Uiterlijke verschijningsvormen van esoterische wijsheid van de rozenkruisers in de 18e eeuw door Lessing en Goethe, toegelicht door Rudolf Steiner

BESTEL DE THEOSOFIE VAN DE ROZENKRUISERS

De onderstaande tekst komt uit het bovenstaande boek van Rudolf Steiner.

De wijsheid van de rozenkruisers maakte tot ver in de achttiende eeuw deel uit van een besloten broederschap, die strenge regels kende waardoor ze van de exoterische buitenwereld was afgezonderd. In de achttiende eeuw had deze broederschap de opdracht om langs spirituele weg iets esoterisch binnen te laten stromen in de cultuur van Midden-Europa; en daarom zien we hoe binnen een exoterische cultuur in menig opzicht iets begint op te lichten dat uiterlijk gezien weliswaar exoterisch is, maar dat eigenlijk niets anders is dan een uiterlijke verschijningsvorm van esoterische wijsheid.

Door de eeuwen heen hebben vele mensen gepoogd deze wijsheid van de rozenkruisers op de een of andere wijze te doorgronden, maar ze zijn hier niet in geslaagd. Zo heeft Leibniz bijvoorbeeld tevergeefs geprobeerd de bronnen van de rozenkruiserswijsheid nader op het spoor te komen. Als een heldere bliksemstraal echter lichtte deze wijsheid op in een esoterisch geschrift dat Lessing aan het eind van zijn aardse leven liet verschijnen. Het is zijn boek Die Erziehung des Menschengeschlechts. Men moet echter wel tussen de regels door lezen om te ontdekken – al is dit alleen voor de ingewijde mogelijk – dat de merkwaardige slotpassage van dit werk de uiterlijke verschijningsvorm van rozenkruiserswijsheid is.

Op grandioze wijze openbaarde deze wijsheid zich in de persoon die in het internationale culturele leven van het toenmalige Europa rond 1800 weerspiegelde, namelijk in Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11). Toen Goethe op betrekkelijk jonge leeftijd in contact kwam met een bron van de rozenkruiserswijsheid, viel hem iets als een zeer merkwaardige, hoge initiatie ten deel. Het zou gemakkelijk aanleiding tot misverstand kunnen geven, wanneer men spreekt over een initiatie van Goethe. Daarom is het misschien goed er juist hier op te wijzen om welk merkwaardig soort inwijding het hierbij gaat.

Een en ander speelde zich af in de periode tussen zijn afscheid van de universiteit van Leipzig en zijn vertrek naar Straatsburg. Er is toen iets zeer merkwaardigs gebeurd. Hij beleefde destijds iets waardoor zijn ziel erg werd aangegrepen en dat zich uiterlijk manifesteerde in het feit dat hij op het eind van zijn verblijf in Leipzig werkelijk dicht bij de dood stond. Op zijn ziekbed beleefde hij iets zeer belangrijks, een soort inwijding.

Aanvankelijk was Goethe zich niet bewust van deze inwijding, die als een soort poëtische onderstroom in zijn ziel werkzaam was, en het is heel merkwaardig om te zien hoe deze onderstroom doorwerkte in zijn verschillende scheppingen. Als een lichtflits vinden we een element daarvan terug in het gedicht Die Geheimnisse, dat door Goethes intiemste vrienden tot één van zijn verhevenste scheppingen wordt gerekend, en het is inderdaad zo grandioos opgezet dat Goethe nooit de kracht heeft kunnen vinden om het slot van dit fragment te componeren.

De destijds heersende cultuurstroming was nog niet bij machte aan het diepe levensgevoel dat uit dit werk spreekt uiterlijk vorm te geven. Dit gedicht moet beschouwd worden als een uitdrukking van de diepste bronnen waaruit Goethes ziel putte. Het is een boek met de zeven zegels van alle Goethe-commentatoren. Vervolgen trad deze initiatie steeds duidelijker naar voren en uiteindleijk kon Goethe, nadat hij zich allens meer van deze inwijding bewust was geworden, het merkwaardige prozageschrift laten ontstaan dat wij kennen als Het sprookje van de groene slang en de schone lelie. Dit is één van de diepzinnigste werken in de wereldliteratuur; wie het op de juiste wijze kan interpreteren weet zeer veel over de wijsheid van de rozenkruisers.

Maar toen de rozenkruiserswijsheid destijds in de algemene cultuur moest doordringen, werd er een soort verraad gepleegd met deze wijsheid – op de toedracht hiervan hoef ik hier niet nader in te gaan – zodat bepaalde ideeën van de rozenkruisers in exoterische vorm in de openbaarheid gebracht werden. Dit verraad enerzijds en anderzijds de noodzaak dat de westerse cultuur een lange tijd, gedurende de negentirende eeuw, op het fysieke plan gevrijwaard moest blijven tegen esoterische invloeden, leidde er noodgedwongen toe dat de bronnen van de rozenkruiserswijsheid en met name ook de grote initiator hiervan, die vanaf een aangeduide tijd steeds op aarde was geïncarneerd, schijnbaar op de achtergrond traden, zodat er in de eerste helft en ook in een groot deel van de tweede helft van de negentiende eeuw weinig van deze wijsheid te bespeuren was. Pas in onze tijd is het weer mogelijk geworden de bronnen van deze wijsheid te ontsluiten en deze in de gehele westerse cultuur binnen te laten stromen, en wanneer wij deze cultuur nader zullen beschouwen, zal ons ook de reden duidelijk worden waarom dit zo moest gebeuren.

Rudolf Steiner,(fakkeldrager van het Rozenkruis 16), De theosofie van de rozenkruisers, voordracht München 22 mei 1907

BESTEL DE THEOSOFIE VAN DE ROZENKRUISERS

LEES OVER DE BOVENSTAANDE VIJF BOEKEN VAN RUDOLF STEINER