Onze verhouding tot staat en politiek – hoofdstuk 22 van ‘Elementaire wijsbegeerte van het Moderne Rozenkruis”

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 22 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde in 1950. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op staat en politiek.

Wat men ons steeds weer vraagt en schrijft en waarover in de loop der jaren steeds meer conflicten zijn gerezen, is de verhouding van de School van het Rozenkruis tot staat en politiek en de daarmee samenhangende vraagstukken, zoals dat van het militarisme.

Als het Rozenkruis zijn standpunt ten opzichte van al deze dingen uiteenzet, kan de werker wellicht bevangen worden door een gevoel van eenzaamheid. Want het blijkt dat het Rozenkruis over het algemeen een zeer exclusieve positie inneemt. In geen enkele burgerlijke kring is men het met ons eens. Noch in kerkelijke kringen, noch in politieke kringen en vooral niet in humanistische kringen. Vooral het humanisme, dat zich antimilitaristisch noemt, was in de loop der jaren hevig op ons gebeten. De dames die vroeger gewend waren hun jaarlijkse vrouwenvredesgang te plegen, waren soms te onzen opzichte zeer ontstemd.

Er zijn in de arbeid situaties denkbaar waarin diepgaande meningsverschillen zeer aangrijpen of pijnlijk treffen. Dit is echter zeer zeker niet het geval terzake van staatkundige en politieke aangelegenheden. Het verschil van mening in deze kwesties doet ons niets, werkt integendeel verhelderend. Als er op dit terrein verschillen van standpunt blijken, dan weten wij, dat dit conflict tenslotte beslissend is voor de keuze: of u in de volle zin des woords leerling der Geestesschool wilt zijn, of niet: of u de weg van het Rozenkruis wilt gaan, of niet. Geen enkele werkinstantie is ermee gebaat als er zich in een werkveld spanningen ophopen uit tegengestelde standpunten.

Het ‘bezint eer ge begint’ is dus zeer zeker op zijn plaats, wanneer u het werkveld van het Rozenkruis nadert; klaarheid is van groot belang. En wanneer u meent het met enig standpunt dat wij innemen niet eens te zijn, dan moet u met ons niet in zee gaan.

Het Rozenkruis is een School die de Universele Leer uitdraagt. Daarover gaan wij dus niet debatteren. Immers, wij geven u niet ónze mening, doch de wijsbegeerte van het Gouden Rozenkruis. U moogt deze wijsbegeerte verlicht of primitief vinden, gevaarlijk of bevrijdend, dat is om het even. Het is er ons om te doen de mensen te bereiken die in ons werkveld thuis horen. En zij komen toch.

Zoals wij reeds hebben uiteengezet, bevinden wij ons midden in een wereldrevolutie en de komende jaren zullen worden gekenmerkt door geweldige beroeringen. Alles wat tot ontwikkeling zal komen zal geweldig interessant zijn en van nature ten zeerste de belangstelling trekken. Bij voortduring zal op een ieder een beroep worden gedaan en de vingers zullen tintelen om tot activiteit op de horizontale lijn over te gaan. Zo zal ook wellicht het gevoel kunnen ontstaan dat ook wij ons niet aan deze dingen zullen mogen onttrekken.

Het Rozenkruis evenwel vermaant zijn leerlingen: Kies in deze geweldige wieling der dialectische activiteiten géén partij. Stort u niet in de brand der verbreking, doch bewaar uw talenten, krach- ten en vitaliteit voor de arbeid die de Geestesschool zal vragen. En de arbeid die zal worden gevraagd, zal zeer concreet en zeer vitaal zijn, en ook zeer zichtbaar.

Men beseffe goed dat het er niet om gaat zich te onttrekken aan het dialectische leven, doch dat het standpunt van het Rozenkruis in deze dingen een consequentie is van het pad dat het verkondigt en aan de leerlingen onderricht; het pad dat hen voert tot een ‘in de wereld, doch niet ván de wereld’. De leerling moet eerst zorgen niet meer ván de wereld te zijn. Dan zal hij in de wereld kunnen optreden volgens de eisen der Hiërarchie. Dan is hij een meester, een bezitter van de steen.

In het Diploma van Bacstrom, een oude admissie in de Broederschap van het Rozenkruis uit het jaar 1794, wordt gezegd:

‘Ik beloof plechtig, mocht ik een meester, een bezitter van de steen worden, dat ik enerzijds niet zal bijstaan, helpen of ondersteunen met goud of met zilver enige regering, vorst of soeverein, in welke vorm ook, uitgezonderd door het betalen van belasting;
anderzijds evenmin enige groep of bijzonder deel van een volk in staat zal stellen oproer te verwekken jegens de regering.
Ik zal de openbare zaken en verordeningen overlaten aan de regering van God, die de gebeurtenissen zal teweegbrengen die voorspeld zijn in de Openbaring van Johannes, welke snel naderen.
Ik zal mij niet bemoeien met regeringszaken.’

Reeds bij oppervlakkige lezing van deze beginselverklaring blijkt dat een humanistisch of kerkelijk georiënteerd mens het hiermee onmogelijk eens kan zijn. Het is hem te neutraal.

De bezitter van de steen is echter niet conservatief en evenmin reactionair; hij lonkt noch naar rechts, noch naar links. Met zijn geestesgaven – in het diploma aangeduid als ‘goud’ – en met die zijner ziel – aangeduid als ‘zilver’ – stelt hij zich uitsluitend in dienst van de regering van God, dat wil zeggen: kent hij, dient hij, het werk van de Christushiërarchie in de dialectica. Aldus staande in dienst der regering van God, dient hij geen enkel streven dat uit een dialectische gedachtencirkel geboren wordt. Zo houdt hij zich verre van alle politieke, sociale en economische ontwikkelingen in de wereld, evenals van alle regeringen, die daarvan immers de belichamingen, de reflexen en symbolen zijn.

De bezitter van de steen ziet van bovenaf in het dialectische levensveld een hels gewriemel en geworstel, een zoeken naar een uitweg, die er is! een zoeken naar licht, dat er is! een zoeken naar een oplossing, die er is! Kortom: hij constateert een grote krankzinnigheid. Hij ziet een wereldmachine die ontspoord is.

Nu gaat hij niet meegillen met de in waan bevangen horden; hij plakt zich geen dialectisch etiket op de borst, doch hij maakt zich op in die hel te arbeiden zoals de regering van God – de Christushiërarchie – hem dat opdraagt, dus gnostiek-wetenschappelijk volkomen verantwoord.

Dat kan overal zijn. Ons zijn broeders bekend die op een gegeven moment een zeer humanistische gedachte steunen, die zeer bijzondere consequenties kan hebben. Wij kennen broeders die op een zeker ogenblik in een zeer conservatief, liberaal-kapitalistisch, kamp werkzaam zijn. Wij kennen ze ook in de Sowjet-Unie. Wij kennen ze zowel in het anarchistische als in het orthodoxe kamp. Zij allen arbeiden zonder zich bepaald te binden; volkomen vrij om op de gestelde tijd weer te vertrekken.

Aldus wordt er een zeer breed opgezette intelligente strijd gevoerd, ten behoeve van de bevrijding der mensheid; een strijd die dus aangeduid kan worden als anti-dialectisch. Daarmee is verklaard dat geen der broeders zich laat binden of ophouden door dialectische leuzen en dialectische ideeën.

In de werkzaamheid der Hiërarchie, der Universele Broederschap, in deze wereld, wordt en is Christus onzer één, terwijl hij toch in elk opzicht niet van deze wereld is. Zijn Koninkrijk is immers niet van de dialectica! De Meester van de Steen staat in zijn dienst en volgt hem dus op zijn weg. Hij werkt in de dialectica, omdat het Koninkrijk der Hemelen vanuit deze wereld moet worden bevolkt; immers, de mens is uit het Koninkrijk verzonken en moet daarheen teruggebracht worden.

Daar de Meester van de Steen met zijn helpers en zijn krachtveld in de stof werkzaam is, wil ieder voor zijn doeleinden van hen gebruik maken. Men betoogt: ‘U zegt toch de liefde te dienen; of goedheid, waarheid en gerechtigheid; of vrijheld, gelijkheid en broederschap; of geweldloosheid. Welnu: werk dan en doe hieraan met ons mee’. De werkers van de Geestesschool doen het echter niet. Zij volgen hun eigen strategie: zij zijn wel in de wereld, maar niet ván de wereld.

Het voorgaande maakt het begrijpelijk dat iedere groep die enig dialectisch doel nastreeft, de naam van Christus voor dat doel gebruikt. Een ieder vindt zijn eigen tekst, van uiterst links tot uiterst rechts. Dit verklaart eveneens dat men ook het Rozenkruis overal meent te kunnen gebruiken, in de mening dat onze wijsbegeerte alle kanten uit kan. Overzien wij onze ervaringen, dan blijkt dat men ons steeds naar alle kanten heeft pogen te trekken. ‘Dit was wel goed, maar het moest wat meer aangedikt worden. Dát is fout, en moet wat minder sterk worden gesteld’. Hiermee is men het eens, daarmee volstrekt oneens. Alle mogelijke beschuldigingen bereiken ons. Hier knipoogt men, daar vermaant men, enzovoort.

Laat ons u mogen zeggen dat het Rozenkruis zich op geen enkele wijze door deze houdingen laat beïnvloeden. Wij dienen de regering van God en werken mee aan een totale geestelijke revolte. Wij zijn anti-dialectisch en zo radicaal als iemand maar radicaal kan zijn. Al het radicale der dialectiek verzinkt ver in het niet bij het radicalisme van het ware, levende christendom. De Christushiërarchie, als een levend, geweldig organisme (wel te verstaan: niet ván de wereld, maar in deze wereld om haar waarlijk te overwinnen), betekent voor de bestaande wereldorde het allergrootste gevaar. Sommige groepen hebben dat in de loop der tijden zeer goed ingezien. Daarom is het spoor van het Christuswerk in deze wereld doordrenkt met bloed.

Wij herhalen nadrukkelijk, dat alle pro’s en alle contra’s ons totaal onverschillig laten. Wie ons werkelijk begrijpt, zal komen en meewerken. Wie tot zulk een begrip niet doordringt, kán niet komen en kán geen medewerker zijn. Het werk zal dan geschieden zónder hem, maar in ieder geval ook vóór hem.

De Christushiërarchie heeft in deze wereld diverse taken te vervullen. Zij stelt een Geestesschool om geschikten en ontwaakten opwaarts te voeren op het pad; om mensen die preherinnering bezitten tot dat pad te wekken. Dat is opstandingswerk.

Er is evenwel ook verbrekingswerk en instandhoudingswerk nodig. De oorspronkelijke dialectische orde wordt in stand gehouden door het bewegen der tegenstellingen. De dynamische aard van de mens berust er evenwel niet in, door tegenstellingen bewogen te worden en dat is dus uitermate dramatisch.

Daarom is voor de mens de enige uitweg de opstandingslijn te volgen, dat wil zeggen: ‘op te staan en tot de Vader terug te keren’. Indien hij dit niet doet, gaat hij onafwendbaar een neergaande lijn. Dan ontwikkelt zich demonisme, satanisme en krankzinnigheid, met de vreselijkste gevolgen. In plaats van verlossing uit de dialectica door ontstijging, treedt dan een wegzinken uit de dialectica naar nog lager levensplan in, naar nog dieper nadir. Het nadir is dus nog steeds een relativiteit, hetgeen volkomen logisch is. Dit wil zeggen dat als de mensheid in dit levensveld aan haar lot werd overgelaten, een definitief dieper nadir het gevolg zou zijn. Men denke slechts aan de antropoïde apen, die eens mensen waren. Er zijn ook entiteiten die zich niet eens meer aldus kunnen uitdrukken en die in een allervreselijkste staat gekomen zijn, waarin zij, naar onze maatstaven, reddeloos verloren zijn.

Om te voorkomen dat dit ontzettende einde het deel zou zijn van de gehele in dit levensveld verblijvende mensheid, wordt het systeem van bloedstorting toegepast, namelijk bloedstorting naar de natuur. Van de bestaande verhoudingen wordt gebruik gemaakt om, als er een dieper nadir dreigt, door bloedstorting naar de natuur de spanningen af te reageren.

Dit geschiedt eerst door de dood, als zogenaamd normaal verschijnsel. Dit is evenwel niet voldoende. Rampen en ongelukken komende dood te hulp. Ook dat is evenwel op den duur niet voldoende. Dan komen er oorlogen, die de bloedstorting intenser, omvangrijker en algemener maken, zonder evenwel op den duur voldoende te zijn.

En als dan op deze neergaande lijn alle middelen zijn uitgeput, wordt de gehele mensheid geliquideerd, op de meest radicale wijze: dan kan alleen een kosmische revolte, met al haar consequenties in alle bestaansgebieden, nog uitkomst brengen. De wereldgeschiedenis bewijst deze methode. De Logos laat dan gehele continenten verdwijnen.

De tijd van oorlogen volgens het oude recept is ouderwets geworden en wij staan nu in de aanvang van een grote kosmische schoonmaak, het grote verbrekings- en instandhoudingswerk van de Christushiërarchie. Aldus zal zich wederom bewijzen dat God niet laat varen de werken zijner handen. Daarom wordt hij een toornende God genoemd, die de misdaden der vaderen bezoekt tot in het zoveelste geslacht. Dat is de eeuwige liefdewet.

Zo kunnen wij door middel van de Geestesschool twee processen tot ontwikkeling zien komen: een opstandingsproces ter verlossing, en een instandhoudingsproces, eveneens ter verlossing. Zij vertegenwoordigen de realiteit van de uitspraak Christi: ‘Ik ben gekomen tot een opstanding en tot een val’. Daarom was en is Christus altijd overwinnaar! Dit betekent dat iemand die niet tot opstanding kan komen, niet aan zichzelf wordt overgelaten, maar, tot zijn behoud, naar deze natuur verbroken wordt, hoe dan ook, eventueel tezamen met vele miljoenen.

Als iemand zegt: ‘Kunt u zich Christus voorstellen met een geweer?’ dan is ons antwoord: ‘Nee!’ Maar wij kunnen ons hem wel voorstellen als de belichaming van de universele wet, die hij door bloedsgemeenschap met ons wezen verbindt. Deze wet, als wet van het Koninkrijk, werkt verbrekend naar deze natuur, dat wil zeggen: regeneratief tot een opstanding, of degeneratief tot een val.

Dag en nacht wordt door de Universele Broederschap gearbeid om de eerste werking der universele wet voor allen te belevendigen. Kan dat niet (en het kan niet), dan wordt de rest der mensheid door de tweede werking gegrepen en wij zeggen: ‘Godezijdank!’ Omdat door deze val een afgrijselijk en ontzettend einde voor de gehele mensheid voorkomen wordt. Er is een gehele schare werkers die, als de noodzaak blijkt, ook aan het tweede proces meewerkt, als namelijk bloedstorting naar de natuur nieuwe mogelijkheden tot behoud schept. En er zijn in de wereld tal van figuren die daartoe op een gegeven moment door de Hiërarchie worden beïnvloed.

Resumerend: de leerling die het pad gaat, zal zich in dienst stellen van de regering van God, van de Universele Broederschap Christi. En hij zal zijn plaats, te midden van het algebeuren, innemen in overeenstemming met de taak, die hem door middel van déze regering wordt opgedragen.

Nu kan iemand zeggen: ‘Ik doe dit of dat door middel van de regering van God. Help mij door zus of zo te doen. Ik ben afgezant. Voer dit of dat maar uit’. Is een mens echter een bonafide leerling van de Geestesschool, en heeft hij of zij een opdracht, dan zal deze zoiets niet zeggen, doch zijn mond houden. En hij zal en kan eerst medewerking verlangen en verkrijgen van hen die door bewustzijn tot begrip zijn geadeld. Als er begrip is, is er geen verschil van mening meer. De rest, alle drang of dwang van bovenaf, is uitbuiterij. Daarom is de School van het Rozenkruis een School tot begrip. Alleen door begrip ontstaat de juiste samenwerking. Aan autoriteitsgeloof hebben wij niets.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

LEES OVER DE ZES BOEKEN VAN DE BOVENSTAANDE HOEKSTEENSERIE