Spirituele tekst 2

Mysteriën van God, kosmos, mens: Dimensies onderscheiden

Spirituele tekst 2: Corpus Hermeticum 2:1-28 (hoofdstuk 2 van het bijbehorende boek)

 

Pymander: Welnu dan, wees stil, o Hermes Trismegistus, en onthoud goed hetgeen ik u zeggen zal. Ik zal u terstond zeggen wat bij mij is opgekomen. 

Hermes: Er is veel, en van allerlei zijden, over het al en over God gesproken, maar de meningen spreken elkaar tegen, zodat ik de waarheid daarin niet heb onderkend. Wilt gij, heer, mij hierover uitleg geven? Want alleen aan wat gij mij zult openbaren zal ik geloof schenken. 

Pymander: Luister dan, mijn zoon, hoe God en het al zich verhouden: God, de eeuwigheid, de wereld, de tijd en de wording. God maakt de eeuwigheid, de eeuwigheid maakt de wereld, de wereld maakt de tijd, en de tijd maakt de wording. 

Het goede, het schone, de gelukzaligheid en de wijsheid vormen als het ware het wezen van God; het wezen van de eeuwigheid is onveranderlijkheid; het wezen van de wereld is orde; het wezen van de tijd is veranderlijkheid; en het wezen van de wording is leven en dood. 

Geest en ziel vormen de actieve, openbarende kracht van God; duurzaamheid en onsterfelijkheid zijn de werkingen van de eeuwigheid; terugkeer tot volmaaktheid en denaturatie zijn de werkingen van de wereld; toenemen en afnemen zijn de werkingen van de tijd; en de wording heeft als werking de eigenschap. Zo is de eeuwigheid in God, de wereld in de eeuwigheid, de tijd in de wereld, en de wording in de tijd. Terwijl de eeuwigheid rondom God rust, beweegt de wereld zich in de eeuwigheid, voltrekt de tijd zich in de wereld, en wordt het wordende in de tijd. 

God is de oorsprong van alle dingen, hun wezen is de eeuwigheid en de wereld is hun materie. 

De eeuwigheid is een potentiële kracht van God. Het werk van de eeuwigheid is de wereld, die geen begin heeft gehad, maar in voortdurende wording is door de werking van de eeuwigheid. Daarom zal niets wat in de wereld is, ooit vergaan, want de eeuwigheid is onvergankelijk; noch zal ooit iets vernietigd worden, omdat de wereld geheel omgeven is door de eeuwigheid. 

Maar wat is de wijsheid van God? Zij is het goede en het schone en de gelukzaligheid en alle deugd en de eeuwigheid. De eeuwigheid vormt de wereld tot een orde, door de materie te doordringen met onsterfelijkheid en duurzaamheid. Het ontstaan van de materie is afhankelijk van de eeuwigheid, zoals de eeuwigheid zelf weer afhankelijk is van God. 

Er is wording en er is tijd, zowel in de hemel als op de aarde, maar zij zijn verschillend van geaardheid: in de hemel veranderen zij niet en zijn zij onvergankelijk, op de aarde veranderen zij en vergaan zij. God is de ziel van de eeuwigheid, de eeuwigheid is de ziel van de wereld, en de hemel is de ziel van de aarde. 

God is in het gemoed, het gemoed is in de ziel, de ziel is in de materie, en dit alles door de eeuwigheid. Dit grote lichaam, dat alle lichamen omvat, wordt naar binnen vervuld van een ziel vol geestbewustzijn en vol van God, een ziel die het al belevendigt, en wordt naar buiten daardoor omsloten. Naar buiten: het uitgestrekte en volmaakte leven dat de wereld is; naar binnen: alle levende schepselen; daar boven, in de hemel, duurt zij onveranderlijk, steeds aan zichzelf gelijkblijvend; beneden, op de aarde, bewerkstelligt zij de verandering van het worden. 

De eeuwigheid houdt dit alles in stand, hetzij door wat men noemt het lot, de voorzienigheid, de natuur, of wat men er nu of later ook van moge denken. Maar hij die dit alles door zijn werkzaamheid bewerkstelligt, is God, de openbarende, actieve kracht van God. God, wiens potentiële kracht niet te overtreffen is, en waarmee niets menselijks noch goddelijks vergeleken kan worden. 

Daarom, Hermes, denk niet dat iets van de dingen hier beneden of van de dingen van omhoog gelijk zou zijn aan God, want u zou dan van de waarheid afdwalen: niets is gelijk aan de onvergankelijke, aan de al-ene God. Zo moet u ook niet denken dat hij zijn potentiële kracht met wie dan ook deelt. Want wie, buiten Hem, is schepper van leven, van onsterfelijkheid en van verandering? En wat zou hij anders kunnen doen dan scheppen? God is niet onwerkzaam, anders zou ook de gehele kosmos onwerkzaam zijn, want alles is vol van God. Er is dan ook nergens onwerkzaamheid, noch in de wereld, noch in enig ander wezen. Onwerkzaamheid is een leeg woord, zowel met betrekking tot de schepper, als tot datgene wat tot aanzijn komt. 

En alles moet tot aanzijn komen volgens de invloed die aan iedere plaats eigen is. Want de schepper leeft in al zijn schepselen; hij verblijft niet in een van hen afzonderlijk en hij schept niet in een van hen alleen, maar hij schept ze allen. Daar hij een altijd werkzame kracht is, is het hem niet genoeg wezens geschapen te hebben: hij neemt ze ook onder zijn hoede. Beschouw nu door mij de wereld die zich aan u vertoont, en neem diep in u op hoe schoon zij is: een rein en onvergankelijk lichaam, inwendig sterk en jong, en steeds toenemend in kracht! 

BELUISTER OF LEES DE BIJBEHORENDE BESCHOUWING 2