Arnold Hendrik (Nol) de Hartog – Ankie Hettema in Logon 2021-3 over deze theoloog, predikant en hoogleraar

DOWNLOAD LOGON 2021-3 (PDF, 76 PAGINA’S)

Nol de Hartog (1869-1938) wordt wel de ‘weerbare christen’ genoemd. Hij trad met zijn denkbeelden buiten het gangbare orthodoxe denken en dat riep van meerdere kanten tegenstand op. Zijn christelijke collega’s en mede-theologen verweten hem te ver buiten de officiële leer te gaan. Beschuldigingen moest hij weerleggen. Daarnaast deinsde hij er niet voor terug debatten te voeren met leiders en vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging. En niet alleen met hen.

Tijdens een protestbijeenkomst in de oude RAI tegen de opkomende nazi’s en NSB’ers sprak hij zijn gedachten uit over het leven. Zijn zoon, de bekende schrijver Jan de Hartog, schrijft hierover in zijn ‘Herinneringen aan mijn moeder’: ‘Zelfs nu, vele jaren later, spreken mensen me er nog over aan: ‘Ik heb uw vader eens horen spreken, lang geleden, voor de oorlog (…) Zelf herinner ik me geen woord van wat hij toen zei. (…) Maar die avond ontdekte ik dat zijn moed echt was (…) ik besefte dat hij meende wat hij zei: dat christen-zijn inderdaad betekende dat je een held moest zijn. Althans in zijn geval. (…) Het feit blijft dat de daad van mijn vader in overeenstemming was met zijn overtuiging en dat hij zelf dééd wat hij anderen opdroeg in zijn preken’.

En of het al niet genoeg was… Toen men wetenschappelijk wilde aantonen dat God niet bestaat en de vereniging ‘De Dageraad’ opgericht werd, stichtte de Hartog als tegenwicht ‘De Middaghoogte’, waarin hij opkwam voor het christendom en de kerk. Een doortastend, bewogen, ook inspirerend man, die het leven probeerde te peilen en zijn verantwoordelijkheid serieus nam. A.H. de Hartog (1869-1938) promoveerde in 1903 cum laude tot doctor in de theologie op het onderwerp ‘Het probleem der wilsvrijheid bij Schopenhauer’.

Bijzonder voor zijn tijd was dat hij relaties zag tussen filosofiereligie en wetenschap. Dat hij in de Internationale School voor Wijsbegeerte vergelijkende studies maakte van godsdienst en cultuur blijkt uit de keuze van literatuur, poëzie en muziek die hij aanhaalt en integreert in zijn werk. In 1915 publiceert hij een bloemlezing uit het werk van de Duitse filosoof Jacob Boehme (1575-1625), in de serie Uren met…. Boeken van wijsheid en schoonheid (later opnieuw uitgegeven onder de titel Levend in de eenvoud van Christus. In het voorwoord haalt hij Boehmes beroemde woorden aan: ‘Wien tijd geworden is als eeuwigheid en eeuwigheid als tijd, hij is bevrijd van alle strijd.’

Net als Boehme ondervond De Hartog strijd en tegenstand in zijn leven en misschien herkende hij zich in deze woorden. In zijn boek ‘De zin van ons leven gaat’ hij hier dieper op in. Hij schrijft: ‘Sterven moeten wij, maar het ware sterven is zelfovergave naar de geest, waaruit geboren wordt de geheimenis, die Boehme aldus beduidt: Wie sterft, voordat hij sterft, verderft niet als hij sterft.’

De geest, of God, stelt De Hartog tegenover de natuur. Hij bedoelt hiermee niet dat de natuur niet uit de goddelijke geest verwerkelijkt zou zijn maar dat de mens de lagere werkelijkheid moet achterlaten, wil hij de hogere werkelijkheid binnengaan. Daarom: ‘De mens is het keerpunt in het algebeuren, de natuurlijke orde van zelfbehoud en zelfzucht moet overgaan tot de geestelijke orde van zelfovergave in liefde. Breken met de natuurdrift betekent niets minder dan de geestdrift deelachtig worden en door deze de natuurdrift heiligen. (…) Zo reist de mens door de woestenij van de natuur naar het beloofde land van de geest, zo gaat de mens op uit de laagvlakte van het tijdruimtelijk, stoffelijk woelen tot de hoogvlakte van de eeuwige, geestelijke onthevenheid.’

De Hartog heeft veel boeken geschreven. De meeste zijn vergeten. Maar zijn gedachten werden opgepakt door de twee broers Wim Leene en Jan Leene. Tot 1917 was De Hartog predikant
in de Groote of St. Bavo Kerk te Haarlem. De broers misten geen enkele dienst van hem. Maar het was duidelijk dat De Hartog geen volgelingen wilde; ieder mens kon naar zijn inzicht een zelfstandige, weerbare christen zijn met een vast geloof en redelijke overtuiging. Zijn visie gaf de broers antwoord op de zijnsvraag, op de verhouding tussen geest en natuur, God en de mens. Door hem vonden zij de eerste bron, waarvan alles uitgaat: het punt waar de goddelijke geest de mens aanraakt. De bron is in het innerlijk. Op het principe van God-in-de-mens dat De Hartog zo helder en realistisch voor beide broers plaatste en de idee van de tweevoudigheid, die overal is, in de wereld, in het universum en in de mens, bouwden zij voort. Het leidde tot hun opvattingen over de twee natuurorden.

Zo lezen we in De Egyptische Oergnosis deel 1 van J. van Rijckenborgh: ‘Van alle schepselen in de natuur is alleen de mens tweevoudig, stelt Pymander vast. Enerzijds is daar in het menselijke stelsel de zaadkorrel van de onsterfelijkheid, de geestvonk, ook wel aangeduid als de roos des harten; anderzijds is daar het sterfelijke menswezen, de natuurgestalte. U kunt geen enkel ander schepsel vinden van een dergelijke tweevoudige geaardheid.’

Welke heilige taal zij ook in handen kregen, zij herkenden deze grondgedachten en begonnen op hun beurt mensen te inspireren. Zij verbonden de mensen opnieuw met de ‘universele leer’ van alle tijden. Hoe waar zijn de woorden van Arnold Hendrik de Hartog zelf:
‘Dit is het grote in een mensenleven, dat het een wereld is op zichzelf, die, ook wanneer zij is verdwenen, haar rijkdom nalaat als een erfenis voor degenen, die naar hetzelfde weten tasten, als zoekenden.’

DOWNLOAD LOGON 2021-3 (PDF, 76 PAGINA’S)