Magie – hoofdstuk 3 van ‘Elementaire wijsbegeerte van het Moderne Rozenkruis’ van J. van Rijckenborgh

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 3 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde in 1950. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op magie

Voetnoot: Tot juist begrip en ter voorkoming van misverstand zij er hier nadrukkelijk op gewezen dat, waarin dit hoofdstuk wit gesteld wordt tegenover zwart, grijs, enzovoort, niet gedoeld wordt op de zogenaamde ‘witte’ magie der dialectiek, die geheel gelegen is op het gebied van het occultisme, doch uitsluitend op de gnostieke magie, dus op de arbeid in dienst en in de kracht der Christushiërarchie, ten bate van het grote mensheid-bevrijdende werk.

Als wij in een encyclopedie het woord ‘magie’ opslaan, dan worden wij verwezen naar ’toverij’; en blijkens de aldaar gegeven verklaring zou magie dus zijn: ‘een denkbeeldige kunst, die met geheime middelen bovennatuurlijke dingen meent te kunnen verrichten’. Verder lezen wij: ‘Als regel mag worden aangenomen dat magie voorkwam bij volkeren, die nog slechts een geringe graad van beschaving bezaten’. Voorts wordt verklaard dat de Grieken en Babyloniërs aan de magie een zekere wijsgerige grond verleenden en dat vooral de neoplatonici in de magie een middel zagen tot de weg naar omhoog.

Het geheel wordt bekroond met een beschouwing, hierop neerkomende, dat dit alles wel interessante verschijnselen zijn uit een ver verleden, doch dat onze verlichte tijd ver boven dit gedoe uit is. Alles wat de geleerde samensteller van de encyclopedie dan verder omtrent dit onderwerp zegt, is zo onwetend en ongeleerd dat wij het boek maar terzijde schuiven.

Wij behoeven ons daarover niet te verwonderen, want als wij van magie iets werkelijks, iets essentieels, willen weten, dan kan onze boekenkast geen uitkomst brengen. Dan moeten wij ons verdiepen in de Universele Leer. Dit is geen boek, maar het tweede aanzicht der goddelijke werkzaamheid: het is de filosofie der geestwet, het licht dat ons het plan van de Vader verklaart.

Er zijn zeker serieuze en goede boeken over deze universele wijsbegeerte geschreven, maar het werkelijke begrijpen, doorschouwen, omvatten en zien, kunnen alleen voortvloeien uit herinnering en fundamentele verandering.

Magie, naar haar wezen verstaan, is niet anders dan reconstructie en toepassing van oorspronkelijk bezit, van oorspronkelijke vermogens. Hiermee bedoelen wij dat de mens voorheen de beschikking heeft gehad over grote en, gemeten naar de standaard van ons huidige mens-zijn, wonderbaarlijke krachten en vermogens. De mens was werkelijk ‘kind van God’. Hij bezat volheerlijke vermogens, in een stadium van volmaaktheid of van vrije ontwikkeling. De mens was in principe, in vrije ontwikkeling, ‘volmaakt gelijk onze Vader in de hemel volmaakt is’.

Vergeleken bij de mens van voorheen is de mens van nu een karikatuur, een verzonken spiegelbeeld van een verloren lichtstaat. Terloops merken wij op dat wij de idee van een vrije evolutie, van een automatische, spiraalsgewijze ontwikkeling onzer huidige mensheid, als onjuist en misleidend moeten verwerpen. Daarover echter later meer.

De deelhebbers aan de Christushiërarchie echter zijn in de oorspronkelijke lichtstaat gebleven, of daarin weer, in verschillende stadia van ontwikkeling, opgenomen. Déze entiteiten zijn in het bezit van hun vroegere lichtvermogens en lichtkrachten, in verschillende ontwikkelingsstadia. Zij vormen een levend getuigenis, dat God zich door zijn schepping en zijn schepsel bewijst. Als men nu déze entiteiten, in hun drievoudige aanzicht van wil, wijsheid en werkzaamheid, vergelijkt met de gewone massamens, dan is het verschil inderdaad wonderbaarlijk.

In werkelijkheid is deze vrije of opnieuw bevrijde mens in het bezit van zijn volkomen natuurlijke vermogens en krachten, terwijl wij in onze huidige staat-van-zijn, ónder-natuurlijk zijn. De weg terug nu, dat wil zeggen het geleidelijk herboren worden tot onze oorspronkelijke godsnatuur, met alle gevolgen van dien, is een gnostieke ontwikkeling, die aangeduid wordt als de ars magica, de magische kunst, of als de reconstructio, de koninklijke kunst.

Allen nu die van onderen op, geleid door de bloedsdrang der herinnering en door fundamentele verandering, de Christushiërarchie naderen, gaan deze koninklijke kunst beoefenen, daartoe in staat gesteld, door de drievoudige goddelijke stralingskracht, welke van de Hiërarchie tot hen uitgaat. Wij spreken bij voorkeur van de ‘koninklijke kunst’, de koninklijke kunst van bouw, omdat de woorden en begrippen met betrekking tot ‘occultisme’ en ‘magie’ door verkeerd gebruik bedorven zijn. Wij vermijden deze woorden dan ook zoveel mogelijk.

Allen die van onderen op de geestesschool naderen, zijn, naar het woord des Heren, zoals dat in alle wereldgodsdiensten gesproken wordt ‘geroepen tot koningen en priesters’; dat wil zeggen: tot behoeders en bewaarders, en tot uitstralers-van-binnenuit, van de goddelijke waarden en krachten; derhalve tot vertegenwoordigers Gods in alle gebieden van stof en geest; dat is: tot het ware priesterschap. En voorts tot ontwikkeling en openbaring, in dynamische heerlijkheid, van al wat God in de mens bedoeld heeft; dat is: tot het ware koningschap.

Het behoeft geen betoog dat zodanig koning- en priesterschap geheel en al in elkaar vloeien. Zulk een waar priester is ook waarlijk koning; en zulk een koning draagt immer het ware priesterschap uit. Toepasselijk is hier het woord uit de Bergrede, door Christus tot de discipelen gesproken: Gij zijt het licht der wereld… Zó schijne uw licht voor de mensen dat zij uw goede werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken’.

Als wij hier voortaan spreken over ‘het leerlingschap’, bedoelen wij de aangeduide koninklijke en priesterlijke ontwikkeling, tot één geheel verbonden. Het leren van deze koninklijke kunst is natuurlijk onderhevig aan een procesmatige ontwikkeling, welke haar grondslag en aanvang vindt in de geestdrang der herinnering en de fundamentele verandering. Daarbij staat de leerling het grote doel voor ogen:

  1. te worden en te zijn, zoals God wil dat hij worden en zijn zal;
  2.  binnen te gaan in de lichtstaat der Christushiërarchie;
  3. met alle bevrijden, in dienst van de Grote Meester, werkzaam te zijn tot redding van wereld en mensheid.

Deze eenvoudige doelstelling waarborgt dat alle eigenwilligheid en alle ik-centraliteit op de achtergrond verdwijnen, terwijl alleen het grote goddelijke doel naar voren treedt in de naamloze Christushiërarchie, met zijn vele anonieme leden.

De reconstructio, in en door de leerling tot stand komende ten dienste van het grote doel, dat is de basis van alle ware witte magie, dat wil zeggen: gnostieke magie. Als wij spreken van witte magie, dan is het duidelijk dat er ook zo iets bestaat als zwarte magie; bovendien spreken wij van grijze magie, van negatieve magie en van forceermagie.

  • Zwarte magie wordt beoefend met de bewuste bedoeling de uitkomsten te eigen bate aan te wenden of met slechte en misdadige bedoelingen.
  • Grijze magie is het beoefenen van magie op experimentele basis, of waarvan het resultaat voor zuiver aardse doeleinden wordt aangewend.
  • Negatieve magie is magie waarbij weliswaar noch het slechte, noch het experimentele, noch het aardse als doel vooropstaat, doch die tracht tot ‘bereiken’ te komen zonder de aanvaarding van de eisen van het leerlingschap; deze magie kan dus nimmer tot het grote doel leiden.
  • Forceermagie is een bijzondere vorm van grijze en negatieve magie, die altijd tot ongewenste en ziekelijke toestanden leidt.

Tot al deze vormen van niet-witte magie, met hun veelal zo vreselijke gevaren, komt de mens die de geestdrang der herinnering bezit, maar niet bereid is tot fundamentele verandering; bijvoorbeeld vanwege zijn krachtige ik-gebondenheid, of als gevolg van zijn sterke aardgebondenheid. Zulk een mens zal dan de aanwijzingen en raadgevingen van de bonafide geestesschool afwijzen. Het is absoluut zeker dat ieder die bewogen wordt door bewuste herinnering, op het een of andere tijdstip, en op de een of andere wijze, in aanraking komt met werkers die door de geestesschool worden uitgezonden om hem of haar tot het nieuwe leven te wekken.

En het is eveneens volstrekt zeker dat ieder met bewuste herinnering, die zulk een toegestoken hand afwijst, vervalt tot zwarte, grijze of negatieve magie, en daardoor juist datgene bewerkstelligt, wat hij, als herinneringsmens, niét wil: een nog dieper wegzinken in de smartvolle wereld van duisternis en begoocheling, een nog vaster gebonden worden aan het wiel van geboorte en dood.

Er wordt gezegd dat iedere kandidaat twee kansen krijgt om het pad van bevrijding te Ieren gaan. Indien hij ook de tweede kans niet benut, zal hem de derde kans in dit leven niet meer geschonken worden. Hij zal dan eerst door het grotere lijden, dat met een diepere onderdompeling in het stofbestaan gepaard gaat, tot een meer gelouterde bewustwording moeten rijpen.

In zwarte magie zit geen spoor onwetendheid. De bedrijvers ervan zijn zich van hun zonde volkomen bewust en zij gaan daardoor reddeloos hun ondergang tegemoet. De zwarte magiër zit als in een cirkelgang opgesloten. Want als hij eenmaal zwarte magie bedreven heeft, moet hij het een tweede maal opnieuw doen, om zich voor de gevolgen van de eerste maal te beschermen. Aldus komt hij van kwaad tot erger.

De zwarte magiërs, die in verscheidene gebieden van stof en geest opereren, hebben zich, in zelfhandhavingsnood, ook aaneengesloten, om de witte magie naar mogelijkheid te bestrijden; want zij weten maar al te goed, dat het doorwerken van de werkzaamheid der witte magie het einde der zwarte praktijken betekent. Vandaar dat al wat de wegen der zwarte magiërs gaat, de activiteit der Universele Broederschap dodelijk haat en vreest, zoals de duisternis het licht schuwt.

Men kan de vraag stellen waarom de Witte Broederschap, die toch machtiger moet zijn dan de zwarte, het zwarte gevloekte niet vernietigt. Het antwoord daarop luidt dat het witte nimmer tegen het zwarte strijdt; dat het witte in het algemeen geen strijd voert. Het witte verwezenlijkt het goddelijke bedoelen, in de zekerheid dat aldus het zwarte eenmaal zichzelf zal vernietigen, zoals de schorpioen, opgesloten binnen de krijtkring, zichzelf vernietigt.

De liefdewet, die de ganse kosmos draagt, en zij die in deze wet opgaan, zijn onmetelijk sterk en onaantastbaar. Het woord van de Psalmist: ‘Al ging ik ook door een dal vol doodsschaduwen: wat zou ik vrezen? Uw stok en uw staf ondersteunen mij’, getuigt van de geest en de realiteit waarin de witte bouwers leven en werken.

Vandaar dat de geestesschool, die de liefdewet uitdraagt, zich niet opdringt. Zij dwingt de mensen niet. Op de liefdewet moet men in vrijheid, spontaan, reageren, als gevolg van innerlijk ontwaken, van een innerlijke bewustwording. Eerst dan heeft de liefde waarde.

Wel dwingt de geestesschool soms situaties, of bereidt zij bepaalde toestanden toe, met het doel de mensen tot bezinning, tot inzicht, tot ontwaken, te brengen. Maar nimmer worden de mensen gedwongen. Want niet dwang kan de mens tot bevrijding voeren, maar slechts innerlijk ontwaken en bewustworden.

Van deze universele methode, die uit de liefdewet voortvloeit, en die bijgevolg door de Witte Broederschap wordt toegepast, maakt de zwarte magie, in haar vrees en drang tot zelfbehoud, misbruik, namelijk door de mensen in het algemeen, en mogelijke kandidaten in het bijzonder, zolang de liefde hen nog niet volkomen vrijgemaakt heeft, door barrières en slinkse wegen en streken zoveel mogelijk van het witte pad terug te houden.

Dit behoeft evenwel voor de leerling geen onoverkomelijke hinderpaal te zijn; want als hij zijn zwakheid ervaart, wordt hem met zekerheid hulp gezonden, indien hij die op de juiste wijze vraagt. Daarom behoeft niemand te vallen, die van binnenuit niet wil.

Het is evenwel begrijpelijk dat, door een zo groot mogelijke tegenwerking en door in te werken en te speculeren op de lagere aard van de niet bevrijde mens, de zwarte krachten de vordering van het overwinnende licht kunstmatig belemmeren en vertragen. Gods molens mogen aldus, naar onze klein-menselijke maatstaven, wellicht langzaam malen, doch ze malen zeker fijn.

Grijze en negatieve magie zijn altijd afhankelijk van hulpmiddelen; zo maken zij, bewust of onbewust, misbruik van zekere magische of half-magische wetenschappen als astrologie, spiritisme, magnetisme, hypnotisme. (Deze vier half-magische wetenschappen zullen wij later nog nader bespreken.)

In de ook tot de grijze en negatieve magie behorende forceermagie tracht men zekere resultaten te forceren door middel van kruiden, ademhalingsoefeningen, concentratie-oefeningen, reukwerken (zoals wierook), kristalstaren, enzovoort, gewoonlijk in onbekendheid met de grote gevaren waaraan men zich daardoor bloot stelt. De gevaren van wierook voor de onmondige massa zullen nog nader in dit boek blijken.

De forceermagie zal vooral in het juiste licht en haar negativiteit verschijnen als wij deze praktijken tegenover de realiteit van inwijding stellen. Wat in de christelijke geestesschool onder ‘inwijding’ wordt verstaan zal in het volgende hoofdstuk worden besproken.

Tenslotte verwijzen wij hen die nog twijfelen, en in de Bijbel een krachtige autoriteit zien die zij nog niet willen missen, terzake van de koninklijke en priesterlijke wetenschap naar het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 16, vers 25: ‘Al deze dingen heb ik door gelijkenissen tot u gesproken, maar de ure komt, dat ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van de Vader zal verkondigen’. Voorts naar het Boek der Openbaringen, hoofdstuk 1 , vers 6: ‘Hij die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters van zijn God en Vader’.

Wij voegen hieraan echter toe dat wat wij in de Bijbel vinden, in indirecte taal tot ons komt, hetgeen wil zeggen dat u de werkelijke zin van wat de Bijbel verkondigt en het Godsplan voor wereld en mensheid, eerst langs de weg van de ars magica, de koninklijke en priesterlijke kunst, kunt vernemen en assimileren, naar de mate waarin u zich, gedreven door de geestdrang der herinnering en voorbereid door de fundamentele verandering, tot de levende Christushiërarchie van het nu wendt.

Alles wat u dan zult omvatten en ontvangen is zo weids, zo groots en zo heerlijk, dat u niet in staat zou zijn er alle boeken van de wereld mee te vullen.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

ESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

LEES OVER DE ZES BOEKEN VAN DE BOVENSTAANDE HOEKSTEENSERIE