Essay 2

      Uitdagingen van geboorte, leven en dood – Geboorten verwelkomen

hoofdstuk 11 van Mysteriën en uitdagingen van geboorte, leven en dood

 

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

Hebt u wel eens de drang gevoeld tot een ander moederschap, tot een ander vaderschap dan het gewone aardse? Het moederschap-naar-deze-natuur is het gevolg van zondeval in deze noodordestaat. Als u het waarlijk ernst is het pad van transfiguratie te gaan, dan treedt onherroepelijk dit probleem-in-u naar voren.
In het zieleleven van de naar de aardse natuur bevrijde mens wordt namelijk een nieuw moederschap gesteld en iedere vrouwelijke leerling van een bonafide geestesschool moet naar dat nieuwe, dat hemelse moederschap gaan verlangen. Het is nodig te weten wat dit hemelse moederschap inhoudt. Eerst wanneer u daarvan innerlijk wéét, kunt u er ook naartoe leven, zonder enig forceren.
De eerste vrouw die in de Bijbel genoemd wordt is Eva. Zij is voor ons het prototype van de oorspronkelijke zielemens, naar diens vrouwelijke openbaring. Haar naam beduidt: ‘moeder van de levende zielen’. Zij is de draagster van de menselijke levensgolf in de al-openbaring. Zoals Adam kan worden aangeduid door het kabbalistische getal negen, het mensheidsgetal, zo kan Eva kabbalistisch aangeduid worden door het getal zeven, het getal van de heilige geest.

Catharose de Petri, Het levende woord, hoofdstuk 47

Wanneer begint het leven van een mens? Velen zeggen: ‘bij de geboorte. Anderen beweren: ‘wanneer een zwangere vrouw voor het eerst het wordende kind in haar buik voelt bewegen’. Weer anderen verklaren: ‘bij de conceptie, waarbij een eicel en een zaadcel versmelten tot een nieuwe cel, waaruit een geheel nieuw menselijk lichaampje tot ontwikkeling komt.’ Al die antwoorden zijn in een bepaald opzicht juist, maar wel ten dele, omdat ze zich beperken tot het lichaam, het biologische organisme dat wonderbaar is toebereid en waarover de psalmdichter zingt:

‘U hebt mijn nieren geschapen,
mij in de schoot van mijn moeder geweven.
Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben;
wonderlijk zijn uw werken,
mijn ziel weet dat zeer goed.
Mijn beenderen waren voor U niet verborgen,
toen ik in het verborgene gemaakt ben
en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde.
Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien,
en zij alle werden in uw boek beschreven,
de dagen dat zij gevormd werden,
toen er nog niet één van hen bestond.
Daarom, hoe kostbaar zijn mij uw gedachten, o God,
hoe machtig groot is hun aantal.’
(Psalm 139: 13-17)

Volgens de universele wijsheidsleer is de mens in essentie een gedachte van God, een puur geestelijk en eeuwig wezen dat vrij is van tijd en ruimte en als taak heeft mee te werken aan de uitvoering van het goddelijke plan door hoge energieën te assimileren, te transformeren en uit te stralen. Dat geestelijke wezen wordt ook wel aangeduid als microkosmos en is te beschouwen als een universum in het klein, een ordening die een weerspiegeling is van de macrokosmos.

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

Hoe komt het dan dat we als mens beschikken over een sterfelijk, stoffelijk lichaam? Dat is het gevolg van een incident dat bekend staat als de zondeval, en dat als mythe beschreven staat in Genesis 3, waarin verteld wordt dat de mens ondanks waarschuwingen eet van de boom van kennis van goed en kwaad en daarom het paradijs wordt uitgestuurd. Dit mythische verhaal heeft geen betrekking op historische personen die lang geleden leefden, maar op de microkosmos waarin wij momenteel wonen.

Noodoplossing

Het lag niet in de bedoeling van het godsplan dat menselijke microkosmoi een sterfelijk stoffelijk lichaam zouden ontvangen dat in biologisch opzicht vergelijkbaar is met dat van zoogdieren. Dat is een noodoplossing om hen in de gelegenheid te stellen de beschadigingen van de microkosmos als gevolg van de zondeval door vele aardse levens heen op te heffen. De vorming van het biologische lichaam wordt in de Bijbel verwoord als: ‘De Here God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee.’ (Genesis 3:21)

De oorspronkelijke microkosmos leefde in het paradijs, een ontwikkelingsveld dat deel uitmaakt van wat Jezus aanduidt als het Koninkrijk der hemelen, een veld dat wordt gekenmerkt door eenheid, vrijheid, liefde en eeuwige wording. Hij was geest, ziel en lichaam. Hierbij is het van groot belang te beseffen dat het niet ging om een stoffelijk lichaam zoals wij dat kennen, maar om een onsterfelijk geestelijk lichaam waarvan we ons geen enkele voorstelling kunnen maken.

Dat wat de zondeval wordt genoemd is te zien als een verschuiving van een gerichtheid op het grote geheel – op de uitvoering van het godsplan – naar een focus op zichzelf. Als een microkosmos in het paradijs de goddelijke stralingen wel ontvangt, maar die niet meer omzet en uitstraalt omdat hij ze voor zichzelf houdt, ontstaat er een grote hitte in het hele systeem. Dat heeft tot gevolg dat het geestelijke lichaam uiteen valt en als het ware verdampt.

Een geschonden microkosmos met alleen geest en ziel kan niet in het paradijs blijven omdat hij het hoge vibratieniveau niet meer kan verdragen, en moet noodgedwongen afdalen naar een gebied met een veel lagere vibratie, waarin alles zich voortdurend beweegt tussen polariteiten en dat onderhevig is aan de kringloop van opgaan, blinken en verzinken. De microkosmos ontvangt dan steeds weer een nieuw sterfelijk lichaam en een daaraan verbonden persoonlijkheid, tot wie gezegd wordt: ‘Dorens en distels zal de aardbodem voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.’ (Genesis 3:18-19)

En zo raakte de microkosmos geketend aan het wiel van geboorte en dood dat in het boeddhisme en het hindoeïsme wordt aangeduid met samsara, en dat wordt geassocieerd met illusie, begoocheling en lijden. Het leven op aarde stelt ons voor heel wat uitdagingen, maar die zijn er niet voor niets. Ze stellen ons in staat vol te worden aan ervaringen en te gaan verlangen naar het verloren paradijs. Het is een verlangen naar totale heelwording dat voortvloeit uit de kern van de microkosmos, de geestvonk.

Op basis van die hunkering, dat heimwee, kan een mens een spirituele weg gaan waarop een onsterfelijk geestelijk lichaam wordt geweven, een verheerlijkt lichaam of opstandingslichaam. Dan komt de microkosmos vrij van de kringloop van het steeds maar weer geboren worden, leven en sterven. Een gevallen microkosmos die na vele aardse levens is teruggekeerd naar zijn goddelijke oorsprong is dankzij de talloze ervaringen en verworven innerlijke kracht grootser en machtiger dan microkosmoi die nooit gevallen zijn. In het Evangelie van de heilige twaalven lezen we:

‘Zalig zijn zij die veel ervaringen doormaken, want zij zullen door het lijden volmaakt worden; zij zullen als de engelen Gods in de hemel worden en zullen niet meer sterven, noch zullen zij nog eens geboren worden, want geboorte en dood hebben geen macht meer over hen. Zij die geleden en overwonnen hebben, zullen zuilen worden in de tempel van mijn God en zij zullen niet meer uitgaan. Voorwaar, ik zeg u, tenzij u weer geboren wordt uit water en vuur, zult u het koninkrijk Gods niet zien.’ (Het Evangelie van de heilige twaalven 37:2-3)

Persoonlijkheid en microkosmos

In de oudheid was de idee van reïncarnatie tamelijk algemeen. Niet alleen in het Verre Oosten, maar ook bijvoorbeeld de landen rondom de Middellandse Zee en onder volken in West- Europa. Ook onder de eerste christelijke gemeenschappen was het geloof in reïncarnatie zeker niet ongebruikelijk. Er waren zelfs christelijke kerkvaders die overtuigd waren van de juistheid van de reïncarnatieleer, onder wie Hieronymus, Origines en Clemens van Alexandrië. Pas op het tweede concilie van Constantinopel in het jaar 553 werd de leer van reïncarnatie, en daarmee ook die van karma, uit de christelijke theologie verwijderd omdat deze als ketters werd gezien.

Vele eeuwen ging de reïncarnatieleer in het Westen ondergronds omdat het gevaarlijk was om die in het openbaar te verkondigen. Schriftelijke opmerkingen daarover werden dan ook vaak in verhulde vorm weergegeven om tegenwerking en vervolging te voorkomen. Zo lezen we bijvoorbeeld in het geschrift De belijdenis der rozenkruisers broederschap uit 1615: ‘Is het niet heerlijk te allen tijde zo te leven, alsof u van het ontstaan van de wereld af had geleefd, en tot het einde van de wereld zou blijven leven?’ De Duitse filosoof Gotthold Efraim Lessing (1729-1781) stelt aan het einde van zijn boekje ‘De opvoeding van de mensheid’ uit 1780 een aantal vragen die duidelijk verwijzen naar het concept reïncarnatie, dat ook bekend staat als metempsychose of zielsverhuizing:

  • Waarom zou niet iedereen meer dan één keer in deze wereld geleefd kunnen hebben? 
  • Is die veronderstelling daarom zo belachelijk omdat zij de oudste is?
  • Waarom zou ik niet even vaak terugkomen als ik in staat ben om nieuwe kennis en vermogens te verwerven?
  • Neem ik in één keer zoveel mee dat het niet meer de moeite loont om terug te komen?
  • Is niet aan mij de hele eeuwigheid?

Vanaf het einde van de negentiende eeuw krijgt de reïncarnatie-gedachte in het Westen een flinke impuls door de geschriften van Helena Blavatsky, oprichtster van de Theososofische Vereniging. In haar werk Isis ontsluierd (1877) schrijft ze dat de leer van reïncarnatie onjuist is, maar in haar latere boek De geheime leer (1888) gaat ze echter wel uit van de idee van reïncarnatie. Zou ze in de tussenliggende elf jaar van gedachten zijn veranderd? Nee, want ‘Isis ontsluierd’ is geschreven vanuit de persoonlijkheid en ‘De geheime leer’ is geschreven vanuit het perspectief van de microkosmos.

Voor de persoonlijkheid bestaat er geen reïncarnatie. Zij vervluchtigt geleidelijk na de dood van het stoffelijke lichaam en komt nooit meer terug. De geschonden microkosmos is echter een eeuwigheidswezen en verbindt zich telkens opnieuw met een sterfelijk lichaam, totdat deze is geheeld, en zijn ontwikkelingsgang kan vervolgen in gebieden buiten ruimte en tijd.

In een populair reïncarnatiegeloof wordt je lichaam wel vergeleken met een auto. De dood is dan het moment dat de auto kapot is en niet meer gerepareerd kan worden zodat je jezelf niet meer kunt verplaatsen. Dan koop je een nieuwe auto, symbool voor incarneren in een nieuw lichaam, en dan kun je weer verder. Deze vergelijking gaat natuurlijk mank, want reïncarnatie is van toepassing op de onsterfelijke en goddelijke microkosmos, en niet op de sterfelijke persoonlijkheid. De psalmdichter verwoordt deze tweevoudigheid als: ‘Ik heb wel gezegd: u bent goden, u bent allen zonen van de Allerhoogste; toch zult u sterven als een mens, zoals iedere andere vorst zult u vallen.’ (Psalm 82:6-7)

Weerstanden tegen de reïncarnatiegedachte

De idee van reïncarnatie en de daarmee samenhangende wet van karma geven inzichten in allerlei levensvragen. Toch is er traditioneel vanuit de wetenschap en westerse religies veel weerstand tegen de reïncarnatiegedachte. Waarom eigenlijk? Carol Bowman, een Amerikaanse regressietherapeut en reïncarnatie-onderzoekster, schrijft in haar boek ‘Wie was mijn kind’:

‘Waarom zou de kerk zich zoveel moeite getroosten om reïncarnatie in diskrediet te brengen? De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is de impliciete psychologie van het begrip reïncarnatie. Iemand die in reïncarnatie gelooft, neemt door middel van wedergeboorte verantwoordelijkheid voor zijn eigen spirituele ontwikkeling. Hij heeft geen priesters, biechten en rituelen nodig om zich tegen verdoemenis te beschermen (allemaal ideeën die, tussen haakjes, niet tot de lering van Jezus behoren). Hij hoeft zich alleen maar te bekommeren om zijn eigen daden, zowel ten opzichte van zichzelf als ten opzichte van anderen. Geloof in reïncarnatie elimineert de angst voor eeuwige hel en verdoemenis, die de kerk gebruikt om de geloofsgemeenschap onder de duim te houden. Met andere woorden: reïncarnatie ondermijnt rechtstreeks de autoriteit en macht van de dogmatische kerk.’

Wetenschappers die reïncarnatie serieus nemen zullen moeten erkennen dat de paradigma’s waarmee ze zijn opgevoed en opgeleid, en van waaruit ze dagelijks werken, tekortschieten. Dat kan worden ervaren als pijnlijk en als een aanslag op hun autoriteit. Dan is het veiliger, maar wel zeer onwetenschappelijk, om te roepen dat reïncarnatie pure speculatie is of dat bewustzijn het gevolg is van fysisch-chemische processen in het brein. De Nederlandse journalist Michiel Hegener inventariseerde wat er overal ter wereld is onderzocht op het gebied van reïncarnatie en schreef daarover het boek Leven op herhaling – bewijzen voor reïncarnatie. Aan het einde van zijn boek concludeert hij:

‘De grote vraag is natuurlijk: bestaat reïncarnatie? Als gegeven is dat die herinneringen, spontaan dan wel onder hypnose, altijd gaan over levens die ten einde kwamen voordat degene die ze nu heeft werd geboren, dan lijkt de conclusie dat reïncarnatie bestaat niet ver weg. Als verder gegeven is dat het nog nooit is voorgekomen dat twee personen zich een en hetzelfde leven herinnerden, dan is de conclusie dat reïncarnatie bestaat zo ongeveer bereikt. Maar ik stel ook vast dat een definitief bewijs voor het bestaan van reïncarnatie ontbreekt. Het is zo goed als zeker, daar ligt de grens van mijn conclusie. Carol Bowman verzuchtte retorisch: “Hoeveel bewijzen hebben we nog nodig voor het bewezen is?!” De grootste vraag is niet langer of reïncarnatie bestaat maar waarom de westerse wetenschap, de islam en het orthodoxe christendom in een collectieve staat van ontkenning verkeren.’

Een mens die overtuigd is van reïncarnatie en karma zal waarschijnlijk minder snel misdrijven begaan of anderen bewust schaden dan iemand die daar geen geloof aan hecht omdat hij weet dat wandaden zich altijd tegen hem zullen keren. Toch gaat het er niet primair om wat iemand gelooft en wat niet, want zijn of haar zijnstoestand is primair. De Dalai Lama sluit zich hierbij aan met zijn uitspraak: ‘Het doet er niet zoveel toe of je in God gelooft of niet, of je in Boeddha gelooft of niet, of je in reïncarnatie gelooft of niet. Je dient een goed leven te leiden.’

Geloof, hoop en liefde

Wie werkelijk gelooft hangt geen stelsel van leringen aan, maar is innerlijk aangeraakt. De brief aan de Hebreeën omschrijft het geloof als een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de dingen die men niet ziet (Hebreeën 11:1). Het geloof is een machtige kracht waarover geschreven staat dat deze bergen kan verzetten (Mattheüs 17:10). Maar de macht van de liefde is nog groter. Daarom schrijft Paulus: ‘En nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.’ (1 Korinthe 13:13)

Velen die het nieuws volgen concluderen dat er in onze wereld maar bar weinig liefde is. Sommigen trekken daaruit de conclusie dat zij er goed aan doen om geen kinderen te verwekken en op te voeden omdat zij het hen niet willen aandoen om in deze verschrikkelijke wereld te leven. Natuurlijk heeft iedereen het recht om dat te vinden, maar het is goed te beseffen dat dit uitgangspunt niet in overeenstemming is met de universele wijsheidsleer.

De nieuwsberichten waarmee de wereldbevolking voortdurend wordt overspoeld geven een zwaar vertekend beeld, en het is van groot belang dat aan microkosmoi die zich in de spiegelsfeer bevinden de mogelijkheid wordt geboden om een nieuw aards leven te leiden omdat zij zo verder kunnen komen op hun weg naar de goddelijke oorsprong. Uiteraard is het ook belangrijk dat het menselijke leven op aarde wordt voortgezet. Over een krimp van de wereldbevolking hoeven we ons voorlopig geen zorgen te maken.

Het aantal bewoners van de aarde zal naar verwachting stijgen van circa 7 miljard in 2017 naar ongeveer 9,7 miljard in 2050. Geboorten van nieuwe mensenkinderen mogen we dus verwelkomen! Dat neemt natuurlijk niet weg dat het tegelijkertijd uitstekend is om geboorten te beperken via de mogelijkheden van anticonceptie die daarvoor bestaan. Ieder kind heeft recht op de aandacht en liefde die nodig is om zich te kunnen ontwikkelen tot een min of meer harmonieuze persoonlijkheid. In onze huidige samenleving is dat gemakkelijker te realiseren in kleinere gezinnen dan in grote gezinnen. Verder kan het voor ouders waardevol zijn om niet het grootste deel van hun leven te geven aan het opvoeden van kinderen, zodat zij ook tijd hebben voor hun eigen (innerlijke) ontwikkeling.

In welvarende landen worden steeds minder gehandicapte kinderen geboren, omdat de zwangerschap vroegtijdig wordt afgebroken als via een diagnose is vastgesteld dat het kind bijvoorbeeld het syndroom van Down heeft. Dat is begrijpelijk, want het kan zwaar zijn om een gehandicapt kind te hebben. Het is echter goed te bedenken dat niets voor niets gebeurt en dat een menselijke entiteit misschien incarneert in een gehandicapt lichaam omdat het een bepaalde karmische beladenheid moet uitwerken. Ook is het mogelijk dat een gehandicapt kind de ouder(s) in staat stelt om bepaalde kwaliteiten te ontwikkelen. Als zij hun karma proberen te ontlopen, zullen ze daar op een andere manier mee worden geconfronteerd. Ouders kunnen overigens in het algemeen veel leren van hun kinderen, en omgekeerd natuurlijk ook!

Beschermend veld

Als een vrouw en een man een hechte liefdesrelatie hebben en allebei een spirituele weg gaan, vormen zij tezamen een beschermend veld met een relatief hoge vibratie dat aantrekkelijk is voor ervaringsvolle microkosmoi die een nieuwe gelegenheid zoeken om te incarneren omdat zij dan geboren worden in een omgeving waarin zij zich optimaal verder kunnen ontwikkelen.

Wanneer er bij een man en een vrouw echter nauwelijks sprake is van een liefdesrelatie en de focus in de verhouding ligt op individueel genot, zal dat een ander type menselijke entiteit met minder ziele-kwaliteiten aantrekken. Zo kunnen we ons voorstellen dat een soortgelijk mechanisme ook optreedt bij in-vitrofertilisatie of reageerbuisbevruchting, waarbij de bevruchting buiten het lichaam plaatsvindt en het ontstane embryo in de baarmoeder wordt geplaatst.

Wanneer een menselijke entiteit bij een bepaalde vrouw geboren wil worden, begint deze met astrale substantie om zich heen te verzamelen. Mensen met een bepaalde helderziendheid kunnen dat vaak waarnemen in de aura van de betreffende vrouw, niet alleen na de conceptie, maar ook al daarvoor. De ontwikkeling van het menselijke embryo is een fascinerend proces waarin we symbolisch de uiterlijke en innerlijke ontwikkeling herkennen die na de geboorte kan plaatsvinden.

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

Uit de vormveranderingen is veel af te leiden. Daarom gaan we hier heel globaal in op embryologie vanuit fenomenologie. Dat is een filosofische stroming die uitgaat van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen, en hieruit de essentiële eigenschappen van ervaring en de essentie van wat men beleeft probeert af te leiden. Een belangrijk uitgangspunt is dat het mogelijk is om via de zichtbare verschijnselen onzichtbare verschijnselen te leren kennen. Johann Wolfgang von Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11) paste zo’n fenomenologische benadering al toe bij zijn natuurwetenschappelijke studies van onder andere planten en kleuren.

Embryologie

Bij een zygote of bevruchte eicel is er al sprake van een bepaalde verbinding met een menselijke microkosmos. In de eerste drie dagen na de bevruchting vinden er in de zygote diverse celdelingen plaats terwijl deze zich via de eileider beweegt richting baarmoeder. Dit wordt ook wel de minerale fase genoemd omdat het embryo wel groeit, maar in omvang hetzelfde blijft. Op de vierde dag is er een klompje cellen dat wordt aangeduid als ‘morula’. Daaruit groeit een cellenstructuur met een open ruimte die ‘blastula’ wordt genoemd en zich omstreeks de zevende dag nestelt in de baarmoederwand. Dit wordt wel de plantenfase genoemd omdat het doet denken aan een groeiende plant die zich sterker verbindt met de voedingsbodem.

Ongeveer twee weken na de bevruchting gaan de cellen in het vruchtje zich differentiëren. Dan start de animale fase, waarbij iedere cel een bepaalde bestemming krijgt. Cellen die later het skelet gaan vormen gaan naar de buitenkant van de vrucht en cellen die ingewanden gaan vormen bewegen zich juist naar binnen. Er ontstaat een embryo dat eerst niet veel verschilt van embryo’s van dieren, maar dat ongeveer tien weken na de conceptie duidelijk veranderd is in een menselijke foetus. Dan is alles wat nodig is voor een menselijk lichaam in principe aanwezig, hoewel er natuurlijk nog wel veel moet veranderen en rijpen. Naarmate het embryo en later de foetus groeit, wordt de verbinding tussen het wordende fysieke lichaampje en de menselijke microkosmos sterker.

In de zestiende week van de zwangerschap wordt het kind in beperkte mate gevoelig voor licht. Omstreeks de vierde maand heeft hij de basisreflexen ontwikkeld en een reeks gezichtsuitdrukkingen. Na vijf of zes maanden is hij even gevoelig voor aanraking als een pasgeborene. Vanaf de 24ste week hoort hij onafgebroken en luistert hij naar de geluiden in het moederlichaam en naar stemmen, muziek en andere geluiden. Tussen 28 en 34 weken zijn de hersenzenuwen even ver ontwikkeld als bij een pasgeborene en is de hersenschors in voldoende mate gevormd om het bewustzijn te laten functioneren; enkele weken later worden hersengolven, waaronder die van REM-dromen, herkenbaar. Vanaf de zesde maand is de foetus toegerust met de meeste fysiologische vermogens van een pasgeboren baby.

Het embryo van de mens ontwikkelt zich op een andere wijze dan het embryo van zoogdieren. Doordat het van binnenuit groeit beweegt het. In het begin is het helemaal naar binnen gekeerd, maar op een gegeven moment tilt het zijn hoofdje op als gevolg van de groei. Ook zorgt de groeibeweging ervoor dat het bekken naar buiten draait en het embryo rechtop komt. Een soortgelijke beweging zien we later bij een peuter die zichzelf opricht en rechtop gaat lopen. Geen enkel zoogdier staat van nature rechtop, op twee benen en heeft tegelijkertijd een rechtopstaande ruggengraat. Het menselijke embryo heeft het strekken dus in zekere zin al geoefend in de baarmoeder.

Wij zijn geen viervoeters, want wij richten ons lichaam van nature op. Dat gegeven kunnen we zien als een afspiegeling van het uitgangspunt dat we in essentie zielen zijn die geroepen zijn een levende verbinding te vormen tussen aarde en hemel. Als mensen onderscheiden we ons van zoogdieren door ons denken. Denkprocessen zijn mogelijk dankzij ons brein. Teneinde de hersenen zo goed mogelijk te laten functioneren, wordt het hoofd van de rechtopstaande of zittende mens gedragen door de nek en de romp.

Geboren worden

Na al het voorgaande zal het duidelijk zijn dat een kind niet als een onbeschreven blad ter wereld komt. De geboorte van een kind is een onzekere en ingrijpende gebeurtenis, zowel voor de ouders als het kind. Direct na de geboorte gaat de baby leven en ademen in een andere wereld en een nieuw element. Dan sterft er letterlijk iets wat tot voor kort van levensbelang was: de placenta en de navelstreng. De placenta wordt ook wel moederkoek genoemd, maar dat is in feite een onjuiste benaming omdat de placenta voortgekomen is uit de zygote, de allereerste cel die alle kenmerken van het nieuwe individu in zich besloten houdt. De placenta hoort bij de foetus en zou dus eigenlijk beter ‘kinderkoek’ genoemd zou kunnen worden.

De lichamelijke geboorte wordt vaak gezien als een metafoor voor een geestelijke geboorte. Evenals bij een lichamelijke geboorte sterft er ook iets bij een spirituele geboorte: de oude mens, dat is het ego dat gericht is op zelfhandhaving en zich laat leiden door een verlangen naar bezit, macht en eer. In sprookjes kunnen we dat ego herkennen in personages als de stiefmoeder, de heks en de wolf die tegen het einde van het verhaal sterven.

Zo dient de mens op het spirituele pad zijn oude natuur los te laten zodat de geestzielemens tot ontwikkeling kan komen. Zoals een pasgeboren baby ademt in de zintuiglijke wereld, zo assimileert de pasgeboren ziel krachten uit de wereld van de ziel. De ouders van een pasgeboren mens hebben de opdracht ervoor te zorgen dat deze zich optimaal kan ontplooien op een wijze die mooi beschreven wordt in het boek ‘De profeet’ van Kahlil Gibran:

‘Een vrouw, die een kindje aan haar boezem drukte, zei: Spreek tot ons over kinderen.
En hij zei: Je kinderen zijn je kinderen niet. Zij zijn de zonen en dochters van ‘s levens hunkering naar zichzelf. Zij komen door je, maar zijn niet van je, en hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe. Je mag hen je liefde geven, maar niet je gedachten, want zij hebben hun eigen gedachten. Je mag hun lichamen huisvesten, maar niet hun zielen, want hun zielen toeven in het huis van morgen, dat je niet bezoeken kunt, zelfs niet in je dromen. Je mag proberen gelijk hun te worden, maar tracht niet hen aan jou gelijk te maken.
Want het leven gaat niet terug, noch blijft het dralen bij gisteren. Jullie zijn de bogen, waarmee je kinderen als levende pijlen worden weggeschoten. De boogschutter ziet het doel op de weg van het oneindige, en hij buigt je met zijn kracht opdat zijn pijlen snel en ver zullen gaan. Laat het gebogen worden door de hand van de boogschutter een vreugde voor je zijn: want zoals hij de vliegende pijl liefheeft, zo mint hij ook de boog die standvastig is.’

BESTEL MYSTERIËN EN UITDAGINGEN VAN GEBOORTE, LEVEN EN DOOD

LEES MEER OVER DE TRILOGIE OVER DE MYSTERIËN VOOR DE MENS VAN NU