De muren van Jericho – strofe 24 van de Daodejing zoals toegelicht in De Chinese Gnosis, hoofdstuk 24-2

 

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)

Hieronder volgt het tweede commentaar dat J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri hebben geschreven op strofe 24 van de Daodejing (of Tao Teh King) in hun boek De Chinese Gnosis.

In onze eerste bespreking over hoofdstuk 24 van de Tao Teh King van Lao Tse hebben wij u mogen aantonen waar de menselijke zelfzucht tenslotte heenvoert. Een mens kan zich daarover beklagen, vooral als hij in de strijd om het bestaan of in een worsteling om belangen het onderspit moet delven. Doch laat ons niet vergeten dat de zelfzucht en dus de ikcentraliteit een wezenskenmerk is van de natuurgeboren mens. Als het leven in de natuur des doods ontwaakt, dan is daar alom dreiging om het schepsel heen. En zo komt de zelfzucht, de zucht om het behoud, vanzelf naar voren. Als natuurgeborenen zijn alle mensen, zonder enige uitzondering, zelfzuchtig.

Terwijl u dit leest wordt u aangeraakt door een reeks gevoelens en gedachten. Want voor zelfzuchtig te worden uitgemaakt vindt u niet prettig. Het geeft u enigermate het gevoel beledigd te worden. Met uitzondering van een grote groep mensen die hun natuurgeboren staat-van-zijn zo intens beleven dat zij de wezenskenmerken van het menselijke geslacht volkomen vanzelfsprekend vinden, gevoelt elk ander mens zich, bij het nuchterweg vaststellen van deze feitelijkheden der zelfzucht, min of meer geprikkeld.

Dat is een merkwaardig verschijnsel, want een dergelijke reactie is zeker geen natuurgeboren wezensverschijnsel te noemen. Let erop, wij bedoelen niet de ontstemming die het gevolg is van een geleden nederlaag in het zelfzuchtbedrijf, doch het gevoel van teleurstelling, het gevoel ontgoocheld te zijn, van een voetstuk gestoten te worden. U ondergaat die pijn onder andere vanwege uw kennis van de Bijbel en van de Universele Leer, waarin de zelfzucht, als bron van onheil, wordt ontmaskerd. En de stem van de roos in u, uw geweten, appelleert voortdurend aan uw levensgedrag.

Zo komt het dat er voortdurend tal van overwegingen door u heen stormen: ‘Dit moet toch anders, dit moet beter. En dat moet verdwijnen, zo spoedig mogelijk.’ Zo ontwikkelt zich de u bekende levensstrijd. De moraliteitsoverwegingen in u, strijdend tegen uw zelfzuchtgedragingen. En iedereen kent wel een gehele rij moralisten van mystieke, humane en andere aard die deze innerlijke strijd aanwakkeren.

Laat ons u evenwel mogen zeggen dat dit een volstrekt hopeloze strijd is, want de fundamentele wezensaard van het natuurgeboren menselijke geslacht kán niet gewijzigd worden. Dat is volstrekt uitgesloten! Daarom zullen u en uw medebroeders en -zusters, wanneer u in die strijd gewikkeld bent – en dat bent u! – en de worsteling tussen moraliteit en zelfzucht ten volle ondergaat, trachten die strijd in het voordeel van de moraliteit te beslechten. U zult daarbij steeds tot de ontdekking komen dat u en uw vrienden het onderspit moeten delven, en toch steeds dezelfde blijven.

U bezit een min of meer hoge moraliteit. Men kan dat aanleren, zich daarin trainen uit nood en dood en smart, zoals men beschavingsgewoonten aanleert. Men kan aanleren te doen alsof men licht straalt, prettig te doen, mystiek te schijnen. Hier wordt geen huichelarij bedoeld, doch men kan zich als persoonlijkheidsmens inleven hoe een gnostieke wezenheid, hoe een wedergeboren ziel, zich mogelijkerwijs zou kunnen gedragen. Zo leert men, hoe men zich prettig en aangenaam kan voordoen. Zo leert men mystiek te schijnen.

Doch de zelfzucht kunt u niet tenietdoen. Zelfzucht is een stuk van de natuurgeboren mens zelf. Dit zijn leerlingen te doen inzien is de bedoeling van Lao Tse met dit hoofdstuk.

Er is geen leerling die, met een reeks moraliteitsoverwegingen, niet alleen probeert zichzelf onder de duim te houden, doch met zulk een ‘morele herbewapening’ ook zijn leerlingschap tracht te beleven.

Och arme! U kunt weten dat ook uw privé morele wapenrusting geen ander doel dient dan de verdediging van een bepaald stuk zelfzucht, zonder enige uitzondering. U redeneert als volgt: ‘Wat zou het toch mooi en heerlijk zijn als ik een goede leerling zou kunnen zijn; als ik de nieuwe zielenstaat zou bezitten als ik aan de eisen van het leerlingschap zou voldoen; als ik in de zin van de Gnosis dit of dat zou bereiken’ – enzovoort. Daarbij vervangt u meestal ‘ik’ door ‘wij’, dat klinkt beter, maar ‘wij’, dus ‘ik’, brengt daar niets van terecht, want alles wat ‘ik’ wil en begeer is niets anders dan een poging, het ik binnen te loodsen in een bepaald stuk zelfzuchtpraktijk.

Deze zelfhandhavingszucht vervult uw gehele wezen. En zo spant u zich tot het uiterste in. U gaat op uw tenen staan en rekt zich uit, zover het maar mogelijk is, om het begeerde te grijpen. Doch u houdt het niet vol. U kunt niet rechtop blijven staan. U brengt vaart in uw leven en u probeert, zover het maar kan en zover uw benen zich kunnen uitstrekken, zich in de begeerde richting voort te bewegen. Doch het lukt u niet!

Na tal van dergelijke vertwijfelde pogingen, zonder succes, neemt u er uw gemak van. Want u krijgt al spoedig door dat het de anderen evenmin gelukt is met morele herbewapening. Het ik gaat doen ‘alsof’. Het gaat van het licht praten en zogenaamd licht ‘stralen’. Wat er dan te voorschijn komt, is een astrale toestand die met licht niets te maken heeft. Doch het is een onderdeel van uw morele uitrusting en u sust uzelf ermee. U doet druk en u bent vol activiteit voor de School van het Rozenkruis en haar arbeid en u toont daarin persoonlijkheid. U tracht de ware mens te verbeelden – zonder succes. En u praat veel over uw inzet – maar het heeft het vereiste resultaat niet. U spant u in tot een sprong – doch u komt weer neer op de begane grond van uw wezensstaat. Wat u ook doet – negatief is het einde. U bent geen huichelaar – u speelt slechts het spel van een morele herbewapening. De wapens blijken slechts te bestaan uit verguld bordpapier en waan.

Wij zijn dus verplicht als conclusie vast te stellen: Zulke manieren van doen zijn, vergeleken bij Tao, als resten van voedsel, of andere walgelijke dingen, die altijd verafschuwd worden.

Wie de zelfverwerkelijking op de geschetste wijze betracht, belandt in het spoor van de in het vorige hoofdstuk besproken ontwikkelingsgang: de gang van het oerindividualisme tot de gedwongen volstrekte gemeenschap die het einde is.

Stel u voor de werkelijkheid van onze jonge gnostieke Broederschap. Onze leerlingen vormen onmiskenbaar een groep. Zij kennen allen min of meer een groepseenheid. Doch vormen zij inderdaad reeds nu een gemeenschap van de werkelijke, levende zielenstaat? Zijn zij hun natuurgeboren wezensstaat, en dus hun fundamentele animale zelfzucht, te boven gekomen?

Als het antwoord op deze vragen ontkennend moet luiden, is het dan niet zo dat de groep in stand blijft door middel van morele herbewapening? Steeds herhaalde afspraken, steeds nieuwe bezinning, steeds corrigerende maatregelen – en steeds weer de ontgoocheling dat de zelfzucht niet geweken is. De mensen, vonden elkaar met hun typen, met hun gedragingen. Zo is er veel smart.

Uw leven is er dus in diepste wezen niet gemakkelijker op geworden. Met uw geprononceerde individualisme bent u een bepaalde gang gegaan en tenslotte bent u in een gemeenschap terechtgekomen. En omdat uw zelfzucht niet geweken is, hebt u zich onder een wet geplaatst: tal van regels ordenen het gemeenschapsleven. Alles wat geweest is komt in de een of andere vorm terug. De zon gaat op en de zon gaat onder en alles blijft hetzelfde. Een grote vermoeidheid dringt zich aan allen op.

Waarheen de mensheid, als geheel, op weg is, daar is dus de groepsgemeenschap van individualisten reeds gearriveerd. Zij staan aan de grens van hun ontwikkeling. Meer moraliteit bezitten dan u, – dat kan niet. U hebt er alles uitgehaald wat erin zit. En nu staat u aan de grens. Nu is daar als School, als groep, óf het einde, het absolute einde – want wat kunnen zij nog meer? – óf de doorbraak!

Als een mens of een groep mensen aan de grote fundamentele zelfzucht wil ontstijgen, dan dient zij allereerst op de weg der mensheid vooruit te snellen tot aan het wetmatige einde. Tot aan de grens van het maar met mogelijkheid bereikbare. Zij zal heel het arsenaal ener morele herbewapening leeghalen om over de grens te kunnen heentrekken. Maar zij keert steeds in de woestijn terug, vanwege de zuigkracht der zelfzucht en der zelfhandhaving.

Is het handhaven van hoge moraliteit dan volstrekt onnut? Is het handhaven van groepsmoraliteit dan verkeerd te noemen, nu dit zoveel droefenis en nederlaag blijkt te brengen?

Nee, zij maken uiteindelijk de mens en de groep geschikt voor de grote zelfovergave, dat wil zeggen: bij iedere neiging tot zelfzuchtactiviteit – welke zich uiten kan in het stellen van het persoonlijke inzicht – deze drang der natuur achterstellen en prijsgeven ten dienste van het ene leven, dat van de ziel is, dat van het waarlijk beloofde land is. Alleen wie in Tao leeft, komt de zelfzucht te boven.

De zielenkwaliteit die zich in het levenslichaam verzamelt door uw deelgenootschap aan de Geestesschool, moet zich kunnen openbaren, moet zich kunnen vormen tot de Andere. Daarom dient u, om de Andere, die in u slaapt, wakker te maken, consequent bij dag en bij nacht de oude mens het zwijgen op te leggen, iedere drang van de natuur achter te stellen en prijs te geven, ten dienste van de wordende Andere in u. Alleen wie in Tao leeft, komt de zelfzucht te boven. De ziel, die in het levenslichaam gestaltenis moet verkrijgen en daarin dus moet groeien, houdt er geheel andere levensnormen op na. Het levensveld van de ziel is geheel anders dan de grove aardesfeer. Wilt u uit de woestijn waarin u strompelt uitgaan, dan is de enige receptuur: bewust de zelfovergave toepassen, tot in de kleinste bijzonderheden. Steeds de ander uitnemender achtend dan uzelf en de toepassing van de hoogste moraliteit.

Dit betekent: alle belangen – die van u – die van de uwen – die van uw vrienden en vriendinnen – die van al uw relaties – tot in de kleinste details volkomen achterstellend bij de wetmatigheden van Tao, bij de normaturen van de School. Eerst dat is de toepassing, het wezen van de wet der liefde. ‘Heb God lief boven alles, en uw naaste gelijk uzelf.’ Als u uzelf onder de wetten van Tao plaatst, dan zult u, met uw optreden jegens uw naasten, uw medemensen met die ene wet van de goddelijke liefde toetsen, helpen en voortdrijven.

Als die levenshouding absoluut zeker is en fundamenteel is te noemen, dan is de ziel geboren en treedt procesmatig de Zevengeest met haar in binding. In dit proces trekt u – versta de symboliek! – zevenmaal rond de plaats die Jericho wordt genoemd. Dat is de liefelijke plaats die ‘het nieuwe levensveld’ wordt genoemd. En tenslotte, bij de zevende maal, zullen de muren die u scheiden van het wezen der vernieuwing, ineenstorten – en u zult vrij zijn.

Tussen de beide polen van zelfzucht en moraliteit beweegt zich dus uw levensgang. Zij voeren met elkaar strijd, zij trachten elkaar op te heffen, zonder resultaat. In negatieve zin kan de zelfzucht het volledig winnen. De mens wordt dan onder-animaal. In positieve zin wordt de mens tot een grens gejaagd. Kan hij die grens niet overschrijden, dan blijft hij, zoals de oude legenden duidelijk trachten te maken, dolen in de woestijn, veertig jaar lang, het getal der volheid, in de vertwijfelingsgreep van zelfzucht en moraliteit.

Die zelfzucht is steeds de adder die u belaagt en steekt. De moraliteit tracht u immuun voor het gevaar te maken. Het is het verterende vuur waarin de natuurgeborene blijft branden. Het is de hel die hij zichzelf maakt, tot in de hoogst mogelijke staat van moraliteit.

De gehele groep van de jonge Gnosis staat nu voor die grens, God zij gedankt! Daarom gevoelen zij de felle pijn der vertwijfeling, God zij gedankt! Daarom is daar dat schroeiende vuur, God zij gedankt! En daarom de vertwijfeling: ‘Wat kunnen wij in Gods naam nog meer doen?’ Wie aan deze kreet des harten toe is, kan verstaan wat verstaan moet worden. God zij gedankt!

Want er is een gans andere levensstaat. Er is een andere moraliteit, die men niet meer moraliteit mag noch kan noemen. Wij noemen haar de zelfovergave. Dat wil zeggen: uw gehele levensgang, al uw levensbelangen, al wat de zelfzucht typeert, in de meest individuele zin tot de meest uitgebreide zin – zowel het persoonlijke, als het onpersoonlijke – afhankelijk stellen van het leven in Tao, van het wezen van Tao. Afhankelijk stellen van School en Gnosis. Zoals de jonge Jezus, volledig zijn in de dingen des Vaders. En, als het moet, spreken als Jezus de Heer tot zijn moeder: ‘Vrouw, wat heb ik met u te doen? Moet ik niet zijn in de dingen mijns Vaders?’ Dat is het leven in Tao. Dat is het deel krijgen aan de goddelijke liefde. Dat betekent het vrijmaken van de ziel. Dat is het wegvallen, van de muren van Jericho.

Wij staan als School en als groep voor die muren. Verzink nu niet in smart en vertwijfeling vanwege onbegrip en maak elkaar geen verwijten vanwege uw zelfzucht, die naar de natuur is, doch laat ons vreugde bedrijven en zevenmaal rond de muren trekken.

Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)