BESTEL ‘ALLE VERANDERING KOMT TOT RUST IN BOEDDHA’
Wat betekent voor ons Boeddha? Is hij een interessant en belangrijk figuur uit het verleden? Een soort godheid, en stichter van een geloofsrichting? Een wijze, van wie je altijd wel wat kunt leren, ook nu nog?
Als we hier vandaag spreken over Boeddha, dan gaat het over ons, over u en mij. Boeddha als geest van het universum – wat letterlijk betekent: naar het ene gekeerd – is de geest van eenheid. De eenheid waarin wij allen naar ons diepste wezen zijn opgenomen. Wij allen zijn in diepste wezen boeddhanatuur. Immers, als eenheid één van ons zou uitsluiten, dan zou eenheid geen eenheid zijn.
Boeddha was geen god maar mens, en staat ons in zijn mens- zijn heel nabij. Ook hij moest eerst ontwaken om zich in die universele geest van eenheid opgenomen te weten. Hij getuigde er als mens van dat dit mogelijk is; dat dit ook voor ons mogelijk is.
Zijn levensverhaal vertelt ons dat hij diep getroffen was bij zijn ontdekking dat lijden hét kenmerk van ons bestaan is; omdat niets blijvend is; omdat ouderdom, ziekte, en dood ons deel zijn. Boeddha leed aan het bestaan, aan het leven zoals ook wij het kennen. Daarom zocht hij naar verlossing uit dit bestaan.
We weten allen dat je pas gaat zoeken naar een oplossing als zich een probleem voordoet. Zeker als ons bestaan zelf een probleem wordt. We ervaren aan den lijve, of zien om ons heen of op tv wat lijden is. Dat is het lijden dat wij herkennen: pijn, oorlog, eenzaamheid. Daarvoor zoeken we dan een oplossing. Maar Boeddha liet ons zien dat we niet lijden aan problemen, maar aan het bestaan zelf; en dat vraagt van ons een veel fundamenteler antwoord.
Boeddha zocht niet naar een oplossing maar naar verlossing. En verlossing heeft als voorwaarde – zo getuigde hij – dat we wakker worden. En we worden wakker, als ons bestaan ons pijnlijk treft, dus als we lijden.
Boeddha betekent letterlijk: de ontwaakte; in de betekenis van: de verlichte. Het is de verlichte geest die heel ons bestaan doorziet. Niet op afstand; niet als een geest die naar een onvolmaakte buitenwe- reld kijkt. Maar als een geest die zichzelf doorziet. Die inziet dat lijden onlosmakelijk verbonden is met het eigen bewustzijn. Boeddha was bewustzijnsleraar.
Niet in die zin dat hij een filosofisch of religieus vertoog hield over het leven of over het bewustzijn. Hij onderzocht de concrete invulling en beleving van het eigen bewustzijnsleven: wat bezielt ons, wat bezielt mij?
Hij wordt door velen dan ook beschouwd als de eerste grote psycholoog. U bent misschien bekend met de omschrijving van de persoon (die wij denken te zijn) als een samenstel van meerdere lichamen, zichtbaar en onzichtbaar. Dat is een vrij statisch beeld. Boeddha duidde onze persoon als slechts een samenbundeling van verschijnselen, zonder blijvende kern; en wel als een tijdelijke samenvoeging van vijf werkzaamheden.
Boeddha: ‘En wat, monniken, zijn in het kort de vijf smartelijke bestaanselementen, die ontstaan door het bestaan ervan (aan te nemen)? Het zijn vorm, gevoelens, waarnemingen, mentale activiteit, en – als vijfde – bewustzijn.’
Zijn visie op de mens is dynamisch, hij onderkent in alles wordingsprocessen; werkzame factoren die van elkaar afhankelijk zijn, en samen een bestaan scheppen. Om deze dan als volgt te waarderen: ‘Dat is het wat men de edele waarheid van het lijden noemt.’ Het lijden ligt dus al besloten in het aannemen van het bestaan van de persoon die wij zijn.
Betrokken als hij was op de menselijke ziel, schonk Boeddha niet zozeer aandacht aan de wereld op zich, maar veeleer aan de weerkaatsing ervan in ons bewustzijn.
We kunnen geen verschil maken tussen onze werkelijkheid en onze bewustzijnswerkelijkheid. Daarom, als Boeddha spreekt van ‘vorm’ – de eerste van die reeks van vijf – dan doelt hij niet zozeer op uiterlijke voorwerpen, als wel op onze eigen voorstelling ervan. Hoe modern (beter: postmodern) is zijn dynamische visie op de werkelijkheid!
Boeddha spreekt niet over het ‘zijn’, maar over ‘worden’, over processen: ‘Alles is onderworpen aan ontstaan en vergaan.’ Alles is een onophoudelijk stromen. Niets is blijvend, het lichaam niet, en het bewustzijn nog veel minder.
Dit herkennen we in de postmoderne filosofie: alles is relatie, niets is op zichzelf kenbaar maar alleen in relatie tot iets anders. Alles ontleent zijn betekenis aan de horizon waarin het verschijnt; daarom staat niets op zichzelf. Een zelf is niet te vinden. Kunnen we dan wel spreken van ons zelf als een ‘ik’? Op het vlak van ons persoonlijke bestaan in ieder geval niet.
Wat we ‘ik’ noemen verschijnt ons als een tijdelijk knooppunt in een netwerk van relaties; relaties die voortdurend veranderen. Hoe zou er dan een constante kunnen zijn, een ‘ik’?
Dat alles verandert, dat alles stroomt, plaatsen wij misschien in de tijd, dus buiten ons, maar Boeddha verwijst hiermee naar het eigen bewustzijn. Hij ziet onze persoon als een proces, als een bewustzijnsstroom.
Toch ervaren we die bewustzijnsstroom waarschijnlijk maar zelden. Wij herkennen onszelf veeleer in een statisch bewustzijn, een ding-bewustzijn. Alles lijkt een eigen en vaste plaats te hebben; alles is zoals het is. Alles heeft een vorm, een naam, en lijkt zelfstandig. Lijkt dus te staan, en niet te worden.
Als werkelijk alles voortdurend zou veranderen, dan zou dat onze identiteit aantasten. Een visie die we graag mijden. En daar ligt nu precies ons bestaansprobleem. Wat wij noemen onze identiteit, ons ‘zelf ’ of ‘ik’, is niets anders dan het resultaat van vereenzelviging. En vereenzelviging vormt een weerstand tegen de levensstroom, zet de bewustzijnsstroom stil. Als persoon zijn we vereenzelvigd met naam-en-vorm, met duidelijke kaders en conventies. Kortom, met ons verleden: we leven in feite in het verleden.
Als persoon weet ik mij vereenzelvigd met bepaalde mensen, ideeën, ervaringen. In zelfbevestigende zin – met dát wat ik aangenaam vind, goed vind; in wat me aantrekt. Maar ook in afwijzende zin: in wat ik buitensluit.
Hoewel, eigenlijk is dit niet goed geformuleerd, dit ‘in wat mij aantrekt, wat ik afstoot’. Wie is die ‘ik’ dan wel die zich bevestigd of afgestoten voelt? Het is de psycholoog Boeddha die onderkende dat er alleen sprake is van bewustzijnsverschijnselen; zoals ervaringen en voorstellingen; maar dat niet daarbinnen of daarnaast ook nog sprake is van een ‘ik’ dat voelt, een ‘ik’ dat zich bewust wordt.
Het aannemen van zo’n ‘ik’ is in feite niets anders dan een verdubbelen van de werkelijkheid; het creëren van een kunstmatig bestaan naast het werkelijke bestaan. En daarmee hebben we dan drie karakteristieken van Boeddha’s leer te pakken: ons bestaan kenmerkt zich door vergankelijkheid, en dus door lijden; en dit heeft direct te maken met de veronderstelling dat er een ‘zelf ’ zou bestaan dat de eigenaar is van de ervaringen en de voorstellingen die zich aan ons voordoen. Omdat alles vergankelijk is, resulteert iedere vereenzelviging – met welk aspect van ons tijdelijke bestaan ook – in lijden.
Wat vereenzelviging is, zullen we gemakkelijk herkennen. Wie aan mijn auto komt, die komt aan mij. Wie aan mijn kind komt, die komt aan mij. Vanzelfsprekend, zullen we zeggen. Maar vanzelfsprekend betekent hier: het gebeurt automatisch en onmiddellijk, dus niet-bemiddeld door een ‘ik’ dat dit bewust zou doen.
We weten tegenwoordig uit hersenonderzoek dat we als vanzelf reageren op bepaalde prikkels, nog voordat wij er ons van bewust zijn. Een eigentijds bewijs dat op het niveau van het persoonlijke bestaan er geen sprake is van vrijheid, van een vrij en zelfstandig ‘ik’ dat bewust zou kiezen.
We zijn ons van die automatismen onvoldoende bewust. Onwetend creëren we ons lijden en dat van anderen. Een lijden, dat ons kan wakker maken. Wakker worden betekent, dat de eigen bewustzijnsstroom wordt doorzien. Dat de automatische keten-van-bestaan wordt doorzien: We komen met iets in aanraking; er ontstaat een zekere gewaarwording; vervolgens sluit begeerte aan; we willen het hebben; we gaan ons ermee vereenzelvigen; we laten het niet meer los; en we gaan ons bezit verdedigen. Daarom is Boeddha’s conclusie: ‘Wie het ontstaan uit oorzaken ziet, ziet de waarheid. Wie de waarheid ziet, ziet het ontstaan uit oorzaken.’
Nu is het de getuigenis van Boeddha dat die bewustzijnsstroom, die keten van oorzaken, die zich automatisch voltrekt, bewust kan worden omgekeerd. Als heel onze bewustzijnsstroom wetmatig voortrolt als een wiel, dan berust op die wetmatigheid ook de mogelijkheid van bevrijding, van verlossing uit die keten van veroorzaking.
Door bewust het proces van automatische wording om te keren, voltrekt zich een proces van ontworden. Verlossing is dan ook geen abstract begrip, maar een concrete levensweg.
Maar is dit proces van ontwording aan de vereenzelviging met de eigen persoon niet een beetje een vreemde boodschap in deze tijd, waarin zoveel geld wordt besteed aan coachingprogramma’s waar ons persoontje sterker uit naar voren moet komen?! Ja, is het geen nihilisme, zoals vaak wordt betoogd, geen regelrechte zelfmoord? Bovendien, zou ons levensdoel inderdaad zijn: de opheffing van onze persoon, dan zouden we rustig onze dood kunnen afwachten.
Maar Boeddha is duidelijk in zijn boodschap dat deze houding niet resulteert in verlossing, maar in reïncarnatie; waarmee het lijden een vervolg wordt gegeven.
De omkering van een natuurlijke en automatische wording in ontwording, welk proces alles onderuit haalt wat zich hecht aan het tijdelijke, ontleent haar inhoud en betekenis aan een nieuw inzicht, aan een wakker en verlicht bewustzijn.
En de mogelijkheid daartoe is – en dat is de getuigenis van Boeddha – in principe en in potentie in ons allen aanwezig. Want in diepste wezen zijn wij boeddhanatuur (niet: hebben we boeddhanatuur, want er is geen ‘ik’ dat eigenaar is van deze natuur). Tegen deze achtergrond, in het licht van deze boeddhanatuur, dienen we het proces te zien van ontwording, van onthechting en het loslaten van vereenzelvigingen.
Het is geen nihilisme. Het is de vrijheid zelf die werkzaam is in ons verlangen naar bevrijding, naar verlossing, naar verlichting. Daartoe is het noodzakelijk dat onze bewustzijnsstroom wordt verbroken van zijn wortels, zijn oorzaken. Boeddha onderscheidde hier een keten van twaalf oorzaken.
En daarmee komen we dan bij de kern van zijn verlossingsleer. De persoon die wij ervaren te zijn, is het product van een twaalfvoudige keten van oorzaken. Twaalf krachten die wetmatig, als een kettingreactie, onze persoon in het leven hebben geroepen, deze bezielen en in stand houden. We kunnen zeggen dat deze twaalfvoudige bezieling ons omringt en doordringt. Dus: niet wij hebben een ziel, maar die ziel houdt ons omvangen, en gevangen.
Een mooi beeld biedt ons de wetenschappelijke ontdekking dat zich (bijvoorbeeld) rond een kikkereitje een klein elektromagnetisch veld bevindt met de omvang van een volwassen kikker. Het eitje is dus opgenomen in een bezielend veld, waarbinnen het als vanzelf wordt wat het in aanleg is. Zo ook ontstaat onze persoon uit een twaalfvoudige keten van bezieling, en wordt wat hij in aanleg al is. Van vrije ontwikkeling is hier geen sprake.
In de psychologie worden deze krachten toegeschreven aan het onbewuste of onderbewuste. En in de filosofie van de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis kennen we het krachtenspel van wat we noemen het aurische wezen, dat onze persoon verlevendigt.
Het zal duidelijk zijn dat ware verlossing, dus de weg van ontwording, zich niet in eerste instantie richt op onze persoon, maar op de oorzaken van ons persoonlijke bestaan.
Met deze twaalf oorzaken bevinden we ons bij de bron van incarnatie en reïncarnatie, de bron van alle lijden. En het is daarom dat juist hier – bij die bron – een nieuw bewustzijnslicht moet gaan schijnen; dat onwetendheid moet plaatsmaken voor het inzicht dat deze twaalfvoudige keten van veroorzaking bewust in omgekeerde richting moet en kan worden afgelegd.
Maar wie of wat is het dan, dat tot een proces van omkering zal besluiten? Waar moet dat inzicht vandaan komen, als het niet uit mijn persoon of uit het moederveld van mijn persoon (de twaalf oorzaken) kan voortkomen?
Die ommekeer kan alleen worden ingezet vanuit de boeddhanatuur zelf; vanuit het herkennen van die natuur als ons diepste wezen. In het licht van de boeddhanatuur zelf zal heel die wielwenteling van ons persoonlijke bestaan één grote leegte blijken; zullen al onze begeerten en vereenzelvigingen wezenlijk leeg blijken te zijn; en heel onze existentie zonder essentie. Boeddha’s benadering van ons bestaan kenmerkt zich dan ook door ontkenning, negatie.
Maar deze negatie is geen negativiteit; ze is ingegeven door de inwonende boeddhanatuur. Door in dat licht alles te ontkennen wat relatief en tijdelijk is, blijft tenslotte niet-iets over. Er is sprake van een totale uitdoving, een totale uitblussing van ons bestaan, mét zijn oorzaken: nirwana.
Maar dat er in dat nieuwe bewustzijnslicht niet-iets overeind blijft, betekent niet dat er niets overblijft. Zoals kernachtig verwoord door Krishnamurti: ‘De totale ontkenning is de hoogste bevestiging.’ Juist in de totale uitdoving manifesteert zich de universele geest van eenheid… omdat het deze geest zelf is die deze uitdoving voltrekt.
Het is deze geest van eenheid, waarin de twaalf oorzaken van bestaan kunnen worden omgekeerd, richting totale verlossing. Dat het hier gaat om een verlossingsweg die universeel is, herkennen we bijvoorbeeld ook in de Griekse mythologie, waar Heracles de twaalf stallen moet reinigen. En in het gnostieke evangelie van de Pistis Sophia, waarin wordt gesproken van twaalf eonen. In zijn commentaar op dit evangelie zegt Jan van Rijckenborgh – een van de oprichters van de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis: ‘Dat zijn dus twaalf belemmeringen, twaalf psychische fundamentele weerstanden. Het is dan ook duidelijk dat de leerling die binnen wil gaan in de nieuwe levensstaat al die belemmeringen in volgorde teniet zal moeten doen.’
Van deze twaalf krachten zijn er twee genoemd: De eerste (onwetendheid) en de achtste (begeerte, levensdorst). Onwetendheid doet onze begeerte uitgaan naar het tijdelijke bestaan, waardoor vereenzelviging optreedt, en de ervaring een zelfstandig ‘ik’ te zijn.
In een nieuw bewustzijnslicht wordt dat blinde proces omgekeerd, wat dan ook wordt genoemd ‘het teruglopende pad’.
Boeddha: ‘Wordt echter het niet-weten opgeheven onder volkomen vernietiging van het begeren… dan wordt het bewustzijn opgeheven… en door de opheffing van het worden wordt de geboorte opgeheven.’ Om dan, aan het einde van deze keten te besluiten met: ‘Dit is de opheffing van het ganse rijk van het lijden.’
Hij verwijst daarmee naar de beëindiging van de kringloop van geboorte en dood. Aan het einde van de keten van oorzaken gekomen, balt heel het aardse bestaan zich nog éénmaal samen om hem tegen te houden. Het is de natuurkracht zelf, voorgesteld als Mara, die hem probeert te verleiden en vast te houden.
We herkennen hier onmiddellijk de poging tot verleiding van Jezus door de Satan, in de woestijn. Maar leeg geworden aan het natuurlijke bestaan (de leegte van een woestijn), heeft deze natuurkracht geen vat meer op Boeddha, net zo min als op Jezus. We lezen daarom dat na het sterven aan deze natuur het graf van Jezus leeg wordt bevonden. En van Boeddha werden in de eerste eeuwen na zijn dood geen afbeeldingen gemaakt. We zien alleen een afbeelding van de boom waaronder hij verlichting bereikte; en onder aan die boom geen Boeddha, maar leegte.
Nadat Boeddha de kringloop van geboorte en dood had overwonnen, werd hij omschreven als de Tathagata. Een begrip dat zowel kan worden vertaald met ’hij die gekomen is’ als met ‘hij die gegaan is’. Boeddha was voorbij alle komen en gaan; niet meer gebonden aan de wielwenteling van het bestaan.
De definitieve uitdoving van het bestaan, het nirwana, heeft geen kenmerken. Er is niets waardoor het gekend kan worden. We kunnen dus niet zeggen dat we het bereiken. Want daarmee zouden we onderscheid maken tussen onszelf en nirwana, en tussen onze tegenwoordige en onze vroegere toestand.
Dit onderscheid is juist het bewijs van onwetendheid, en de ontkenning van wat we in diepste wezen zijn: eenheid, boeddha-natuur. Nu zullen we ons misschien afvragen of ons persoontje dan alleen maar een soort wegwerpartikel is. Nee, zonder onze persoon zou dit proces van omkering niet mogelijk zijn, zou heel onze incarnatie geen enkele zin hebben. Het is een voorwaarde dat wij aan dit proces van minder worden, van ontwording meewerken; op geleide van het innerlijke licht van de boeddha-natuur.
Waar we ons in deze beschouwing hebben afgekeerd van ons persoon-zijn, om te zoeken naar de oorzaken van het persoonlijke bestaan, keert de omgekeerde weg, de weg van ontwording, terug bij de persoon.
Verlichting wordt vaak voorgesteld als een bewustzijnsflits. Maar het mag duidelijk zijn dat verlossing, in de zin van een overwinning op heel ons persoonlijke bestaan, op heel onze natuur, zich niet in een flits voltrekt. Boeddha stelde dan ook een volgehouden, concrete levenshouding, bekend als het achtvoudige pad. De aanduiding van ieder aspect van dit pad wordt voorafgegaan door de kwalificatie ‘juist’; een verwijzing naar de nieuwe voedingsbodem van elk van die acht aspecten. Een verwijzing naar de geest-van-eenheid zelf.
Aan het einde van deze voordracht kan een weergave van het achtvoudige pad nuttig zijn (de vertalingen zijn niet altijd gelijk):
- het juiste inzicht (van binnenuit gaan zien)
- de juiste intentie, in denken en willen
- het juiste spreken, als een getuigen van die intentie
- de juiste handelwijze; handelen in de ruimste zin van het woord: dus ook in ons denken, voelen, willen
- de juiste uitoefening, als een juiste wijze van leven (in de zin van respect voor alle leven)
- het juiste streven; begeerte maakt plaats voor een hoger verlangen: een verlangen naar eenheid, uitgaande van de eenheid zelf
- het juiste zich-indachtig-zijn, de juiste gerichtheid: je bent in wezen boeddhanatuur
- de juiste concentratie, een juist gecentreerd zijn; ook wel vertaald als meditatie. In meditatie herkennen we het woord ‘medium’, wat letterlijk ‘midden’ betekent. Dus: gecentreerd zijn in je diepste wezen of midden: in de boeddhanatuur
Op dit pad, zo getuigde Boeddha met zijn leven, wordt de definitieve stap gezet van de tijdelijke existentie naar de tijdloze essentie, van de kringloop van geboorte en dood naar het ongeborene. Zo komt heel die wielwenteling, komt alle verandering tot rust in de Boeddha, in de boeddha-natuur. Dat op dit pad-van-omkering alle waarden worden omgekeerd, mag blijken uit het volgende blijken. Een monnik vroeg: ‘Als begeerte de oorzaak is van alle lijden, dan zal Boeddha wel geen begeerte meer hebben gehad.’
Het antwoord was: ‘Boeddha had juist de hoogste begeerte, hij wilde alle mensen bevrijden.’ Een nieuw bewustzijnslicht, dat geen enkele binding heeft met wie of wat het verlicht, doorstraalt allen die zich aan die omkering overgeven; neemt allen in eenheid op. Dat kunnen ook wij herkennen, omdat dit licht ons diepste wezen is.