Beschouwing 6

Mysteriën van Tao

Zonder begeerten zijn (hoofdstuk 6 uit het bijbehorende boek)

 

BESTEL MYSTERIËN VAN TAO EN DE DAODEJING

Tao 6

BESCHOUWING GEBASEERD OP SPIRITUELE TEKST 6

In het oude China werd het hart niet alleen gezien als de zetel van het voelen, maar ook van het denken.

In de taoïstische filosofie is  wu xin, ‘zijn zonder hart’, een belangrijk thema. Hieronder wordt niet verstaan een harteloos mens, maar een mens die zijn hoofd en hart vrij heeft gemaakt van zelfzuchtige emoties, gedachten en begeerten; een mens die vrij is van egoïstische intenties.

We lezen in Hart voor Tao:

Wie vanuit wu xin probeert te leven, leert open te staan voor alles wat tot hem komt: zowel voor het positieve als het negatieve. Dit houdt in dat hij geen oordeel velt zoals: dit is leuk, dus goed, en dat is akelig, dus slecht. Hij leert ook onbevangen tegenover de meningen en gevoelens van anderen te staan, zonder zijn eigen standpunt als het enige juiste te verdedigen. Hij leert om vanuit een meer neutraal gezichtspunt naar de dingen te kijken; geen eenvoudige zaak in een wereld die eist dat men zich duidelijk profileert.

Wu xin houdt in dat hij zijn hart leeg maakt van persoonlijke wensen en belangen. Geleidelijk aan verschuift dan zijn focus van de tienduizend dingen, die zich in een onophoudelijke, veranderlijke stroom bij hem aandienen, naar het tijdloze, naar de werking van Tao, die in het midden is.

Steeds wanneer Lao Zi het heeft over ‘de Wijze’, verwijst hij naar het proces waarin een mens verkeert die zich met het tijdloos Tao verbindt. Hij blijft deel uitmaken van het dagelijks leven waarin de dingen voortdurend blijven veranderen, terwijl hij zich tegelijkertijd op het tijdloos midden richt.

Van hem wordt om een wijze houding gevraagd: hoe ga ik om met de tienduizend dingen die zich in een voortdurende stroom bij me aandienen, die om een reactie van me vragen, om mijn mening, of een handeling? Hoe doe ik dit, terwijl ik me tegelijkertijd op het tijdloos midden wil richten. Kan ik dan niet beter een contemplatief leven leiden?

Maar hoe logisch of misschien zelfs aantrekkelijk een dergelijk idee ook moge lijken, het probleem is er alleen mee op een zijspoor gezet. Waar we keer op keer op stuiten is onze idee dat wíj in actie moeten komen op de spirituele weg, dat wíj tot actie moeten komen op de spirituele weg, dat wíj tot handelen over moeten gaan. Wanneer wij willen leven in verbinding met Tao, dan is voor ons actueel wat Lao Zi zegt in vers 37:

Tao is eeuwig Wu Wei,
en toch is er niets, wat Het niet doet.
Als koningen en vorsten Wu Wei konden blijven,
zouden alle mensen zich hervormen.

(Henri Borel)

Tao is permanent, eeuwig niet-doen. Toch betekent dit niet dat er dan niets gebeurt. Juist omdat Tao als ‘leeg’ is, kan er zich zoveel omheen ontwikkelen. Wanneer wij handelen vanuit onze persoonlijke voorkeuren, vullen we hiermee ons hart. Wij zijn het dan die de regie over ons leven denken te hebben.

Wie zich richt op het tijdloos midden, heeft een ‘leeg’ hart, het is leeg aan eigenbelang, maar paradoxaal gevuld met de kracht van Tao, een kracht die niet in zijn tegendeel kan verkeren. Dan leven we in wu wei, in doen het niet-doen, zijn in egoloos handelen gericht op Tao.

Lao Zi geeft ons in vers 49 een helder en vooral praktisch advies hoe wij het ‘zijn zonder hart’ in de praktijk kunnen brengen, namelijk door geen onderscheid tussen positief en negatief te maken. Hij zegt:

De wijze mens heeft een hart zonder vooroordelen.
Degene die mij goed doet, die doe ik goed.
Degene die mij niet goed doet, die doe ik ook goed.
Zo wordt de Teh werkzaam.

We lezen opnieuw in: ‘Hart voor Tao’:

De wijze mens is permanent ‘zonder hart’. Omdat zijn hart leeg is kan de Teh, de deugd, zich erin openbaren. Dan komt hij tot een liefdevolle bejegening van zijn medemens. Niet door goed bedoelde ‘lievigheid’, want deze komt voort uit zijn persoonlijke voorkeuren, maar dwars door de wijze heen manifesteert zich de tijdloze liefde van de Teh. Dan is er minder en minder plaats voor vooroordelen en fixaties.

De niet gepolariseerde liefdekracht van de Teh straalt uit naar iedereen die ervoor openstaat, zonder er iets voor terug te verlangen. Zoals de zon schijnt voor zowel de goeden als voor de kwaden, omdat zij zonder oordeel en persoonlijke voorkeur is. De leerling fungeert hierbij als een instrument waardoor zich een ‘goed’ uitdrukt dat de dualiteit tussen goed en kwaad verre overstijgt.

Hierover zegt Lao Zi in vers 62:

Tao is dat waar alle dingen naartoe stromen.
Het is de schat van de goede mens,
En dat wat de slechte beschermt.

(Kris Nap)

Zoals Tao geen van de tienduizend dingen afwijst, zo leert de wijze om zonder oordeel al het bestaande waar te nemen. Hij stelt zijn hart open voor de hele wereld en verwerpt niets, ook niet het ‘slechte’. Hoewel hij zich hiermee in de ogen van anderen kwetsbaar opstelt, komt deze houding voort uit de innerlijke kracht van de Teh in zijn hart.

Lao Zi zegt hierover in vers 49:

Wat betreft de aanwezigheid van de Wijze in de wereld
hij is één met haar.
En met de wereld smelt hij zijn geest samen.

(Robert G. Henricks)

Dat het hier om een langdurig en moeizaam proces gaat mag duidelijk zijn; we blijven leerlingen op de weg tot in Tao. Het leven zelf is onze leerschool, daarom is het niet wijs om ons daaruit terug te trekken.

De kracht van Tao werkt dwars door alle veranderlijke dingen heen. Deze heeft een ingrijpende transformerende werking. Het gaat er niet om een volmaakt tijdelijke mens te worden, dat zou onmogelijk zijn in een wereld waarin alles in zijn tegendeel verkeert. De weg van het midden gaan houdt in dat de Hemelse natuur die in ons als gevangen ligt, zich kan openbaren. Dit heeft enorme gevolgen.

Zhuang Zi (hoofdstuk 19, voetnoot p.245) zegt hierover:

Wanneer lichaam en energie volkomen zijn, dan kun je spreken van de mogelijkheid tot transsubstantiatie. In de veredeling van de energie liggen de terugkeer en het samengaan met de hemel.

Dit betekent in de taoïstische filosofie de verandering van het stoffelijke lichaam in een goddelijk en onsterfelijk lichaam.

Hierbij blijft de leerling keer op keer aanlopen tegen zijn menselijke idee dat HIJ het is die iets moet DOEN.

Hierover schreef De Nederlandse sinoloog Henri Borel een eeuw geleden in de poëtische taal van die tijd (in zijn boek Wu Wei, oorspronkelijk opgenomen in ‘Wijsheid en schoonheid uit China’):

Ik ging naar het huisje waar de oude Wijze woonde en klopte aan. Hij opende de deur en sprak, en zijn stem was zachte muziek, als van wind in bladeren: ‘Ik groet u vreemdeling. Wat komt gij zoeken bij mij, oude man?’
Ik antwoordde deemoedig: ‘Ik wil Tao zoeken en een goed mens worden’.

Hij antwoordde: ‘Dat is niet zo heel best. Gij moet niet zo heel goed willen zijn. Gij moet ook niet al te veel naar Tao willen zoeken, want zo vindt ge de ware wijsheid nooit. Er is in elk mens een drang van beweeg die uit Tao is gekomen en die hem weer tot Tao terug wil voeren. Maar de mensen worden verblind door hun zintuigen en hun begeerten. Zij willen veel te veel om het Ene te willen.

We kunnen alleen tot Tao komen door niet te verlangen, ook niet naar goedheid en wijsheid. Ik zal u niet zeggen wat Tao is. Gij moet dat zelf gaan vinden door u vrij te maken van alle begeerten en emoties.

 ‘Maar ik ben zwaar beladen van duistere begeerten’, zei ik.
‘Hoe kan ik ooit naar Tao heendrijven?
Mijn hart is zwaar van slechtheid en het zinkt terug in het droeve slijk’.

De Wijze lachte zacht, vol genade en liefde en sprak: ‘Arme jongen! Heeft uwe zonde u dan zó bang gemaakt? Dacht gij uw zonde sterker dan Tao? Gij hebt te goed willen zijn en daardoor te veel uw slechtheid gezien. Maar dit alles is schijn. Tao is niet goed en Tao is niet slecht, Tao is.

Als ge vrij zijt van uwe begeerten en verlangens, dan zult ge vanzelf tot Tao gaan, zonder te weten dat ge gaat. En dan zult ge als vanzelf, zonder onnatuurlijke actie in luchte zweving naar Tao verglijden en ge zult het niet weten als gij aangekomen zijt, want dan zult gij in Tao zelve zijn’.

BESTEL MYSTERIËN VAN TAO EN DE DAODEJING