Het Gouden Rozenkruis – hoofdstuk 26 van ‘Elementaire wijsbegeerte’ van J. van Rijckenborgh

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 26 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde in 1950. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op het Gouden Rozenkruis.

Zo gaan wij dan nu over tot onze slotbeschouwing. Hoewel er in dit boek geen sprake is van volledigheid en wij nog zeer lang zouden kunnen doorgaan met het belichten van allerlei onderwerpen betreffende de moderne universele gnostieke wijsbegeerte, hebben wij nu toch uw aandacht gevestigd op enkele van de voornaamste aanzichten van deze filosofie. Onze laatste bespreking willen wij wijden aan het Rozenkruis en u een beeld geven van wat het Rozenkruis is, wat het wil, wat het doet.

Wij spreken met voorliefde van moderne gnostieke wijsbegeerte, daar er, door de activiteiten van het moderne Rozenkruis, eerst nu op verantwoorde wijze gesproken kan worden van een werkelijk universele gnostieke wijsbegeerte.

Er moest namelijk een intense verandering worden doorgevoerd, welke eerst langzamerhand haar beslag heeft gekregen. Deze verandering ving aan in 1935, nadat zij sinds omstreeks 1925 was voorbereid. In 1945 konden wij zeggen dat het werk enigermate zichtbaar begon te worden. Sindsdien werd het steeds meer mogelijk de gezuiverde, universele gnostieke wijsbegeerte in volle omvang in de wereld uit te dragen. En zo werd het grote werk in augustus 1964, dus in een tijdsverloop van veertig jaren, geheel en al tot stand gebracht.

U hebt nu dus kennis gemaakt met het Rozenkruis terwijl het bezig is een geestelijke revolutie te voltooien. Een geestelijke revolutie allereerst naar binnen, maar die zich in de loop der jaren met steeds toenemende kracht ook naar buiten richtte.

Waarom was zulk een revolte binnen het werkveld van het Rozenkruis nodig? Dit was nodig om redenen die verband houden met de fundamentele wetten der ware geestelijke vrijmetselarij, met de wetten der Koninklijke Kunst. Een verlossende en gezuiverde idee kan namelijk niet zo zonder meer van bovenaf de wereld worden ingestraald. Er moet een intens proces van voorbereiding aan voorafgaan, opdat de idee, als zij komt, onmiddellijk bloedsbinding met een zeker aantal mensen vindt en via hen kan inwerken op de gehele mensheid. Het gaat er dus om dat ‘de Heer bij zijn komst zal worden herkend’.

De akker moet eerst worden geploegd en geheel en al voorbereid, alvorens het zaad kan worden opgenomen. Iedere idee ten aanzien waarvan deze wet van voorbereidende bloedsbinding niet in acht is genomen, moet wegvloeien zonder enige uitwerking. Zal er eens een oogst zijn, dan moeten onvermijdelijk eerst de handen uit de mouwen om het zware en dikwijls vuile werk te verrichten. Men denke in dit verband aan het toneelstuk De dienstknecht in het huis van Charles R. Kennedy. Terwijl de bisschop van Lancashire, in zijn eerwaardige soutane, boven speculatieve metafysische leuterpraatjes verkocht, daalde de ware werker af in het riool.

De Broederschap van het Gouden Rozenkruis is al jarenlang bezig, op basis van de besproken wet een nieuw wereldinitiatief voor te bereiden. Zulk een initiatief kan zich hier niet zonder meer openbaren, doch moet, zoals gezegd, wanneer de tijd daar is, voldoende bloedsbinding met de mensheid hebben.

De tijd voor dit initiatief is nu rijp en de akker is gereed. In 1875 en daarvoor liet de Broederschap om diverse steekhoudende redenen het initiatief over aan de Theosofische Vereniging en aan de Vrijmetselaren. De tijd voor het eigen optreden was toen nog niet aangebroken. Wereld en mensheid moesten eerst in een bepaalde toestand-van-zijn komen te verkeren, alvorens de universele mysteriën hun taak zouden kunnen vervullen.

Toen omstreeks 1925 het grote voorbereidingswerk begon, vonden de werkers in het westen een esoterisch veld, dat begrijpelijkerwijze geheel en al afgestemd was op de esoterische systemen van de bakermat der Arische mensheid: het oude India. Er was in het westen een grote verscheidenheid van etiketten, doch in wezen was het alles yoga wat zich vertoonde. Of men zich al theosoof, soefi, mazdaznan, antroposoof of rozenkruiser noemde, in alle betrokken esoterische afdelingen, zonder enige uitzondering, werden naarstig yogamethoden beoefend. Al deze groepen hadden dan ook zonder bezwaar volledig kunnen samengaan. Van christendom was geen sprake en van rozenkruiserij nog minder.

De gewone yogamethoden concentreren zich op de dialectische persoonlijkheid. Zij zijn daarvan naar hun aard afhankelijk en wij verklaren dat zij nimmer beantwoord hebben aan de ware bedoelingen van de geestelijke leiders der mensheid. Onder invloed en ten gevolge van yogapraktijken hebben zich in de spiegelsfeer van ons levensdomein enige occulte scholen gevormd die een zekere werkzaamheid ontwikkelen, doch die met de ware Geestesschool, de Christushiërarchie, niets te maken hebben.

Het is ons een eer te kunnen verzekeren, dat wij niet tot zulk een occulte school behoren, er niet toe willen behoren, en er ook niet toe kunnen behoren, omdat de ontwikkeling in het Gouden Rozenkruis een geheel andere is.

De yogamethoden concentreren zich, zoals gezegd, op de dialectische persoonlijkheid. Zij grijpen op het stoflichaam in door enkele vormen van ascese; op het etherlichaam door middel van het bloed en de klieren met interne secretie; op het begeertelichaam door middel van de onwillekeurige spieren en het hersenruggenmergstelsel; op het denkvermogen door concentratieoefeningen die beurtelings de rechter- en de linkerhersenhelft beïvloeden, alsmede de kleine hersenen en de zonnevlecht.

Door zulk een training, die volgens twee hoofdmethoden kan worden doorgevoerd, namelijk de antipathische of theosofische en de sympathische of antroposofische, ontstaat er een zeker bewustzijn in de dialectische spiegelsfeer en contact met de bedoelde occulte scholen. Een dergelijke training, die men zeer ten onrechte ‘ontwikkeling’ noemt, is altijd af te keuren en meestal hoogst gevaarlijk :

a. Er ontstaat een krachtige binding aan de dialectische persoonlijkheid, omdat deze, hoe dan ook, basis is voor het hogere vermogen; versterking van de gebondenheid aan het karmische wiel zal hiervan dus altijd het gevolg zijn.
b. Omdat er in en door de yogamethoden geen principieel verschil bestaat tussen positief en negatief, hebben deze methoden tientallen miljoenen slachtoffers gemaakt, en doen zij dat nog steeds.
c. Het verschijnsel dat wij kennen als ‘zwarte magie’ is direct uit deze methode voortgekomen.

Wij zullen deze stellingen nu bewijzen:

a. Wanneer iemand, om enig doel op occult gebied te bereiken, een zeker orgaan nodig heeft, blijft hij door alle levens heen aan dat orgaan gebonden. Hij is dan verplicht óf onder te gaan óf een poging te ondernemen het orgaan te cultiveren, dat wil zeggen, ‘vlees en bloed’ aannemelijk te maken voor de eeuwigheid. De yogascholen verkondigen dan ook de leer van de evolutie der dialectiek. Dat móeten zij wel doen !

b. Wanneer iemand een yogamethode toepast in de een of andere esoterische afdeling, en hij blijkt te slap, of te zwak, of structureel niet geheel geschikt, dan wordt hij door de betrokken school afgewezen. Hij kan dan echter niet tot zijn vroegere zogenaamde evenwicht terugkeren en blijft met een erfenis zitten, bijvoorbeeld een half ontwikkelde hypofyse; of een geïrriteerde schildklier; of een zonnevlecht die niet geheel meer tot het sympathische zenuwstelsel behoort. Hij heeft dus de natuur van zijn dialectische wezen geweld aangedaan, geforceerd, en hij moet nu maar zien hoe hij het redt… Alle negatieve occultisme, over de gehele linie, is van zulk een toestand het gevolg. Daar de aangedane organen mede deel uitmaken van het scheppingsorganisme, is deze negatieve instelling tevens erfelijk tot in het vierde geslacht.

Daar voorts de geforceerde organen tevens de teerste functionele processen controleren, zijn tal van ziekten, in het bijzonder allerlei vormen van krankzinnigheid en zelfmoordneiging, daarvan het gevolg. Ook deze zijn erfelijk tot in het zoveelste geslacht. Het is buiten twijfel, dat vele mensen met preherinnering tevens een formidabele klap van deze esoterische mallemolen beet hebben.

c. Het moet voor de heldere denker duidelijk zijn dat de vruchten van de boom des levens niet wit én zwart kunnen worden gebruikt. In het actieveld van de boom des levens wordt niets bewogen door tegenstellingen. Wanneer dan ook iets ‘wit’ genoemd wordt, dan hebben wij te doen met een vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad en dan is met zekerheid ook ‘zwart’ aanwezig. Het ‘zwarte’ wordt door het ‘witte’ opgeroepen. De gewone witte magie van het dialectische levensveld is dan ook natuurwetmatig de moeder van de zwarte magie.

Als de motieven van een leerling onder de normen liggen die door de zogenaamde witte yogascholen worden gesteld, dan wordt zulk een leerling afgewezen. Doch hij heeft zijn esoteri- sche ontwikkeling gehad en kent dus het klappen van de zweep! En daar hij een vuurtype is gaat hij met zijn ik-zucht of met zijn misdadige aard zelf aan de slag. Zo is de zwarte magie geboren ! En zij vindt een zeer grazige weide.

Negatieve magie is het gevolg van domheid en onmacht. Zwarte magie is het gevolg van slechtheid, die zich esoterisch kan uitvieren. En de zogenaamde witte magie is dialectica-instandhoudend, en daardoor de allergrootste vijand van de mensheid.

Toen wij in 1925 onze arbeid aanvingen, vonden wij in de wereld een rozenkruisersbeweging die alleen de naam met het Rozenkruis gemeen had. Over de gehele linie werden volledige yogamethoden toegepast, met alle gevolgen daarvan. De beweging zat vol met negatieve occultisten, die nimmer verder zouden kunnen komen en die zeer ziek waren. Voorts een groot aantal volstrekt ‘zwart’-willenden, die overal in doordrongen.

En tenslotte enkele serieuzen die, op een dwaalspoor geleid, hun waarachtig geboorterecht verkochten voor een vermeend geluk. Dat was de uiterst dramatische situatie. Daarbij troffen wij een overgrote filosofische en organisatorische verwarring aan. En in deze situatie moesten de grondslagen gelegd worden voor het nieuwe werk.

Op grond van een en ander stellen wij er prijs op te verklaren dat lang niet alles wat zich met de naam van het Rozenkruis siert, werkelijk Rozenkruis is, in de universele gnostieke betekenis van het woord. Wij achten het natuurlijk mogelijk dat er een yogaschool bestaat die zich aandient onder de naam van het Rozenkruis, evenals er een Roomse orde is die zich zo noemt.

Wij echter spreken tot u namens de broederschap van het Gouden Rozenkruis en wij raden u aan te letten op haar wijsgerige, universele, gnostieke signatuur, waarbij het volgende u behulpzaam wil zijn.

De moderne methode van het Gouden Rozenkruis, die alleen modern is in praktische zin, doch die fundamenteel gelijk is aan die van de katharen, de manicheeën en de Siddha, is in de eerste plaats hieraan te onderkennen dat zij onmogelijk een leger van negatieven, mislukkelingen, zieken en zwakken kan kweken. In ons werkveld kennen wij mensen die het pad werkelijk gáán, en dan ook zonder enige uitzondering volstrekt slagen. Daarnaast kennen wij mensen die het pad niet gaan, doch die op geen enkele wijze door de methode, die onze School toepast, kunnen worden beschadigd.

Het Gouden Rozenkruis steunt met zijn methodiek op geen enkele wijze op de dialectische persoonlijkheid. Geen enkel orgaan in de dialectische persoonlijkheid wordt door de betrokken methode gecultiveerd, en dus ook niet beschadigd of in een toestand van halve ontwikkeling aan zijn lot overgelaten. Onze methode kent ook geen oefeningen. Zij baseert zich niet op de cultuur van de dialectica, omdat het Gouden Rozenkruis wéét dat ‘vlees en bloed het Koninkrijk niet kunnen beërven.

Daarom juist is het Gouden Rozenkruis er op uit de leerling het afscheid van de dialectische persoonlijkheid te doen vieren. Het zal zich dus hoeden voor de dwaasheid door enige cultuur dit afscheidsproces te dwarsbomen. De methode kan schetsmatig als volgt worden benaderd:

De centrale geestkern, de monade, van de mens is gebonden aan een persoonlijkheid, die niet in het Godsplan begrepen is. De oorspronkelijke gestalten van geest, ziel en lichaam zijn nog slechts fundamenteel aanwezig. De leerling wordt nu wijsgerig- christelijk ontstoken in de idee van de ware goddelijke mens. Deze wijsgerige doop knoopt aan bij de herinnering, waardoor
de leerling weet: ex Deo nascimur – uit God zijn wij geboren. Vervolgens wordt de leerling geplaatst voor een levenshouding die gebaseerd is op dit in-God-ontstoken-zijn, alsof zijn dialectisch wezen reeds de ware gestaltenis was. Aldus wordt hij gestuwd tot een persoonlijk doorleven van het paulinische woord: ‘Niet dat ik het reeds gegrepen heb, doch ik jaag ernaar of ik het grijpen mocht’. Door deze levenshouding ontstaat geen cultuur van de dialectische persoonlijkheid, doch juist een intense brand, een vrijwillige ondergang naar deze natuur, ter wille van het begeerde goddelijke mens-zijn, dat de leerling alles is. Deze kan nu met overtuiging belijden: in Jesu morimur – in Jezus sterven wij.

In deze bewuste, vrijwillige ondergang naar de natuur wordt het fundamenteel aanwezige hemelse lichaam tot groei gebracht en belevendigd, waardoor voor de leerling, in eerstehands belevenis, weer tot waarheid wordt: ‘Het Koninkrijk Gods is binnenin u’. Dit weten en ervaren doet hem met diepe dankbaarheid getuigen: per Spiritum Sanctum reviviscimus – door de Heilige Geest worden wij wedergeboren.

In dit stadium bezit de leerling feitelijk twee persoonlijkheden, die nu met elkaar verbonden worden door een proces, dat wij fundamentele verandering noemen. Zodra door dit proces de binding tot stand is gekomen, gaat de centrale geestkern, de monade, er in een drievoudig proces, in drie levenskringen, toe over de binding met de dialectische persoonlijkheid te verbreken en het bewustzijn over te brengen naar de hemelse mens. Zo sterft de dialectische mens procesmatig. Alleen de hemelse mens blijft over.

Zodra de hemelse gestalte in de microkosmos zichtbaar wordt, is principieel de dood reeds overwonnen. Het door de dood wegvallen van de dialectische persoonlijkheid is dan nog slechts een incident. Een nieuwe dialectische persoonlijkheidsbelevendiging kan niet meer volgen.

Als bekroning van deze gehele methode is de mens onsterfelijk geworden. Hij bezit weer een werkelijke geestgestalte, een zielegestalte en een lichaamsgestalte. Hij kan zich op alle gebieden van stof en geest uitdrukken en treedt de rijen van de Christushiërarchie binnen als medebouwer, als een gouden rozenkruiser. Zo zal in de nieuwe era een zekere groep der mensheid de bevrijding worden ingevoerd. De splitsing zet zich door. De broeders van het Gouden Rozenkruis treden hierbij als oogstlieden op.

Dit gehele proces staat veilig te stralen in de Universele Leer van alle tijden en is ook in de Bijbel terug te vinden. En zo besluiten wij met een aanhaling uit het Geestelijke Testament der oude rozenkruisers: ‘Wij hopen en bidden dat u dit ons aanbod zorgvuldig zult willen overwegen, onze kunst nader zult willen onderzoeken en de tegenwoordige tijd met alle ijver zult beschouwen.’

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

LEES OVER DE ZES BOEKEN VAN DE BOVENSTAANDE HOEKSTEENSERIE