De dood of de maaier – arcanum 13 van de hermetische tarot – Egyptische mysteriën

De dertiende dag sprak de hogepriester aldus:

‘Het vijfde symbool van de Osirisweg wordt de dood, de maaier genoemd. Het is net als symbool VII een overgang van de ene sfeer naar de andere. Symbool VII toont ons de godheid die, nadat hij zich in de voorgaande symbolen geopenbaard heeft, zijn scheppingsidee met de daaruit voortvloeiende wetten uitvoert en onderhoudt en wel door het creëren van het menselijk geslacht en de voortplantingsdrift, en door inplanting van de geest in het universum. De hierop volgende symbolen, van VIII tot XIII tonen je het mensenlot, zijn groei en beproevingen en tenslotte (symbool XIII) zijn ondergang, dat wil zeggen zijn splitsing, zijn sprong naar een ander plan. Eén deel keert in de materie terug, het andere, eeuwige, niet te vernietigen deel gaat op in voor ons sterfelijken nu nog onzichtbare werelden. 

De dood is derhalve geen einde, maar slechts een overgang, zowel einde als begin; de transformator waarvan het tastbare deel tot stof vergaat en het eeuwige, niet te verwoesten deel als onbelichaamde geest verder leeft. Beschouw nu eens de plaatsing van het symbool. Het staat naast de gehangene, de beproeving (symbool XII). 

Op een beproeving volgt in het leven dikwijls de dood, omdat de beproeving eenvoudig zo zwaar was dat de dood er de consequentie van moest zijn. Misschien heeft de leerling de beproeving glansrijk doorstaan en belandt hij in een hogere fase. Niet altijd plukt hij in dit leven de vruchten van zijn inspanningen. Vaak wordt hem alles pas duidelijk in een volgend bestaan. Symbool XII staat tegenover symbool X, het rad van fortuin. Op het eerste gezicht houdt dit een sterke tegenstelling in, maar toch bestaat er een zeker verband, want leven baart dood en dood baart leven. 

Ziet de ruiter met de zwarte vlag, de kleur van de rouw. De zon gaat achter hem, aan de horizon onder, torens storten in. Bladeren vallen van de bomen, bloemen verwelken en mensen dalen in het graf. Toch ligt in al die symbolen van afsterven en rouw, hoop besloten, wordt er op de omwenteling gewezen die het rad van fortuin met zich meebrengt. De zon zal weer opgaan, de bomen zullen weer groen dragen, de bloemen bloeien en ook de mensen zullen na hun reis door het rijk van de geesten weer op aarde leven en liefhebben, werken, en lijden. Dank de goden en ga in vrede!

Toen ’s avonds de begeleider met de geest van de jonge priester zwijgend de gebouwen van de tempel uitgevlogen was, begaf hij zich op weg naar een huis waar een man met de dood vocht. ‘Je moet vandaag leren met het wezen van de dood vertrouwd te raken,’ zegt hij. Ze drongen zonder weestand te voelen door de muren van de sterfkamer binnen. De stevende lag rochelend ter neer. De in de kamer aanwezige familieleden leken voor de jonge priester op raadselachtige, doorzichtige gedaanten. 

Hij zag echter ook een geest naast de stervende staan en herkende aan het sterke licht dat deze uitstraalde, dat hij een begeleider was. Uit het lichaam van de stervende verhief zich een etherische vorm die in ieder opzicht gelijk was aan het stoffelijk lichaam. Hoewel de beide hoofden nog verstrengeld waren, had de vorm zich reeds van de voeten en het onderlichaam losgemaakt. 

Op het voorhoofd van de met de dood kampende man vertoonden zich zweetdruppels. Nu trad zijn begeleider op hem toe en hielp het geestelijk lichaam zich volledig van het fysieke af te scheiden. De stervende blies zijn laatste ademtocht uit en zijn ogen braken. De familieleden barstten in jammerklachten en snikken uit. 

De geest van de ontslapene echter, zweefde aan de hand van zijn begeleider door de kamer. Hij voelde zich als verlicht en bevrijd van het lichaam dat hem vooral tijdens zijn het sterven zoveel afschuwelijke pijnen had bezorgd. Het was heerlijk voor hem om helemaal vrij, slechts door de eigen wil gedreven, door de kamer te zweven en hij straalde. Een weerschijn van deze gelukzaligheid spiegelde zich af op het gelaat van de gestorvene, want hoewel de werkelijke band verbroken was, stond het lichaam toch nog onder invloed van de geest waarmee het zo lang verbonden, ja vergroeid was geweest. 

‘Kom,’ sprak de begeleider van de jonge priester. ‘Dit was het verloop van een sterven. Je moet vandaag echter nog meer zien. De dood is niet iets om te vrezen, het is een natuurlijk gebeuren. de appel valt van de boom als hij rijp is. Het volgende jaar draagt de boom weer nieuwe appelen, totdat hij terugkeert van waar hij gekomen is, de schoot van de aarde. De bijzaken gaan keer op keer te niet, het wezenlijke blijft en ontwikkelt zich steeds verder, totdat ook dat tot zijn oorsprong terugkeert. Maar het zichtbare verdwijnt zodra het leven dat alles tezamenbindt, eraan onttrokken is.’

Ze zweefden naar een dodenstad, die aan de rand van de woestijn lag. Omdat hij betrekkelijk laag vloog, zag de jonge priester hem duidelijk en kon hij de graven ook goed van binnen zien. Het verval van de lijken, de opsplitsingen van de atomen die de lichamen vormden, de verschillende, nevelachtige gestalten waarvan sommigen op de graven zaten, anderen er boven doolden, alles kon hij zien en tot in details waarnemen. 

‘De vormen die je hier ziet,’ zei de begeleider, ‘bestaan uit leven dat het stoffelijk lichaam verlaten heeft en nadien ook door het geestelijk lichaam afgestoten is en dat nu gewoontegetrouw in de nabijheid van het lijk vertoeft, tot het op zijn beurt vergaat en zijn atomen in de levenszee ziet opgaan die aarde en kosmos omstroomt.’
‘Zie je hoe deze vormen fladderen als door de wind verwaaide wolken?’
‘En wat zijn de gestalten die als van binnenuit oplichten?’

‘Dat zijn de geesten van mensen: het zijn geen vormen zonder persoonlijkheid, zoals je die zojuist zag, maar geesten van mensen die gestorven zijn maar niet bij machte waren tot hogere sferen op te stijgen. Ze houden aan de aarde vast, omdat ze een voornamelijk werelds leven hebben geleid, geestelijk leven was hen vreemd, – het mentale gebied gesloten – en daarom blijven ze ook nu in de buurt van hun lichaam hangen en slaan met verdriet en afschuw het verval van hun voorgaande behuizing gade. Vele van hen zullen zich voorlopig niet van hun graven kunnen losmaken. Anderen zwerven doelloos rond en zoeken een lichaam om in bezit te nemen, bijvoorbeeld een lichaam waarvan de wil verzwakt of waarvan het verstand verduisterd is. Ze schrikken er in hun behoefte aan lichamelijkheid zelfs niet voor terug om in het stoffelijk overschot van dieren te gaan wonen.’

‘Dat is afgrijselijk!’
‘Je dient ook het afgrijselijke onder ogen te leren zien.’
‘Zijn dat de geesten die door geestenbezweerders opgeroepen worden?’
‘Ja, weliswaar onderhouden meer geëvolueerde geesten zich ook met sterfelijken, doch deze laten zich alleen oproepen op bevel van hogere machten. Het oproepen van de zogenaamde geestenbezweerders dringt niet tot het rijk van het licht en vrede door en derhalve kunnen deze de geëvolueerde zielen niet storen met hun niet ter zake doende vragen. Geestenbezweerders staan meestal met de nog op aarde ronddolende geesten in verbinding, die zelf ongelukkig, leugenachtig of kwaadaardig, anderen slechts op dwaalwegen kunnen voeren.’

Ze stegen hogerop en vlogen zeer snel het oosten tegemoet. Het viel de jonge priester op dat er in sommige landen graven waren waarin de lijken niet vergingen, maar fris bleven, de aderen vol bloed. Vragend wendde hij zich tot zijn begeleider: ‘Hoe is dat mogelijk?’

‘Dit zijn de lichamen van mensen die hun geestelijke gaven niet gebruikt hebben, en wie het rijk der gedachten een gesloten boek is gebleven, ze hebben meestal alleen hun lichamelijke behoeften bevredigd en een zinnelijk leven geleid. Hun aanhankelijkheid aan hun lichaam en zijn noden is zo groot dat ze zelfs na de dood nog een betrekking met hun lichaam kunnen onderhouden, middels gedurende hun leven verworven magische kennis. Zij bezoeken ’s nachts hun slapende slachtoffers en zuigen hen het bloed en de levenssappen uit, welke ze dan, op een alleen aan hen bekende wijze, hun gestorven lichamen weer ingieten. Aan deze praktijken kan slechts door verbranding van het lijk een eind worden gemaakt. Dan stoomt al het gestolen bloed weg en vergaat het, zoals het behoort. Eerst nadat de geest die vampier was, tegen zijn wil van zijn gebondenheid aan het lijk bevrijd is, zijn de slachtoffers van zijn wellustige wreedheid verlost. Maar voor vandaag is het genoeg …’

Nevelsluiers schenen de jonge priester te omhullen en duizeligheid overviel hem. Hij zakte weg … en ontwaakte achter het altaar onder de mantel van de hogepriester. 

Bron: Egyptische Mysteriën, Inwijding in de Esoterische Tarot door Woldemar von Uxkull