Graal en katharisme – paragraaf uit ‘Het graalmysterie van Parzival’ door Benita Kleiberg

BESTEL HET GRAALMYSTERIE VAN PARZIVAL

Het graalverhaal van Wolfram von Eschenbach (1210) is één van de grootste cultuurschatten van de Middeleeuwen. Kelten en Germanen hebben hun sporen erin achtergelaten, Provençaalse troubadours vertolkten het graalthema, en tot in onze tijd gaat er onmiskenbaar een magische aantrekkingskracht van uit. Benita Kleiberg schreef er een prachtig boek over. Hieronder volgt de paragraaf Graal en katharisme’ uit Het graalmysterie van Parzival – verborgen lichtader uit een ver verleden.

Wie waren de Katharen? Eenvoudige lieden, die slechts één doel hadden: hun leven te offeren. Het offer brengen van zijn leven, is, als men er over nadenkt, iets wat de gewone mentaliteit te boven gaat, waarmee ik de mentaliteit bedoel van diegenen die zich niet de moeite geven door te dringen tot waarlijk begrijpen. Het offer brengen van zijn leven is allereerst het offeren van de materie, van wat wij lichaam noemen, de rups, als u wilt. Toch is dat voor een Kathaar niets.

Het offer van de materie betekent voor een werkelijke ingewijde niets, want de materie telt niet mee. Nee, zij brachten het offer van hun leven door het in dienst te stellen van hun naasten. Evenals de apostelen gingen zij, met de broodzak op de rug, sandalen aan de blote voeten, in volkomen eenvoud gekleed, door de dorpen; arme dorpen, gelegen op de plateaus hoog in de bergen, en dáár kwamen zij.

Er wordt van de Provençaalse Kyot verteld dat hij betrekkingen moet hebben gehad met de Katharen. Als meester van de oostelijke sterrenwijsheid was Kyot in staat deze kennis te vermengen met het christelijk geesteslicht en vernieuwde op deze wijze de geest van zijn tijd. Wolfram noemt hem een meester aan wie hij zich verplicht voelt. De huidige literaire wetenschap loochent echter nog steeds de persoonlijkheid van Kyot, aangezien men nooit een gedicht op de naam van Kyot, of Guiot de Provins, naar zijn oorspronkelijke naam, gevonden heeft.

Wolfram heeft wellicht een rookgordijn rondom zijn naam opgetrokken om de Kerk van Rome niet rechtstreeks naar zijn persoon te leiden, want het begin van de dertiende eeuw was de tijd waarin de broederschap der Katharen in de Provence doelwit werd van de vernietigingsdrang van de kerk. Na de vertaling van het Moorse boek over de Graal heeft Kyot zijn werk wellicht moeten verbranden vanwege de toenmalige inquisitie.

In de twaalfde eeuw was de macht van de Kerk van Rome zo sterk geworden, dat zij het zogenaamde innerlijke christendom van de eerste eeuwen meende te kunnen vernietigen. Het innerlijke christendom verkondigde een leer van navolging van Christus in zelfautoriteit. Het is begrijpelijk dat een instituut als de Kerk van Rome met het laatste veel moeite had, aangezien de kerk hier geen grip op kon krijgen en haar macht niet kon uitoefenen, daar zij een priester tussen de gelovigen en God had geplaatst en zelfautoriteit een te grote vrijheid vond.

In de eerste eeuwen na Christus waren er allerlei groeperingen rond de Middellandse Zee die getuigden van een sterk aanwezig innerlijk Christusbesef. Het waren de gnostieke geestesscholen van onder anderen Marcion en Valentinus die al tijdens hun leven door Rome als ‘ketters’ werden veroordeeld. Het begrip ‘ketters’ werd als scheldwoord gebruikt voor de broederschappen die zelf de evangeliën trachtten te lezen en te interpreteren. Het katharisme was de eerste grote ketterse beweging die naast de kerk een eigen ‘geheime kerk’ vormde.

De Katharen waren een zeer vredelievende beweging, maar toonden de officiële kerk door hun correcte levenswandel wel haar gebreken. Juist door hun voorbeeldig gedrag was de invloed die van de Katharen uitging enorm en waren zij zeer gehaat bij de officiële kerk. Vaak werden zij genoemd naar de gebieden die zij bewoonden. Zo waren er Albigenzen, genoemd naar de plaats Albi, Albanezen, genaamd naar Alba in Piemont en Concorezzanen naar Concorezzo bij Moza. Deze christelijke bewegingen moesten met hun leer van Christusnavolging onder druk van Rome meer en meer in het verborgene werken. Vanuit deze optiek moet dan ook het graalverhaal van Kyot zijn vernietigd: het getuigde waarschijnlijk van een innerlijk christendom dat bij de toenmalige kerkelijke macht niet werd getolereerd, omdat zij het als een te grote bedreiging zag.

John van Schaik onderscheidt in zijn boek Unde Malum twee groepen Katharen: een gematigde en een radicale beweging. Deze verdeling vloeit voort uit de verschillende opvattingen over het dualisme. Het dualisme kent vele vormen, maar in dit verband is het ontologische en kosmische dualisme van belang. In het ontologische dualisme staat de verhouding tussen de twee eeuwige principes, het goede en het boze, die bepalend zijn voor de vorming van de wereld, centraal. In het kosmische dualisme gaat het om de vraag welke van deze twee machten de fysieke wereld geschapen heeft.

Volgens de Katharen werd de fysieke wereld geschapen door een boze demiurg. De vraag is nu uit welk principe deze demiurg is ontstaan. Bij de gematigde Katharen is deze demiurg een gevallen engel; de radicale Katharen spreken echter over een boze schepper, voortgekomen uit het kwaad. Beide groepen delen echter de opvatting dat er twee gelijkwaardige, tegenoverge- stelde principes zijn. De boze demiurg schiep uit de niet-goddelijke, inferieure materie van de vier elementen de zichtbare wereld, dus kosmos, natuur en mens. In deze opvatting is de schepping in Genesis dus het werk van de boze schepper; God is volledig vreemd aan deze zichtbare wereld. Tot zover in het kort het onderscheid tussen beide groeperingen volgens Van Schaik.

Het kathaarse dualisme ging er in beide gevallen vanuit, dat de mens een wezen is van twee werelden: de zichtbare, stoffelijke natuur en de oorspronkelijke goddelijke wereld van waaruit hij gevallen was. De kern van het kathaarse gedachtegoed was dat de goddelijke natuur de mens bij voortduring wekt als uit zijn ‘doodsslaap’ en wacht op zijn terugkeer naar zijn oorspronkelijke vaderland.

De godsdienst van de Katharen was de uiting van het platonisch en johanneïstisch Hellenisme, dat zich over de Latijnse wereld uitspreidde. In de vierde eeuw brengt de Alexandrijn Marcus van Memphis de leer van de Geest naar Spanje. Marcus was een volgeling van Origenes, een kerkvader die de oude Griekse mysteriewijsheid verbond met het christendom. Origines’ geestelijke vorming is terug te voeren naar de Zeven Kerken in Asia.

In het boek De Triomf van de Universele Gnosis van Antonin Gadal is te lezen hoe het katharisme zich via Iberië naar Europa verspreidde. Haar middelpunt lag in Aquitanië in Zuid-Frankrijk, waar speciaal in de Languedoc de hoofse minnezang beoefend werd en de christelijke boodschap door de Katharen werd verkondigd. Hun leer verbreidde zich in geheel Spanje, Gallië en had een bereik tot aan Engeland, België , Zwitserland, Nederland en Duitsland. De Katharen beleden dat God Liefde was en dat deze Waarheid in geen enkel woord te vatten is.

God is Liefde
Hij is het volstrekte zijn.
Hij is de onkenbare God,
ondoorgrondelijk en onvoorstelbaar.
Als de engelen tot Hem bidden,
Bedekken zij het gelaat met hun vleugels.
Hoe zou dan een mens zijn wezen kunnen omschrijven?

Een bekende kathaarse inwijdingsspreuk, waarin naar voren komt dat God niet te benoemen is, was de volgende.

‘Wat is God?
Wij die hier kwamen,
zwijgen stil;
wij noemen niet Zijn Naam.
Wij bidden stil.
Wie zeggen wil
wie Hij is,
moet zijn
die Hij is!
Amen.’

In een bepaald opzicht hadden de Katharen veel gemeen met de Provençaalse troubadours die in het volgend hoofdstuk beschreven worden. Ook bij deze minnezangers stond de liefde centraal. De troubadour Montayagol uit Toulouse sprak: ‘Geliefden zullen rein van hart zijn en slechts aan de minne denken, want de minne is geen zonde maar een deugd, die de slechte mens goed en de goede mens beter maakt.’ Bedoeld wordt hier de spirituele Liefde, rein als een gebed en los van seksuele drift. De troubadours gaven in hun poëzie uitdrukking aan de sublimatie van de lagere driften tot de platonische Eros. Wat de troubadours in hun verzen tot uitdrukking lieten komen, komt overeen met het streven van de Katharen die door middel van hun godsdienstbeleving de reine Liefde trachtten te naderen.

Het dal van de Ariège in Zuid-Frankrijk heeft een rijk spiritueel verleden. Hier leefden en werkten eens de Druïden, met hun liefde voor de natuur. Op deze oude cultusplaatsen vestigden zich onder anderen de Katharen, de Rozenkruisers en ook de Tempelieren. Het verhaal van Parzival handelt over verschillende soorten ridders. Zo waren er ridders, aangesloten bij de Tafelronde van koning Arthur en graalridders die in dienst stonden bij de graalkoning Anfortas. Wolfram noemt in zijn graalvertelling de hoeders van de Graal ‘templeisen’ dat Tempelieren betekent. In de naam Tempelieren ligt het woord ‘tempel’ besloten.

Volgens Antonin Gadal in zijn boekje ‘Het erfgoed der Katharen’ is Wolfram lange tijd miskend geweest, maar wordt erkend dat zijn graalvertelling, verweven met een religieuze mystiek, uitdrukking geeft aan een geheel nieuwe opvatting van de christelijke mysteriën. Hij geeft in zijn gedicht blijk van een kosmopolitisch christendom dat weinig gemeen had met de opvatting van de Kerk van Rome. Wolfram spreekt in het geheel niet over kerken, maar gebruikt daarentegen het woord ‘tempel’ om aan te geven dat zijn opvatting over het christendom anders is dan die van de toenmalige kerk.

Curieus is het gegeven dat Wolfram in eerste instantie Parzival in de ‘graalburcht’ de Graal laat aanschouwen. Aan het einde van het verhaal, pas wanneer Parzival geslaagd is in zijn opdracht, wordt de Graalkelk in de ‘tempel’ getoond.

‘Toen ’s morgens het licht verscheen, stemden Parzival en de goede Anfortas welbesloten overeen en vroegen zij de koning van Zazamanc, die beheerst werd door de minne, in de tempel te komen voor de Graal.’

Het zoeken naar de Graal, de kelk waaruit onophoudelijk de Kracht, het Licht en de Liefde van Christus stroomt, was voor de kathaar het hoogste doel. Door zich te verbinden met de Christuskracht werd het hem mogelijk gemaakt de aardse ketenen te verbreken. Om dit doel te kunnen bereiken leefden de Katharen uiterst sober en sommigen zelfs teruggetrokken van de wereld. Zij hadden geen bezit en streefden voortdurend naar zuivering, naar een innerlijke purificatie. Hun ethiek was gebaseerd op de Zaligspreking: Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. In de naam ‘Kathaar’ komt deze reinheid tot uitdrukking, want zij komt immers van het Griekse woord katharos, zuiver of rein. Het katharisme is de godsdienst van de vertroostende en reinigende Geest. De kathaar wilde zich als Johannes, de meest geliefde apostel van Jezus, verbinden met de Christus.

‘De kathaarse kerk ontleent haar naam ‘Kerk der Vertroosting’ aan haar hemelse Meester, de Trooster. Zij bezit de kracht van de Heilige Geest, van de Parakleet; zij is rein en reinigend, heilig en heiligend, getroost en vertroostend in deze wereld der ballingschap. Zij is de vertroosting van het universum; zij acht de wereld gering, verafschuwt het bloed, dooft het vuur van de hel, bekeert Satan en verkondigt de absolute uitredding.’

Deze thema’s zijn zeer herkenbaar in de graalvertelling. Kuisheid en reinheid zijn centrale gegevens, want slechts een reine ziel kan de Graal naderen. Trevizent vertelt aan Parzival:

‘De wijze meester Kyot begon in Latijnse boeken te zoeken of hij ergens vernemen kon waar ooit een volk bestaan had dat zich steeds in kuisheid had bewogen en dat geschikt was om zorg te dragen voor de Graal. Hij las de kronieken der landen van Britane en elders, van Fracriche en Yrlant, en in Anschouwe vond hij de geschiedenis die hij zocht. Hij las er de ware en ongewaande geschiedenis van Mazadan: heel diens geslacht stond er correct beschreven, en voorts hoe Tyturel en diens zoon Frimutel de Graal overdroegen op Anfortas. Diens zuster Herzeloyde, bij wie Gahmuret een zoon kreeg, wiens verhaal dit is… ‘

Het is tenslotte Parzival, de reine van hart, die aan het einde van het verhaal in staat is de doodzieke graalkoning Anfortas te genezen en deze handeling heeft een weldadige uitwerking op de gehele gemeenschap.

De Katharen waren te onderscheiden in twee groepen: priesters en gelovigen. Door een voortdurende heiliging en reiniging kon men tot een eerstehands binding met de Logos, met God, komen. Het persoonlijke werd opgeheven en men maakte het hart, de ineigen grot, gereed om het licht van de Heilige Graal te kunnen ontvangen. Zo maakte zich een groep geschikt om tot priester van deze orde te worden. Zij werden de Parfaits of Bonshommes genoemd. Zij leefden celibatair, aten vegetarisch, doodden geen dieren en hielden zich verre van het alledaagse leven tot aan hun wijding als Parfait.

Hij ging in de richting van Fontane la Salvatsche, waar Orilus zijn eed in ontvangst had genomen. Daar woonde de kuise Trevizent, die vaak op maandag gebrekkig at, al net als heel de week. Wijn, moerbeiwijn, en ook brood had hij volledig afgezworen. Zijn kuise aard had hem echter nog verder gedreven: hij begeerde geen enkel voedsel, vis, noch vlees, dat bloed bevatte. Zo was het heilig leven dat hij leidde. God had die edelman het besluit ingegeven zich volledig op de hemelse schare toe te rusten. Hij leed grote ontberingen door te vasten; zijn kuisheid streed tegen de duivel. Van hem zal Parzival nu de verborgenheid omtrent de Graal vernemen. 

Niet iedereen was echter tot priester geroepen. Zo was er ook een grote groep van gelovigen. Ook zij noemden zich Katharen, hoewel zij niet verplicht waren de uiterst strenge leefregels in acht te nemen. Zij onderhielden nog wel contacten met de buitenwereld. Het geloof is een vermogen van de nieuwe mens, zoals Paulus het aangeeft. Een puur geloof in de mysteriën, die nog niet waargenomen kunnen worden, geeft de mens toch de mogelijkheid om boven zichzelf uit te stijgen. Dit gegeven komt bij de Katharen op fijnzinnige wijze naar voren.

De groep van gelovigen, die tijdens hun leven aan hun wereldse verplichtingen wilden voldoen met betrekking tot huwelijk en kinderopvoeding, kregen op hun sterfbed, als zij nog bij hun volle verstand waren, het consolamentum toegediend. Op het sterfbed van een gelovige ziel toegediend, bewerkstelligde dit sacrament de uitredding en verlossing van de ziel.

Opmerkelijk is de overeenkomst tussen een van de belangrijkste verblijfplaatsen van de kathaarse gemeenschap, de Montségur en de graalburcht Muntsalvaesche van Wolfram. De dichter kende blijkbaar de kathaarse gemeenschappen en hun woonsteden, want hij voert Parzival naar de meest verborgen plaatsen, bergen en bossen en beschrijft deze met overtuigende nauwkeurigheid. Hij brengt Parzival in contact met graalridders die hem erop wijzen dat het graalgebied heilige grond is en niet toegankelijk voor niet-ingewijden. Ook voor de Katharen waren sommige gebieden zeer heilig en niet toegankelijk voor buitenstaanders.

Voorts is van groot belang het bezoek van Parzival aan de heremiet Trevizent, die evenals de Katharen teruggetrokken in een grot woonde. Vol liefde en mededogen geeft hij Parzival raad en steunt hem in zijn zoektocht naar de Graal. Hier toont de dichter indirect dat hij op de hoogte was van de spirituele liefdeleer, waar de gnostieken uiting aan trachtten te geven.

Het graalmysterie is een mensheidsmysterie dat uiteindelijk de gehele mensheid zal regenereren. Vandaar dat de kosmopolitische dichter ook geen grenzen kent: in zijn gedicht komen op wonderlijk wijze oost en west tezamen. Nooit is hij belerend of toont hij zich een betweter. Zo laat hij bijvoorbeeld Parzival in zijn heidense halfbroer zijn meerdere zien, die uit eigen vrije wil zich uit liefde tot het christendom wil laten bekeren.

Een ander belangrijk gegeven dat de graalvertelling verbindt met de middeleeuwse gnosis is een curieuze grotschildering die in de omgeving van het dorp Vicdessos te vinden is. Tegenover het dorp verheft zich een enorme rotsmassa en deze droeg ooit een van de machtigste kastelen van het land der Tarusken, het latere Sabarthez. Van dat kasteel, Montréalp de Sos, gelegen op 1250 meter hoogte, resten ons nog slechts wat ruïnes alsmede een wonderlijke grot. Het is een kleine inwijdingsgrot van de Tempelieren met twee uitgangen.

In deze grot bevindt zich een muurschildering, vervaardigd in de kleuren wit, zwart en rood. In één oogopslag verschijnt groots afgebeeld, het leven van Perceval van Chrestien de Troyes. Op de muur zien we13 rode kruisen, de Graal als een stralende zon in geel, een zwart gebroken zwaard en een zwarte lans. Verder een rechthoekig vlak met 24 kleine kruisen, waarvan twee in rood en de overigen in wit. In het midden van dit rechthoekig vlak in zwart, een geel vlak waarin 5 bloeddruppels afgebeeld zijn.

De 13 kruisen zijn onderverdeeld in 2 maal 6 met een 13de in het midden. Zij verbeelden de krachten der goddelijke Logos met als 13 de de Christus in het centrum. Het zijn de facetten die we ook in het graalgedicht tegenkomen. De 5 druppels in het rechthoekig vlak verbeelden de wonden van Christus. Zij geven echter ook de 5 stadia weer die de mens moet doorlopen op zijn weg naar de vervolmaking. De 24 kleinere kruisen, waarvan twee in rood en de overigen in zwart, doen denken aan de 24 jonkvrouwen die Repanse de Schoye, de graaldraagster, begeleiden in de graalburcht. Deze unieke tekening toont op verrassende wijze de hechte relatie tussen de Katharen en het graalverhaal van Parzival.

De gnostieke stroming der Katharen was een doorn in het oog van de reguliere Kerk van Rome. Rome rustte niet voordat deze toegewijde groep van gelovigen, aanhangers van het innerlijke christendom, met wortel en tak was uitgeroeid. Het jaar 1328 markeert de ondergang van de laatste groep van Katharen, bestaande uit ongeveer vijf tot zeshonderd faidits, de opgejaagde gelovigen, die zich in de bossen schuilhielden. Deze faidits hadden zich in de grot van de Lombrives teruggetrokken. Zij werden ingemetseld in hun schuilplaats en zagen nimmer het daglicht weer.

Binnen in de grot heerste de berusting, een kathaarse deugd. Nog enige tijd konden zij zich in leven houden, want zij bezaten stenen vaten met levensmiddelen en water uit een nabij gelegen meer in de grot. Uiteindelijk raakten de levensmiddelen op, evenals het hout dat hen vuur en licht verschafte. In groepen, naar familie ingedeeld, legden zij zich neer en strekten zij hun lichamen uit op de harde rotsbodem. De bisschop sprak zijn gebeden uit en gaf de stervenden een laatste kus des vredes.

Zo nam de berg hen liefdevol op in haar schoot en de Lombrives veranderde in een dodenstad die na twee en een halve eeuw geopend werd. Het vocht had de gestorvenen als het ware beweend en haar stolsels had stalagmieten graven over hen heen gebouwd. Men vond daar de stoffelijke resten, niet in een angstige verkramping maar in cirkels gelegen als in een volledige overgave en berusting. De tragiek van de ondergang van deze ‘arme’ mensen wordt volledig weggevaagd door het zichtbare bewijs van de gestorvenen in rust en overgave gelegen, dat de dood was overwonnen en zij bewust in het nieuwe zielenleven waren opgestaan.

Bron: ‘Het graalmysterie van Parzival – verborgen lichtader uit een ver verleden van haar bedekking ontdaan’ van Benita Kleiberg

BESTEL HET GRAALMYSTERIE VAN PARZIVAL