Het gebed – hoofdstuk 24 van ‘Elementaire wijsbegeerte van het Moderne Rozenkruis’ van J. van Rijckenborgh

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 24 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde in 1950. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op het gebed. 

Het gebed is in het leven van de mens zeer verworden. Het is bij velen slechts een gewoontehandeling, steunende op de gedachte: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet’. Bij velen is het gebed een mystieke handeling, die men in stand houdt uit een zekere eerbied voor wat van geslacht op geslacht is doorgegeven. Niemand kent echter meer het proces; niemand weet wat er in feite gebeurt of gebeuren moet.

In het protestantse leven wordt veel gebeden. Sommige predikers ontwikkelen ware gebedsrecords, die echter meestal op het gehoor weinig indruk maken; integendeel, die gevoelens van verveling oproepen of opvallen door hun emotionaliteit. Uitzonderingen komen op deze regel zelden voor. Als zodanig kan het gebed van wijlen professor De Hartog genoemd worden. Dát was een verantwoord, wetenschappelijk begrepen gebed, hoewel de gemeente er niets van begreep en het dikwijls zeer oneerbiedig en veel te kort vond. Tallozen hebben het gebed prijsgegeven, omdat zij het als onzin beschouwden en het intellectueel niet verantwoord achten.

Ook de rozenkruisers kennen het gebed. Bij hen is echter geen sprake van een handeling uit mystieke bewogenheid, of om uiting te geven aan gevoelens van eerbied, en nog minder van gewoontevorming. Zij hebben radicaal met alle gewoontegebruiken gebroken. Het gebed der rozenkruisers steunt op de kennis van een bewust proces. Het gebed is namelijk een magische aanroep en ieder gebed wordt verhoord, evenwel niet in de zin als door de grote massa wordt vermoed.

Wanneer wij intens bidden, denken, willen en begeren wij. Het is dus een activiteit van het gehele menselijke driehoeksvuur, zodat er een schepping tot stand komt. Als wij bidden begeren wij iets dat wij redelijk omvatten, dat wij met een zeker gevoel dragen en dynamiseren met een drang tot activiteit. Het geheel is verbonden met ons bloedswezen en wordt bezegeld door het gesproken woord. Dat is het scheppende fiat, het magische gebed. Dit proces is wetenschappelijk volkomen te analyseren en het is begrijpelijk dat de hoedanigheid van ons gebed, de geaardheid van ons begeren, onze drijfveren, onze mentaliteit, onze psychologische toestand, kortom: onze momentele staat-van-zijn, de uitkomst van het gebed bepalen.

Een resultaat komt er absoluut. Want onze magische aanroep reist als een kracht, als een vibratie, als een scheppingseenheid naar een gebied, waarmee het kwalitatief overeenstemt. Het gebed trekt dan krachten uit dat gebied aan en het resultaat is daarmee in overeenstemming. Als wij God, Christus of de Heilige Geest aanroepen vanuit onze lagere primitiviteit, gedreven door een zelfzuchtig verlangen, dan trekken wij ook zelfzuchtige krachten aan, want wij hebben ze door de zwarte magie van ons gebed zelf opgeroepen. Wij roepen dan de god, de kracht van onze primitieve verbeelding aan en déze god reageert, geeft antwoord.

Zo is er altijd een gebedsverhoring, hoewel niet altijd naar onze smaak en bedoeling. Voor dit soort zwarte magie worden wij reeds gewaarschuwd in het bekende gebod: ‘Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.’

Wij spreken van een gebedskegel of gebedspiramide, die bij het bidden oprijst. Deze kegel vibreert en is gekleurd in overeenstemming met onze innerlijke kwaliteit. Daarom is het gebed soms hoogst gevaarlijk, zoals alle onbegrepen magie zich tegen ons keert. Wij bereiken dan steeds het niet verwachte, of het tegengestelde van wat wij verwachten.

In de praktijk gaat het dikwijls zo, dat wij eerst zelfde zaak en de verhoudingen grondig bederven en wanorde scheppen, en als wij dan in deze zelfgeschapen situatie geen uitweg meer zien, dán komen wij met een gebed: ‘O God, help ons!’ Reeds de aanroep: ‘O God’ keert zich tegen ons. God is geen dienstknecht in onze verdierlijkte of primitieve gesteldheid. Het antwoord is dan, door reactie, in overeenstemming met wat wij verdienen: wij ontvangen een dubbele portie. Het ongewenste van deze magie zal duidelijk zijn.

Wij vestigen hier ook de aandacht op de gebedsmagie van de roomse kerk. Met het gebed wordt in de roomse kerk zeer veel bereikt en in stand gehouden. Men bidt tot de roomse god, tot de hiërarchie der kerk aan gene zijde, niet tot de Heer van alle Leven en zijn hiërarchie. Vandaar dat men gebruik maakt van allerlei gebedenboeken, vol formuliergebeden, om toch maar de binding van de massa met de roomse god te verzekeren. Daartoe ook wordt het gehele pantheon van heiligen in stand gehouden. De gelovigen wordt vijfentwintig Onze-Vaders voorgeschreven, af te tellen aan de rozenkrans. Door al deze gebedsvormen en gebedspraktijken wordt de bidder gedwongen tot een krachtige gebedsintensiteit. Daardoor worden de roomse krachtorganisaties aan gene zijde opgeroepen, die het geheel der kudde in stand houden.

Men denke ook aan de gebeden voor de stervenden, door middel van het systeem der bidprentjes. Door deze gebeden worden de heengeganen zeer ernstig gehinderd als zij zouden trachten los te komen uit de greep der kerk, want het sacrament van het laatste oliesel wordt er steeds weer door belevendigd.

De priesters zetten de kerkelijke massa aan om veel te bidden en wij begrijpen dit. Het gaat hier om het handhaven van de eenheid der kerk door de magie van de eredienst, de sacramenten en de magie van het gebed. Het zal de lezer duidelijk zijn hoe dialectisch deze magie is; hoe het gebed hier omlaag wordt gehaald.

Ook in het protestantisme wordt veel gebeden. Doch omdat het protestantisme door zijn verdeeldheid geen hiërarchie, geen generzijds verlengstuk heeft, is het een willoze prooi voor tal van spiegelsfeerkrachten. Ook de roomse hiërarchie beweegt zich op dit terrein en behaalt daar grotere successen dan velen kunnen be- denken. De roomse greep is ook aanwezig in de generale synode!

In het algemeen heeft de mens vier drijfveren tot handeling voor de instandhouding van zijn dialectische, zelfhandhavende natuur, namelijk : liefde, rijkdom, macht, roem. Hij wordt gedreven door deze liefde: in zijn seksuele leven, zijn liefde voor zijn ras, stam, volk, familie, huisgezin, zijn eigen persoon, zijn kinderen, zijn bezit.

De zucht naar rijkdom uit zich bijvoorbeeld in: het streven naar geld verdienen, het zorgen voor de oude dag, het veiligstellen van pensioen, het beoefenen van allerlei studie, het ontwikkelen van ‘Streberei’, het verlangen zijn kinderen vooruit te zien komen.

De machtsdrang uit zich bijvoorbeeld in: het zelfhandhavende streven, het verlangen eerbied af te dwingen, de wijze waarop hij langs allerlei wegen tracht zijn doelstellingen te bereiken, zijn waan iets te willen zijn.

Het verlangen naar roem komt onder andere tot uitdrukking in: de grote waarde, die hij toekent aan historische gebeurtenissen als de verovering van de Zilveren Vloot en de geschiedenis van Jan van Schaffelaar, de hoge waarde die hij toekent aan oorlogsroem, het stelsel der ridderorden, het najagen van sporteer.

Het gebedsleven van de mens is geheel op deze drijfveren afgestemd. Daar komt dan nog bij dat allerlei dialectische ellende, binnen en buiten hem, de mens in benauwenis tot zelfhandhavend bidden drijft.

Voor de gevorderde en begrijpende mens heeft dit alles niet de minste betekenis. Déze mens bidt voor de geestelijke welstand van zijn wezen. Zijn gebed is gericht op het welzijn van de mensheid, en welt op uit altruïsme en niet uit zelfzucht. Hij bidt:

  • om liefde die alles en allen omvat;
  • om rijkdom, teneinde haar waarheid te kunnen dienen uit de volheid van een innerlijk bezit;
  • om macht, teneinde te kunnen helpen de mensheid te verlossen uit bange nood;
  • om de roem zo te worden en te zijn dat zijn leven door de daad de roem Gods verkondigt.

De ware magische aanroep, het gebed van de ware leerling, bindt zich aan de wet nimmer iets voor zichzelf te vragen. Het is de volstrekte overgave aan het goddelijke gebod: ‘Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen u worden toegeworpen’. Het is de overgave in volstrekt vertrouwen op de goddelijke leiding.

De leerling zal bovendien inzien dat de kwaliteit en de kracht van zijn gebed afhankelijk zijn van zijn innerlijke gesteldheid naar bewustzijn, ziel en lichaam. Hij zal derhalve met alle kracht die in hem is ‘het leven’ leven.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

LEES OVER DE ZES BOEKEN VAN DE BOVENSTAANDE HOEKSTEENSERIE