Spinoza, wijsgeer uit de zeventiende eeuw – gedeelten uit symposionreeks 2


BESTEL SPINOZA, WIJSGEER UIT DE ZEVENTIENDE EEUW

Deze zesde bijdrage in het kader van de zomerserie Historische vernieuwers in de Nederlanden is gewijd aan misschien wel de beroemdste filosoof uit de zeventiende eeuw: Baruch Spinoza. Hij leert onder andere dat in de mens zelf kan een straal van de goddelijke werkelijkheid openbaar kan worden. Daaruit bloeit op de Rede, een reine, geestelijke liefde tot God. De tweevoudige gelaagdheid van de wereld wordt gezien als een kruispunt van wegen, een tweesprong. Een beslissende keuze dringt zich op: het gaan van de horizontale weg met als oplossing de deugd, voortdurend op de vlucht voor het kwaad, of de verticale weg waarop de vrede en de Rede Gods in je afdaalt. En alle levensangst valt weg, lost op.

Flaptekst

Op vierentwintig jarige leeftijd werd Baruch de Spinoza (uit de Amsterdamse synagoge gezet en voor het leven vervloekt, omdat hij godslasterlijk zou zijn. Het getuigt van een ongekende moed en onverschrokkenheid om op zo’n moment te kunnen zeggen: ‘Heel goed; het is niets anders dan wat ik zelf had willen doen, maar naliet om geen schandaal te veroorzaken.’

Dezelfde onverschrokkenheid spreekt uit Spinoza’s onderzoek naar de menselijke rede. Op meetkundige wijze geeft hij vorm aan zijn filosofie; opgesplitst in definities, axioma’s, stellingen en bewijzen. In zijn ‘Verhandeling van het begrip’, waarin hij zoekt naar ‘iets werkelijk goeds, waarvan de ontdekking me in staat zou stellen tot een voortdurend, hoogst en oneindig geluk’ is er nergens iets te vinden over een verdriet om het loslaten van aardse zaken. 

Uitgangspunt van Spinoza’s filosofie is de volledige identiteit van God en de natuur: het ene, onpersoonlijk en ondeelbaar; een volstrekt Al. Hij zegt ‘Al verandert het voorkomen van het heelal ook op oneindig veel wijzen, toch blijft het immer hetzelfde.’

Spinoza heeft de traditionele fundering van het geloof in een persoonlijke God en een leven na de dood waarin de deugd beloond zou moeten worden, volledig omvergeworpen. Daarbij stelde hij dat de Bijbel ons niets leert over de ware aard van de Schepping van God. Veel van zijn tijdgenoten hebben dat ervaren als een doodsteek voor het geloof en de daarmee verbonden moraal. Spinoza is, volgens hen, in de kern toch een atheïst. Niets is minder waar, want na de ontmaskering blijft er niets anders over dan God.

De fundamentele vragen die in Spinoza’s denken aan de orde worden gesteld zijn ook nu nog actueel De ongekende helderheid van zijn denken kan een leidraad zijn voor het zoeken van onze tijd. Want iedere zoeker dient in zijn eigen tijd de Waarheid zelf vrij te maken. 

Citaat uit een brief van Spinoza uit 1675

‘…dat ik over God en de natuur een mening koester geheel verschillend van die welke de moderne christenen plegen te verdedigen. Mijn stelling is namelijk dat God de immanente, zoals men zegt, en niet de transcendente oorzaak van alle dingen is Alle dingen zijn in God en bewegen in God, zo verklaar ik met Paulus en wellicht ook met alle antieke filosofen, zij het dan misschien op een andere wijze.’

LEES MEER CITATEN VAN SPINOZA

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER SPINOZA

Inhoudsopgave

  • Introductie
  • De redelijke godsdienst van Spinoza en het innerlijk christendom van het moderne Rozenkruis
  • Wie begrijpt is vrij
  • De crisis van het denken op de drempel van de 21e eeuw
  • De bewustzijnsrevolutie van de 20e eeuw
  • Spinoza-symposion

De redelijke godsdienst van Spinoza en het innerlijke christendom van het moderne Rozenkruis 

Nadat René Descartes het uitgangspunt voor een tijd weer had weten terug te brengen naar de Rede, wist Spinoza zo’n koninklijke invulling te geven als oplossing voor de moderne menselijke problematiek, dat recht werd gedaan aan alle bonafide spirituele inzichten: de mystieke, de klassieke, de zedelijke, de redelijke en de religieuze. Deze vormen samen een open poort voor versteviging en vernieuwing van de ziel die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling naar een werkelijk godmenselijke staat van zijn. 

De oproep komt hierop neer: fundeer uw wezen en kennisontwikkeling in God en kom uw aandoeningen te boven door te begrijpen hoe in alles de fundamentele natuur werkt. Dat kan omdat de goddelijke natuur zich via het denken met de mens kan verbinden, want de logica is er niet strijdig mee, integendeel de goddelijke natuur werkt juist door via de logica. Deze interpretatie van Spinoza kan begrepen worden vanuit 17e eeuws perspectief, maar ook in de 21e eeuw is ze actueler dan ooit, juist omdat de logica – die zich niet in de goddelijke natuur fundeert – is opgesloten en zichzelf als het ware in de staart bijt. 

Hoe begint dan de kennisgeving die de binding met de goddelijke intuïtie mogelijk maakt. In Spinoza’s bekende aanhef van de Ethica vinden we daarbij een prachtig voorbeeld waarin het eldere besef van de verhoudingen in de wereld doorklinkt als bij de oude meesters van Tao:

‘Nadat de ervaring mij geleerd had dat al wat zo in het gewone leven voorkomt ijdel en nietig is en ik zag alles waarvoor en wat ik vreesde niets goeds noch kwaads bevatte […] besloot ik eindelijk te onderzoeken of er ook iets bestond dat waarachtig goed was, dat men deelachtig zou kunnen worden en waardoor men alleen met verwerping van al het overige, de ziel kan worden vervuld.’

Op basis van dat inzicht van nietigheid en ijdelheid van het gewone leven zoekt en verlangt de ziel vervulling door het waarachtig goede en vindt het in de rede. Door volgens de inzichten van de rede te leven groeit de ziel tot een criterium, tot de hoogste vorm van kennis: de liefde tot God, de goddelijke intuïtie. Dan is de ziel sterk genoeg om vervreemding, identiteitsverlies, maar ook irrationalisme, het ‘hoofd te kunnen bieden’. Immers de zuivere rede doorstraalt de ziel die zich daarin verheugt. […]

Het is moeilijk te begrijpen maar vooral te aanvaarden voor velen in deze tijd, dat zo’n ziel dan nogal onpersoonlijk is, dat wil zeggen niet geëngageerd met wereldlijke of politieke doelen, niet sentimenteel, niet ontroerd, zonder een steriele, automatische piloot van een abstract dogma te worden. 

Onderdeel van die fijnzinnige onpersoonlijke basis is het boven het sentiment, het medelijden kunnen staan, daar waar dat sentiment de ziel verleid de Rede te verlaten. Spinoza merkt daaromtrent in stelling 50 uit deel 4 van de Ethica: ‘Medelijden is in de mens die volgens de leiding van de Rede leeft, op zichzelf beschouwd slecht en nutteloos.’

Om misverstanden te voorkomen moet hierbij direct worden betrokken zijn opmerking bij stelling 59 uit deel 3 van de Ethica over edelmoedigheid: ‘Onder edelmoedigheid versta ik die Begeerte krachtens welke ieder, alleen op voorschrift der Rede, ernaar streeft anderen te helpen en door vriendschap aan zich te verbinden.’

Vanuit werelds perspectief moet de door de rede geleide ziel voor haar potentiële onsterfelijkheid betalen door een meer onpersoonlijke lading, het volkomen midden van een gelijkmatig gemoed. Om het even of dat saai gevonden wordt en zij door gebrek aan spanning en sensatie geïsoleerd raakt ten opzichte van de onderhoudende en sensationele buitenwereld. 

Vanuit het perspectief van de goddelijke natuur verheugt de ziel zich evenwel in de wijsheid, de liefde en de kracht van de openbaring van het volstrekt Goede. Het hermetische alleen-Goede dat een steeds volmaaktere werkzaamheid laat zien in een voortgang van heerlijkheid tot heerlijkheid en van  kracht tot kracht. 

Hoe hoog hulpvaardigheid in Spinoza’s vaandel staat, kunnen wij lezen bij zijn opmerking naar aanleiding van stelling 50: ‘Want wie noch door de Rede, noch door medelijden ertoe bewogen wordt om anderen te helpen wordt terecht onmenselijk genoemd, in de zin dat hij niet op een mens blijkt te gelijken’. Hier toont zich de praktische kant van Spinoza, de component van het handelingsleven en krijgt hulpvaardigheid als gevolg van medelijden toch een menselijke waardering, ook als is medelijden zelf niet uit de Rede.  

Vrij van godsbeelden van de traditionele religie zoals die van het protestantisme en het rooms-katholicisme, erkende Spinoza het goddelijke als universeel midden in het leven. En de weerstanden waren zo extreem, niet alleen vanuit zijn eigen joodse milieu, maar ook vanuit de zogenaamde tolerante Nederlanden van die tijd, dat meerdere malen sprake is geweest van hachelijke risico’s. Alleen door een levenshouding en levenswijsheid die van zeer hoog zieleniveau getuigen, gelukte het Spinoza conflicten te vermijden. 

Een trouwe volgeling van Spinoza, Koerbagh, werd het te enthousiast omgaan met het gedachtegoed van zijn leermeester echter wel noodlottig! Spinoza was bekend om zijn strijdloze levenshouding en eveneens om zijn voorzichtigheid teneinde geen conflicten te veroorzaken en geen ‘rozen voor de ezels’ te strooien. Dit gegeven komt samen in het briefzegel van Spinoza: de roos met onderschrift ‘Caute’ ofwel ‘waakzaamheid is geboden’. 

Liever geen publicatie dan het risico dat onschuldigen vervolgd zouden worden, moet zijn gedachte zijn geweest en tijdens zijn leven is het dan ook meerdere malen voorgekomen dat hij zelf publicatie tegenhied. Onnodig te zeggen dat jij niet uit was op roem. Dat was zo evident dat collega’s uit de wetenschappelijke wereld, die vaak zonder schroom en met grote gretigheid roem nastreefden, waarvan zij meenden dat het onsterfelijkheid zou betekende, Spinoza in dit opzicht dwaas en naïef vonden. We komen hier bij de reële betekenis van het woord uit de Heilige Taal wanneer gesproken wordt dat ‘Gods wijsheid voor de wereld dwaasheid is’.

Ondanks alle studie en voortschrijdend inzicht is men bijvoorbeeld in de 20e eeuw niet genaderd tot het inzicht waarmee Spinoza roem als een grote belemmering voor de werkzaamheid van de Rede hield. Wij zijn er helaas steeds verder van af geraakt. Wanneer wij het wetenschapsbedrijf van vandaag onder de loep nemen, blijkt dat er een uitgekiend systeem bestaat: wie het meeste scoort en de hoogste roem incasseert. Hierbij lijken de gehanteerde strategieën te zijn ontleend aan oorlog en bedrijfsspionage. 

Keren we terug naar het universele Godsbesef van Spinoza waarin het goddelijke oneindig, eeuwig en immanent is: ‘Al wat is, is in God en niets is zonder God bestaanbaar noch denkbaar’ leert stelling 55 uit het eerste deel van de Ethica. Welke onpersoonlijke macht is dat? 

Zij is de macht die alle dingen leidt
En niets bezit dan ‘t eigen diepe leven,
Niet doende, ademt zij de Eeuwigheid
Zij is ‘t geheim dat nimmer werd omschreven. 

Dat leert parafrase 464 van C. van Dijk, gebaseerd op strofe 51 van de Daodejing van Lao Zi. De goddelijke natuur openbaart zich doordat de ziel opgaan in zijn liefde, geleid door de Rede. God is alles, de enige, waarachtige, onbegrensde en noodzakelijk substantie; een existeren dat op geen enkele wijze kan worden weggedacht of ontkend, omdat dit de denker en zijn gedachte zelf tot iets onbestaanbaars zou maken. Het gegeven dat God uniek en alles is, vaagt op slag elke gebruikelijke godsvoorstelling weg die zetelt op de projectie van menselijke hoedanigheden in een bovenmenselijke schepper. 

Juist door het denken in dit universele Godsbegrip te funderen, door het op te bouwen vanuit axioma’s die niet te loochenen zijn, voorts door de gerichtheid van de ziel op het absoluut goede, ontketent Spinoza een werking, een werkzaamheid van het spirituele denken die voor de westerse ontwikkeling volstrekt nieuw, baanbrekend en superieur is. […]

Voor menigeen biedt de uitspraak ‘de mens wordt aangeraakt door de Rede die in het midden is, zal nooit anders dan aandoeningen van blijheid en intens verlangen ondergaan’ een rationeel mystiek houvast dat elk moment toetsbaar is, zeker als we stelling 63 van deel 4 daarachter plaatsen: ‘wie door vrees geleid wordt en dus het goede doet uit angst voor het kwade, die wordt niet geleid door de Rede.’

Spinoza verduidelijkt deze laatste stelling in deel V, waarin hij stelt dat de belijders en gelovigen aan een hiernamaals dat een beloning vormt voor vroomheid niet geleid worden door de Rede. Het gaat er om de Rede als roos in het kruis van het heden te begrijpen. Dit is de ware gnostieke gedachte die tevens zo voortreffelijk heeft geklonken in de 17e eeuw vanuit de Hermetische geschriften.

De eeuwigheid kan slechts door de volkomen Rede, door de Rede die in het midden is, in het nu worden ondergaan. Ook Spinoza duidt aan dat eeuwigheid geen enkel verband met tijd heeft, onder meer als hij constateert dat de Geest niet door tijd bepaald of door duur verklaard kan worden. Toch zegt hij tegelijkertijd dat de menselijke geest adequate kennis bezit over het eeuwige en oneindige wezen Gods. Daarin ligt dan ook de mogelijkheid die eeuwigheid te naderen, immers onze persoonlijkheid beschouwt Spinoza als een tijdelijke vergankelijke bestaanswijze, die afhankelijk is van onze lichaamsindrukken en te gronde gaat met het lichaam. 

Stelling 23 leert ons bovendien dat de menselijke geest niet tegelijk met het lichaam teniet gaat, maar dat over blijft wat eeuwig is. Dat betekent dat het denken in beloning, elke voorstelling in ruimte en tijd wegvoert van dat nu, de onmiddellijkheid mist die de Rede in de eeuwigheid bezit in God, in de tijdsvrije ruimte van het ware Zijn. ‘Er is in voorstellingen niets positiefs,’ zegt Spinoza in stelling 33, reden ‘waarom zij vals genoemd kunnen worden,’ tenzij de voorstellingen tot God worden teruggebracht, dan zijn zij waar. Spinoza was zeer consequent en streng in deze zaken en in feite ontkende hij de mogelijkheid van een door kerkelijke autoriteiten gewenste hemel. 

Hij heeft wel geprobeerd zoveel mogelijk deze inzichten besloten te houden en hierover te spreken en te corresponderen met inachtneming van de eerder genoemde ‘caute’. Zoals bekend drong toch nogal wat door tot de buitenwereld, zeker in de ontvankelijke en open sfeer die Amsterdam in de 17e eeuw kende. Het gevolg was dat Spinoza als atheïst werd gebrandmerkt en dat stempel nauwelijks is kwijtgeraakt.

Spinozasymposion

Hoewel Spinoza door velen werd verafschuwd als een ‘atheïst’ en een godslasteraar, was hij niettemin een vrome mysticus en een uiterst klare denker, met een denkgerichtheid die altijd nieuw blijft. Spinoza heeft de kern van zijn denken vastgelegd in zijn Ethica, die direct na zijn dood werd gepubliceerd (1677). Naar de inzichten van de School van het Rozenkruis is het evenwel zo, dat de Ethica in het algemeen niet verstaan werd. 

Zoals het gegaan is met de werken van Plato, zo is het ook gegaan met de werken van Spinoza. Zij werden de speelbal van het dusgenaamde ‘vrije en anarchistische denken’ en verder het speelgoed van de academische beau monde, die niet aflatend over zowel Plato als over Spinoza schrijft en polemiseert. 

Spinoza leert in zijn Ethica dat er een oorspronkelijke wereldorde is, de wereld van de zuivere Rede.. Hij toont aan dat zij er moet zijn. De natuur en de wereldorde die wij kennen en ervaren zijn wijzigingen (modi), uit eindige, tijdelijke, vergankelijke openbaringen van de eeuwige, oneindige goddelijke orde (God is een oneindige substantie). In deze tijdelijke en vergankelijke existentie kan niettemin een straal van de goddelijke oorspronkelijkheid openbaar worden. Uit deze openbaarwording ontbloeit ten eerste ‘rede’, een zuivere rede: Het moderne Rozenkruis spreekt in dit verband van ‘inzicht’.

Uit deze rede waakt dan vervolgens op de reine geestelijke liefde tot God, de Amor intellectualis Dei, het ‘heilbegeren’. Wanneer deze bewustwording en liefdebinding tot stand gekomen zijn, ligt daarin de basis voor de totale vrijmaking en gelukzaligheid van de mens. Deze bevrijding en gelukzaligheid houden verband met het verkrijgen van een volkomen nieuwe geaardheid. Een transfiguristische geestesschool spreekt van transfiguratie of wedergeboorte. De weg daarheen noemt Spinoza ‘het waarachtige Goed’. In de hermetische wijsbegeerte wordt gesproken van het ‘Alleen Goede’. Zijn streven is met andere enkelingen samen, zulk een nieuwe aard ‘in hoogste Goed’ te verkrijgen. 

Bron: Spinoza, wijsgeer uit de zeventiende eeuw – Symposionreeks 2

BESTEL SPINOZA, WIJSGEER UIT DE ZEVENTIENDE EEUW

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN SPINOZA