Beschouwing 8

Mysteriën van Tao

Niets doen dat tegen Tao ingaat (hoofdstuk 8 uit het bijbehorende boek)

 

BESTEL MYSTERIËN VAN TAO EN DE DAODEJING

Tao 8

Vanuit Tao stroomt zonder ophouden de tijdloze liefdekracht van de Teh. Deze vloeit omlaag tot in de tienduizend dingen, transformeert ze en keert uiteindelijk met hen terug tot in de eenheid van Tao.

In de liefdekracht van de Teh liggen drie kostbaarheden verborgen. Het zijn tijdloze manifestaties van Tao in de wereld van de tijdelijkheid.

Omdat er in Tao geen tegenpool bestaat, kunnen deze niet in hun tegendeel verkeren. Een mens wordt zich van deze schatten bewust wanneer hij de weg van het wu wei gaat.

Pas in zijn leeg geworden hart kunnen deze schatten worden uitgestort. Hij brengt dan in praktijk wat Lao Zi in vers 49 zegt:

De wijze heeft een uitzonderlijk hart
hij sluit alle harten in zijn eigen hart.
Voor de goede ben ik goed
voor de niet goede ben ik ook goed.
Kracht baart goedheid.

(Hans van Pinxteren)

Met deze goedheid – de manifestatie van de Teh – gaat de mens op de koninklijke weg leren werken.

In de tekening zien we het Chinese karakter voor ‘koning’, (王 ) met daarin de mens. Op de drie snijpunten zijn symbolisch de drie tijdloze schatten weergegeven.

De eerste schat, het permanente mededogen, is de centrale schat, weergegeven in zijn hart.

De tweede schat is het vermogen tot spaarzaamheid. Hiervoor moet steeds opnieuw bewust gekozen worden, daarom is deze schat weergegeven bij het hoofd.

De derde schat houdt in: ‘Niet durven om de eerste in de wereld te zijn’. Deze schat is de basis van de mens die de weg van de koning wil gaan en is daarom onderaan weergegeven.

De eerste schat is een liefdekracht die geen mens veroordeelt, maar hem altijd bemoedigt en inzicht geeft. De tweede schat vraagt van een mens spaarzaam te zijn in zijn denken, voelen en willen, maar ook door zich de tijdloze liefdekracht niet toe te eigenen.

Zoals Lao Zi zegt in vers 77:

Wie kan wat hij te veel heeft geven aan de wereld?
Alleen wie Tao heeft.
Daarom:
De wijze handelt maar verwacht niets.
Als zijn taak verricht is, blijft hij er niet bij stilstaan.
Hij begeert niet zijn bekwaamheid te tonen.

De derde schat vraagt van hem om zich met de zogeheten ‘lage’ te verbinden. Wij mensen denken vaak dat laag inferieur is. Beneden bevinden zich immers de rommel, de afvalstoffen en alles waar we geen prijs op stellen; het kan daarom niet verheven of spiritueel zijn, zo menen wij.

Lao Zi wijst ons er in vers 8 op dat dit een misvatting is:

Het hoogste goed is als water.
Water is de tienduizend dingen van nut en strijdt niet.
De massa verafschuwt zijn lage plaats.
Juist daarom staat het dicht bij Tao.

(Gecombineerde vertaling)

Water stroomt vanaf de hoge bergen in vele kleine beekjes naar beneden en vormt zo grotere rivieren. Deze sleuren op hun weg takken, bladeren en stenen met zich mee. Door het geweld van het water wordt het organisch materiaal getransformeerd tot vruchtbare aarde. Grote stenen worden tot gruis vermalen, kleinere tot zand en klei. Wanneer de rivier uiteindelijk in het dal uitstroomt, stort het daarin een dikke laag van vruchtbare slib uit. Hierdoor is er leven mogelijk.

Zo is het ook met de mens die zich in wu wei tot Tao richt. Terwijl het leven van alledag hem slijpt, schuurt en polijst, wordt zijn oude ik geleidelijk aan tot een vruchtbare bodem getransformeerd waarop zijn Hemelse natuur kan gaan bloeien.

De derde schat gaat dan ook over de mate waarin we ons ego los kunnen laten. Dit gebeurt paradoxaal juist door goed naar onszelf te kijken.

We lezen in Hart voor Tao § 75:

“Wie de weg tot Tao gaat, verbindt zich met alle tienduizend dingen in zowel hun yin- als hun yang-aspect. Hij leert niet alleen lief te hebben wat hem aanstaat, maar ook dat wat afschuw in hem oproept.

Dit vraagt van hem te durven afdalen tot het donkere, het verafschuwde, het lage. Daarvoor hoeft hij niet ver te gaan want dit vindt hij allereerst in zichzelf, in de schaduwen van zijn eigen persoonlijkheid.

Vergezeld door de liefde-energie van de Teh daalt hij af in de donkere ruimte van zijn innerlijk.

Daar wordt hij geconfronteerd met al wat hem in het verborgene drijft. Die ruimte gaat hij leren verkennen en tegelijkertijd leren op te ruimen wat er niet in thuis hoort. Hierdoor ontstaat er ruimte waarin de tijdloze liefdekracht van de Teh zich uit kan storten.

Dit is zwaar werk voor een mens. Zoals wanneer bij een verbouwing een raam in de muur wordt uitgehakt en er eerst een enorme puinhoop opgeruimd moet worden voordat men van het verruimde uitzicht kan genieten.

De liefde van de Teh schenkt de mens op de koninklijke weg zowel de moed om af te dalen in zijn meest duistere gebieden, als de kracht om niet weg te lopen voor wat hij daar aantreft.”

Zo komt hij oog in oog te staan met zijn meest verborgen driften en begeerten en ziet zichzelf – als ware hij naakt. Nu staat hij  voor de opgave om goed waar te nemen, maar zonder te oordelen.

In plaats daarvan geeft hij zich over aan de liefdekracht van Tao in zijn eigen hart. Dit kan alleen wanneer hij zonder verwachtingen is en zijn eigenbelang helemaal los durft te laten. Hij is vervolgens spaarzaam in zijn handelen: doet wat moet worden gedaan, maar probeert daarbij zo veel mogelijk om dit niet vanuit zijn ego te doen. Een hele opgave.

Afdalen in de eigen diepte maakt nederig en bescheiden. Hierdoor heeft hij de moed om niet de eerste in de wereld te willen zijn. Het wei wu wei, doen het niet-doen, wordt door de derde schat ten diepste beleefd.

Wie probeert om niets te doen dat tegen Tao ingaat, bewandelt ‘de Weg van het Midden’. Daarop leert hij om onderscheid te maken tussen dat wat tot de tijdelijke natuur, en dat wat tot de tijdloze natuur van Tao behoort.
Precies op de scheidslijn tussen het yin en het yang komt hem de liefdekracht van de Teh tegemoet. Deze transformeert zijn tijdelijke natuur tot de tijdloze Hemelse natuur.

Door de eeuwen heen zijn er steeds spirituele scholen en leraren geweest die de mens tot hulp zijn bij het gaan van deze weg. Iedere mens moet weliswaar zélf de weg gaan, maar door de verbondenheid met anderen steunt, corrigeert en helpt men elkaar. Het meest belangrijke is echter dat door de gemeenschappelijke gerichtheid op Tao de kracht van de Teh sterker van zo’n groep uitstraalt, zelfs tot ver buiten de eigen geledingen.
Lao Zi zegt hierover in vers 54:

Betracht men Tao voor zichzelf, dan is de Teh waarachtig.
Betracht men Tao in het gezin, dan is de Teh meer dan genoeg.
Betracht men Tao in de gemeente, dan werkt de Teh onafgebroken.
Betracht men Tao in de staat, dan is de Teh overvloedig.
Betracht men Tao in de tijd, dan is de Teh universeel.

Wie de weg van het midden gaat, bezoekt in nederigheid en compassie zijn innerlijke rijk, van de hoogste bergen tot in de diepste dalen. De transformerende werking van de Teh zet zijn persoonlijke voorkeuren om in een diep mededogen, zowel met zichzelf als met al het bestaande.

Omdat hij spaarzaam is ten aanzien van zijn ego en diens behoeften, kan hij juist ruimhartig en royaal zijn: door hem heen straalt de tijdloze liefde van Tao. Hierdoor bezit hij de kwaliteiten om koning te zijn.

Lao Zi beschrijft processen die een heel mensenleven duren. Het praktiseren van het wei wu wei is dan ook een levensopdracht. Dagelijks, ja uur na uur, staat de mens voor de keuze waarop hij zijn aandacht richt: op zichzelf en zijn belang bij de tienduizend dingen, of op Tao en diens liefdekracht?

Hierover zegt Lao Zi in vers 48 van de Daodejing:

Als men zich op leren toelegt,
is er dagelijks vermeerdering.

Als men zich op Dao toelegt,
is er dagelijks vermindering.

Vermindering en nog eens vermindering
tot niet-doen wordt bereikt.
Wanneer niet doen wordt gedaan blijft niets ongedaan.

(René Ransdorp in: Inleiding Taoïstische filosofie, 2015)

 

LEES MEER OVER BOEKEN OVER TAO

Eén gedachte op “Beschouwing 8

Reacties zijn gesloten.