Plato: de belangrijkste filosoof uit de Griekse cultuurperiode

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN OF OVER PLATO

Plato wordt vrij algemeen gezien als de belangrijkste figuur uit de Griekse cultuurperiode. De parabel is een belangrijke stijlfiguur, waarvan Plato zich graag bediende. Deze vorm van verhalen doet een gevoel van verwondering oprijzen. Maar ook een verlangen om de dingen die besproken worden verder te onderzoeken en er meer van te leren kennen. Wanneer zij begrepen wordt, is de onderzoeker binnengetreden in de levende wereld van het hartbewustzijn. De schoonheid van deze vertelvorm blijkt eens te meer, wanneer men de verborgen betekenis gaat zien. De verbazingwekkende precisie waarmee het gegeven tot in de kleinste details wordt uitgewerkt. Zo blijkt de kracht van Plato’s geschiedenis van de grot zo groot, dat deze gelijkenis in elke tijdsgewricht aanvaardbaar is. 

De gelijkenis van de grot 

In de parabel van de grot neemt Plato zijn toehoorders mee naar de wereld van de Geest. Van daaruit beschouwt hij de fysieke wereld, die zich dan openbaart als een schaduwwereld, als een afgeleide van die andere wereld, zoals in een poppenspel. Hij beschrijft, hoe mensen in een grot, vastgeketend aan nek en voeten, gedwongen zijn naar schaduwbeelden te kijken die op de grotwand tegenover hen verschijnen en verdwijnen. Zij houden deze beelden voor de werkelijkheid. Eén van hen wordt losgemaakt. Hij keert zich om en ziet dan een weg naar boven, naar de uitgang. Deze weg leidt langs een vuur waarvan het licht de schaduwen op de grotwand werpt en voert daarna steil omhoog de grot uit, het daglicht in. Wie uit de grot is gekomen, heeft lange tijd nodig om de verschillende soorten fenomenen te leren kennen en tenslotte tot de aanschouwing van het hoogste, de zon, te komen. Een kort fragment uit deze gelijkenis verduidelijkt veel van Plato’s filosofie. In dit fragment licht Socrates Glaucon in over de betekenis van de situatie waarin de mens zich bevindt, analoog aan de beeldspraak van Plato. 

‘De wereld die wij met de ogen kunnen zien, stelt de gevangenis voor en het schijnsel van het vuur daarbinnen kunnen we vergelijken met de kracht van het zonlicht. Indien je de tocht naar de bovenwereld en het schouwspel van de dingen daarboven vervangt door het opwaarts stijgen van de ziel naar het niveau van begrip en inzicht zult je mij niet mis verstaan. Maar alleen God zelf kent de waarheid daarvan. Het komt mij echter voor dat de mens in die wereld van begrip en inzicht de idee van het goede pas als laatste en met moeite zal ontwaren. En wanneer hij dat goede eenmaal gezien heeft, begrijpt de mens dat het goede zelf de universele oorzaak is van alle schone en juiste dingen en dat het in de zichtbare wereld het licht en de kracht van het licht heeft voortgebracht en dat het als meester van de wereld van begrip en inzicht daaraan de waarheid en de rede heeft gegeven.’ 

Plato’s basis 

Aan Pythagoras ontleende Plato, al dan niet via Socrates, de Orfische elementen voor zijn filosofie: de religieuze tendensen, het geloof in de onsterfelijkheid, het bovennatuurlijke, de priesterlijke toon en alles wat samenhangt met bovengenoemde gelijkenis van de grot. Maarook zijn eerbied voor de wiskunde en de grote mate van vermenging van intelligentie en mystiek. Aan Herakleitos ontleende hij het inzicht dat er in de zintuiglijk waarneembare wereld niets blijvends is. Aan Parmenides – een voorganger van Socrates – ontleende Plato de gedachte dat de Werkelijkheid eeuwig en tijdloos is.

Plato combineerde de inzichten van Herakleitos en Parmenides dat ware kennis niet kon worden verkregen uit zintuiglijke waarnemingen, maar uitsluitend via inzicht en verstand. En dat was natuurlijk weer in overeenstemming met Pythagoras, evenals het vegetarisme dat Plato in zijn werk De Staat voorschreef aan de ingezetenen van die Staat. Aan Socrates ontleende hij waarschijnlijk direct het idee van het Absoluut goede, dat ook in de hermetische Gnosis zo duidelijk naar voren komt. In ieder geval waren voor Plato Goedheid en Werkelijkheid tijdloos, dus van een andere orde dan die door Chronos werd bepaald. Chronos moet evenwel volgens Plato wel degelijk met alle middelen als levenswijze worden nagebootst. Uit de Timaeus blijkt, dat de godheid een beweeglijke nabootsing van de eeuwigheid heeft gemaakt in de cirkelvormige baan van zon, maan en planeten, en dat hij, door deze hemellichamen te vormen, de tijd heeft doen ontstaan. Hoewel de baan niet helemaal een cirkel is – meer een ellips – zat Plato hiermee zeer duidelijk dicht bij de natuurkundige werkelijkheid.

Van groot belang is de ideeënleer van Plato. Daarin toonde hij aan, dat de mens in staat is zich te verbinden met de absolute waarden van Goedheid, Waarheid en Gerechtigheid. Daardoor kan de ziel op zijn tocht naar God gesterkt worden in religieuze en wijsgerige zin. Wijsbegeerte was voor Plato een vorm van zien, zij was niet alleen wijsheid, maar liefde voor de wijsheid.(NB: denk aan de verstandelijke Liefde voor God van Spinoza, de Amor Intellectualis Dei). Ook in Plato’s werk De Staat blijkt hoe de positieve gerichtheid op het Goede en op God in het leven van de mens het richtsnoer dient te zijn. Van groot belang was volgens Plato het verschil tussen mening en kennis.

Een mening heeft betrekking op iets wat zijn tegendeel in zich heeft, omdat het afzonderlijke zaken betreft. Kennis evenwel is onfeilbaar, omdat het volgens de logica onmogelijk is, dat zij onjuist is. Een mening kan onjuist blijken. Alle concrete, zintuiglijk waarneembare dingen bezitten volgens Plato het tegenstrijdige karakter. Kennis evenwel heeft betrekking op het eeuwige en onveranderlijke. ‘Maar zij, die het absolute en eeuwige en onveranderlijke zien, kunnen worden geacht te kennen, en niet slechts een mening te hebben.’

Dit begrip sluit hermetisch aan bij de omschrijving van Gnosis, later ook wel omschreven als ‘de goddelijke intuïtie’. Wetenschappelijk wordt tegenwoordig algemeen aangenomen dat het vooral de Gnostici zijn die de consequentie van Plato – namelijk dat het zintuiglijk waarneembare veranderlijk is en dus niet eeuwig kán zijn – hebben onderkend en beleden.

Academie

In de traditie van Pythagoras stichtte Plato zijn school, de Academie. Na Plato gaven Xeno-crates en daarna Aristoteles de Academie die vorm, waarin zij zoveel eeuwen belangrijke stromingen van de Grieks-Romeinse denkwereld beïnvloedde. Deze roemrijke en zeer invloedrijke school werd uiteindelijk in 526 verboden door de Byzantijns-christelijke Keizer Justinianus. Tijdens de Renaissance werd de draad weer opgepakt door Cosimo de’ Medici en belevendigd door Marsilio Ficino, die Plato’s filosofie na de Middeleeuwen op bijzondere wijze met het christelijke gedachtegoed wist te verbinden.

Plato had niet de bedoeling dat zijn Academie een Mysterieschool zou worden, maar dat wil niet zeggen, dat hij geen aanwijzingen heeft gegeven voor (zelf)inwijding en het volgen van een mysterieweg. Vooral uit de dialogen Phaedo en Symposion blijkt, hoe Plato die weg naar het absoluut goede zag. Ten eerste, door reeds tijdens het leven gericht te zijn op het vrijmaken van de ziel van (de belemmerende werkingen van) het lichaam.

‘En bestaat de loutering tenslotte niet hierin: de ziel zoveel mogelijk van het lichaam af te zonderen, haar aan te gewennen zichzelf uit alle hoeken van het lichaam op zichzelf te concentreren en samen te ballen. En, in de mate van het mogelijke, zowel in het huidige als in het latere leven, alleen op zichzelf te wonen, zich van het lichaam bevrijdend als van boeien?’ (Socrates).

Ten tweede, door de liefde toe te laten (Eros) en dan in het bijzonder de invloed van de herscheppende kracht ervan, zoals in het tweede deel van Symposion wordt verwoord:

‘De sterfelijke natuur zoekt in de mate van het mogelijke, eeuwig te zijn en onsterfelijk. En dat is mogelijk, maar slechts door één middel: door het feit dat [ Eros ] in het weg gaande en verouderende iets anders en iets nieuws achterlaat. Door dit middel, Socrates, deelt het sterfelijke in de onsterfelijkheid.’

Bron: Syllabus van de cursus ‘Van wijsheidsstromingen naar innerlijke wijsheid – de weg van de gnosis’

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER SOCRATES