Zeven gedeelten uit de zeven toespraken uit het boekje ‘Arbeid in mensendienst’

BESTEL ARBEID IN MENSENDIENST

Het boekje Arbeid in mensendienst bevat alle zeven toespraken die in 1994 zijn gehouden ter gelegenheid van de viering van het 70-jarig bestaan van de Internationale School van het Gouden Rozenkruis. Destijds is deze uitgave, die niet via boekwinkel verkrijgbaar is, gestuurd naar alle leden en leerlingen van het Gouden Rozenkruis. Hieronder volgen zeven korte gedeelten uit het boekje, dat blijvend in prijs is verlaagd van € 9,00 voor € 3,00, zo lang de voorraad strekt. 

1. Zeventig jaar Rozenkruisarbeid (gedeelte uit toespraak op 24 augustus 1994)

Op 24 augustus 2024 vond in haarlem voor het eerst een bijeenkomst plaats onder auspicien van de gebroeders Z.W. Leene en J. Leene (laatstgenoemde nam later de schrijversnaam J. van Rijckenborgh aan). Beiden waren kort tevoren toegetreden tot de Rosicrucian Fellowship. Deze school was in 1909 in de Verenigde Staten van Noord-Amerika gesticht door Max Heindel en had sindsdien in verscheidene andere landen, waaronder Nederland, vaste grond gekregen.

De genoemde datum wordt herdacht als het begin van een arbeid die, na een doorgevoerde verzelfstandiging in 1935, zich langzaam ontwikkelend, heeft geleid tot de schepping van de Internationale School van het Gouden Rozenkruis, die ook bekend staat als het Lectorium Rosicrucianum.

De gebroeders Leene, voortkomend uit een christelijk georiënteerd gezin, en sedert hun jonge jeugd zoekend, waren zich hoe langer hoe meer bewust geworden van de richting die zij moesten inslaan en op welke wijze hun honger naar de ene werkelijkheid zou kunnen worden gestild. Van grote invloed is daarbij het contact met professor A.H. de Hartog en diens geschriften geweest. Een groot rechtvaardigheidsgevoel deed hen warm lopen voor de in die dagen zeer actieve arbeidersbeweging. Zo werd langzaam maar zeker hun weg geleid naar het Rozenkruis: een woord, een begrip dat hoe langer hoe meer invloed kreeg, levend werd, en uitgroeide tot de ware betekenis van levensvervulling.

2. Het christendom een waagstuk? (gedeelte uit toespraak van Z.W. Leene)

Is het geen waagstuk om in deze tijd van hoon en wanbegrip nog te durven spreken van christendom, terwijl de wereld bloedt uit duizend wonden? Ik zeg u: neen, en duizend maal neen! Het is geen waagstuk de naam en de leerstellingen Christi dwars door de nachten der tijden heen te dragen. Omdat wij als rozekruisersstudenten Christus niet kennen als een sentimentaliteit, waar het zalig is om over te mediteren, maar Hem kennen als een noodzakelijkheid in het algebeuren. Als een wetenschappelijke noodzaak, zij het dan ook goddelijke noodzaak.

Daarom wens ik u geluk, rozekruisersstudenten, dat u het ook weet, en, de tot die ontwikkeling gekomen zijnde, zijn wijsbegeerte bent gaan bestuderen? Dit plaatst u onmiddellijk aan de spits van het wijsgerige denken van onze tijden en is het geen zaligheid te weten dat achter ons staat de Orde, met steeds grotere wijsheid omtrent Christus en zijn zending?

Zo putten wij steeds dieper en worden wij steeds rijker, maar weet wel dat rijkdom naar de geest ons de verplichting oplegt om te geven van deze rijkdom. Wie veel heeft, heeft veel te verantwoorden. Wie veel liefheeft, zal veel moeten lijden. Wie veel lijdt, hij wordt gelouterd om door zichzelf de Christusgeboorte te ondersteunen.

3. De bloedsziel (gedeelte uit conferentietoespraak van J. van Rijckenborgh)

Is de bloedsziel van een mens boven het gewone niveau, dan kan zulk een bloedsziel (na de dood van het stoffelijke lichaam) als erfenis worden overgedragen aan derden, met wie de betrokkene nauw verwant was. Zulk een bloedsziel van een krachtig mens kan zich dus meedelen aan velen, bijvoorbeeld aan een familie. En de betrokkenen van alle bloedgroepen kunnen daardoor krachtig worden geholpen. Wanneer een van de vaderen van de familie sterft, komt de kracht van de bloedsziel vrij ten bate van de nog in de stof existerenden.

Houd dit beeld even vast en denk aan het bloed van de groten, figuren als Lao Zi, Boeddha, Jezus de Heer en al hun gelijken en al hun grote dienaren. Wanneer dat bloed van de groten wordt gestort, vrijkomt, als zij de stoffelijke oorden verlaten, dan zal die bloedskracht, die bloedsziel van de groten, vrijkomen voor de gehele mensheid die hier nog in de stof achterblijft.

Het bloed van de groten komt aldus over ons en onze kinderen, hetzij in genade, hetzij in schuld. Daarom kon Paulus bijvoorbeeld zeggen: ‘Het bloed van Jezus Christus reinigt ons van al onze zonden’, dat wil zeggen, als een entiteit die door levenshouding naar de bloedsziel Christi toeleeft, die door levenshouding binding gaat maken met die bloedsziel – die in onze atmosfeer, in onze wereld verbijzonderd is tot onze hulp – dan kan hij voor zichzelf de kracht daarvan ondergaan.

4. Zichtbare en onzichtbare bouwstukken Gods (gedeelte uit toespraak van Catharose de Petri)

Onze jeugd leert in onze geestesschool op jeugdige leeftijd de ervaring die ouderen in een heel leven opdoen. Daardoor zullen wij stellig bereiken dat jongeren reeds op achttienjarige leeftijd de rijpheid des geestes bezitten van ontelbare ouderen. En daarom is het zo nodig dat er een nauw contact is tussen het grote werk en de jeugd met haar leiders. Opdat de daarin opgedane ervaring kan worden doorgegeven. Blijkt dat er onder onze kinderen reeds gerijpte geesten zijn, dan kunnen zij op vrij jonge leeftjd reeds belangrijk werk vervullen. Dit verhindert, althans beperkt, het gevaar van kristallisatie.

Dit is juist het tragische met volwassenen: meestendeels ontvangen zij de leringen te laat om door ernstige naleving daarvan nog tot pionier uit te groeien. Bedenk wel dat het zonder de uit de jeugdopleiding voortgekomen werkers waarschijnlijk niet mogelijk zou zijn het werk op de bereikte hoogte te handhaven en, wat nog belangrijker is, het daarboven te verheffen. Een werk als het onze moet een bloeiend jeugdwerk achter zich hebben, anders wordt het topzwaar en daarom, jongens en meisjes onder ons, door júllie activiteit, doorzetting en voorbeeldigheid wordt de waarde van óns werk bewezen.

Wees ondernemend. Durf het leven aan. Voor hen die het leven bewust aanvaarden om er lessen uit te putten, ook al zijn die lessen bitter, zullen zeker alle dingen mee ten goede werken. Wij moeten onze liefde belangeloos en geheel offeren voor de verwerkelijking van deze idee. Wij moeten het werk verrichten en dragen met al de energie waartoe de ontvangen Heilige Geestkracht ons in staat stelt.

5. De ontwikkeling van de geestesschool vanaf 1924 (een gedeelte uit de eerste jubileumconferentietoespraak uit 1994)

Een gnostieke geestesschool, zoals de zevenvoudig geopenbaarde geestesschool van het Gouden Rozenkruis zich nu gevormd heeft, is niet zomaar plotseling aanwezig. Daaraan gaat een lange voorbereidingstijd aan vooraf. Niet alleen in het stoffelijke bestaansgebied, maar juist reeds in de gebieden van de Universele Broederschap.

Vanuit de laatste schakels van de Boederschapsketen wordt het contact met het stoffelijke werkveld, het werkgebied van de bevrijdingsarbeid, onderhouden. Door individuele boodschappers van het Licht, die aangepast aan tijd en omstandigheden werken, wordt de bevrijdingsarbeid gaande gehouden. Dit verklaart dat wij in diverse wijsgerige geschriften en stelsels brokstukken van de arbeid van de Broederschap aantreffen.

De zuivere leringen zijn in de loop der tijden meestal omgebogen en vermengd met halve waarheden en doctrines. Maar de gouden draad van Ariadne, om deze vergelijking uit de Griekse mythe te gebruiken, de gouden draad om de weg uit het doolhof vakdeze natuur terug naar de Godsnatuur te vinden, wordt door een onophoudelijke stroom van boodschappers van het Licht steeds weer opgenomen, en zij trachten de zoekende mens deze draad in de hand te geven. Zo gaat het werk, in klein verband of in het verborgene, gestaag en ononderbroken voort, totdat de tijd weer rijp is voor een geestesschool om daarmee een oogstlichaam te kunnen bouwen: een Levend Lichaam dat als oogstlichaam een nieuwe verbindende schakel vormt met de Bovennatuur.

6. De wereldwijde uitbreiding van de geestesschool (een gedeelte uit de tweede jubileumconferentietoespraak uit 1994)

In de totaliteit van de al-openbaring zijn God en schepsel één wezen. De nieuwe ziel, de nieuwe mens en de Geest zijn één. De goddelijke alopenbaring is een heerlijke groepseenheid, een eenheid van werkelijke intelligentie in volkomen vrijheid, een eenheid van het licht en de werkelijkheid van de volmaakte Zevengeest. Daar stelt zich de School van het Gouden Rozenkruis op in en tracht, met haar leerlingenschaal, de wet van de zeven straal, de straal van de ware groepseenheid, te vervullen.

Daarom streven wij niet naar een broederschap in burgerlijke zin, waarin het humanisme in praktijk wordt gebracht, of naar een democratische opvatting, zoals de wereld nastreeft, maar wij hunkeren naar de gnostiek broederlijke liefde, waarvan Christus gesproken en waarvan Hij getuigd heeft.

Wie eenmaal de gnostieke Lichtkracht heeft ervaren, die ondergaat van dag tot dag meer hoe de zielenwereld alles doordringt en omvat en hoe alles bewogen wordt door nieuwe zielenkrachten in een hoge, absolute eenheid. Deze eenheid van allen in allen, van allen mét allen, moeten wij als leerlingen van de gnostieke geestesschool steeds meer en in steeds meer omvattende zin ervaren, om er volkomen aan te kunnen beantwoorden. Er is slechts één werkelijk leven: het is het leven in de gnosis. In dit licht gezien vormen allen en vormt alles een absolute eenheid.

7. De toekomst van de geestesschool (een gedeelte uit de tweede jubileumconferentietoespraak uit 1994)

Hebben wij niet allen genezing nodig? De tijd breekt aan dat wij niet alleen genezing verlangen, maar deze ook uitdelen. Dat tekenen en wonderen van ons gezien gaan worden. Niet uiterlijke poespas, maar innerlijk erbarmen. De vertroosting van Bethlehem, die van het heilige Pentagram.

Wij zijn dankbaar voor het kathaarse verleden. Wij zijn dankbaar voor de arbeid van de graalridders. En wij danken de klassieke broederschap van het Rozenkruis. Maar dat alles moet nu zijn synthese, zijn apotheose vinden in de innerlijke graden van de jong-gnostiek broederschap. Daar wil die zo bijzondere trigonum igneum van de Driebond van het Licht – van Graal, Kathaar en Kruis met Rozen – haar gemeenschappelijke oogst heffen in de velden der verlossing, nu de tijd van het einde gekomen is – het einde dat een nieuw begin in zich sluit. Dat is de grote reis die moet worden ondernomen, de thuisreis.

Wij staan nog voor zeer uitzonderlijke gebeurtenissen die zowel smart als genade inhouden. In het aardeveld zal verbreking en een groot wee te zien zijn, nadat eerst een valse eenheid zich openbaart. Wij kunnen daaraan niet ontkomen, voorzover wij ons nog niet vrijgemaakt hebben. Het kan de mensheid niet bespaard blijven, daar zij collectie vooralsnog weigert de eenheid, die in de gnosis is, aan te nemen. Zij zal dan ook vluchten in een andere eenheid, een schijneenheid, om zich te beschermen tegen de onmiddellijke ondergang. Een ondergang die niet tegengehouden kan worden, want het grote Babylon zal vallen.

BESTEL ARBEID IN MENSENDIENST