dan zou de mens inzicht verkrijgen in de processen in zijn eigen, natuurlijke levensveld en daardoor tevens in de processen van het Reddingsplan van God, daar vele daarvan op een hoger vlak parallel lopen.

Wat mensen gewend zijn aan te duiden als ‘leven’, is een proces waarin de ziel moet leren lief te hebben. Fasen als geboorte, levensloop en dood zijn dan niet anders dan momenten waarop de ziel wordt ondergedompeld in de stof, daarin haar ervaringsweg gaat en weer kan vrijkomen,

indien zij aan de gestelde eisen heeft voldaan. In principe is de mens geschikt om deze seizoenen van het leven met goed gevolg te doorlopen. De methoden die hem daarbij gereikt worden, kunnen hem helpen om sneller zijn doel te bereiken of — en helaas is dat meestal het geval — een zij- of omweg te maken. Met meer ellende dan resultaat. Het leven is niet als zodanig bedoeld.

Komensky geeft zeven leerfasen voor het leven en hij vergelijkt ze met de maanden van het jaar. Verder gaat hij ervan uit dat ook rust een periode van activiteit is en als zodanig moet worden benut. Deze zeven fasen zijn:

  1. de voorgeboortelijke, als de maand januari waarin alles nog als een belofte besloten ligt;
  2. de kleuter-fase, als februari en maart, de maanden, waarin de eerste loten zich gaan vertonen;
  3. de kinder-jaren, april, als de eerste bloesems de bomen tooien;
  4. de puberteit, mei; de vrucht gaat zich vormen;
  5. de jongelings-jaren, juni; de vrucht gaat rijpen en de oogst tekent zich af;
  6. volwassenheid, juli t/m november; de oogst wordt binnengehaald en het gewas bereidt zich voor op een nieuwe rustperiode;
  7. de laatste levensjaren, december; de cyclus van het leven wordt afgesloten en alle aanzichten worden vervuld.

In Polen staat nog het Lyceum dat door Komensky werd gesticht en waar hij zelf les heeft gegeven. Hij streefde ernaar de mens bewust te maken van zijn roeping als mens en legde deze inzichten neer in zijn lessen. Die gedachte was ook de basis van de biosofie. Voorwaarde tot overdracht van een dergelijk ingrijpend leerplan is dat zij, die de kinderen moeten voorgaan, die universele structuur zelf herkennen in het ‘kleinste ding op aard’ en dat zij deze achtergronden aan hun leerlingen kunnen en durven over te dragen.

Uit de werken van Komensky zelf en uit de beschrijvingen van zijn persoon blijkt wel dat daartoe veel moed nodig is. In onze tijd is dat niet anders. Men moet zo’n doorbraak durven te bewerken, daar men anders — zoals Komensky dat uitdrukt — in ijdelheid leeft en niet anders is dan een huis voor die ijdelheid en levende dood is. Het onderwijs van nu wordt hier en daar wel met een filosofisch sausje overgoten, maar het leidt de jonge mens nog steeds niet op om tot ‘waarachtig, door God bedoeld leven’ te komen. Daarvoor is een fundamentele wijziging in inzichten nodig.

Bron: Tijdschrift Pentagram 1992, nummer 5