DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)
Hieronder volgen de tekst van strofe 24 van de Daodejing (of Tao Teh King) en het eerste commentaar dat J. van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) daarop hebben geschreven in hun boek De Chinese Gnosis.
Wie op zijn tenen gaat staan kan niet rechtop blijven.
Wie de benen ver uitstrekt kan niet lopen.
Wie zelf licht wenst te schijnen is niet verlicht.
Wie zelf de ware man wenst te zijn steekt niet boven de anderen uit.
Wie op zijn werk pocht heeft geen verdienste.
Wie zichzelf hoog stelt is niet superieur.
Zulke manieren van doen zijn, vergeleken bij Tao, als resten van voedsel,
of andere walgelijke dingen, die altijd verafschuwd worden.
Daarom, wie in Tao leven, houden zich er niet mee op.
Tao Teh King, hoofdstuk 24
HOOFDSTUK 24-1: ZELFZUCHT
Bij het lezen van hoofdstuk 24 van de Tao Teh King komen de inhoud en de bedoeling ervan u ongetwijfeld zeer begrijpelijk voor. In enkele rake trekken wordt hier de natuurgeboren mens geschetst in zijn gewone levensgedoe. Zó actueel, zó modern, dat wij niet meer weten waarover wij ons het meest moeten verwonderen: over Lao Tse, die reeds duizenden jaren geleden de moderne mens van de twintigste eeuw typeerde, of over het feit dat er door al die jaren heen met betrekking tot de natuurgeboren mens blijkbaar niets veranderd is.
Doch uw verwondering zal onmiddellijk verdwijnen indien u nogmaals wilt inzien dat er inzake de psychische gesteldheid van de natuurgeboren mens niets veranderen kán. De uiterlijke omstandigheden wijzigen zich in het groot en in het klein, maar de natuurgeborenen blijven onveranderlijk aan hun type gelijk, namelijk aan het type van de zelfzucht. De zelfzucht is de oerdrang der natuur waarmee de mens in diverse gradaties vertrouwd is. Daarvan kan geen mens zich bevrijden zonder het zelf volkomen prijs te geven.
De diepste en meest gekristalliseerde vorm van zelfzucht is die van de keiharde ikcentrale ikmens, die alleen het eigen zelf en het eigenbelang ziet, van de wieg tot het graf. De mens dus die er geen enkele gevoelsbinding op na houdt, geen familiebinding van welke aard dan ook, zoals een moederbinding of een samenstemming met echtgenoot of echtgenote, of wellicht met een kind. Deze vorm van zelfzucht, die ieder en alles uitsluit, is onder-animaal, want in het dierenrijk kennen wij, hoewel tijdelijk, de liefdesbinding tussen het moederdier en het jong en het zelfoffer dat terzake gebracht wordt ter bescherming van lijf en leven.
Daarom kennen wij in onze tijd deze vorm van zelfzucht alleen in de psychisch-degeneratieve manifestatie ervan, namelijk die van de geestelijk gestoorden, die aan hun onder-animale lusten en begeerten alles en iedereen opofferen.
Wij tekenen hierbij aan dat deze vorm van zelfzucht in onze tijd in alle landen en bij alle volkeren met grote snelheid toeneemt. Dit bewijst dat de mensheid met grote vaart bezig is onder een nog menselijk te noemen peil uit te zakken, hetgeen een duidelijke aanwijzing vormt van een naderend einde.
Een hogere vorm van zelfzucht is die waarin, met het zelf als centrale factor, ook de familie begrepen wordt. De banden des bloeds spreken in deze groep een min of meer duidelijke taal, zij het dan misschien voor kortere of langere tijd. Een taal die geheel en al verstaan moet worden, want de koestering ván en de activiteiten vóór de familierelaties zijn zeer duidelijk in natuurlijke zin zelfverwerkelijkend en zelfversterkend, het wezen van het zelf dus sterk uitbreidend. Het is een zelfzucht waarin alle hooggeprezen deugden van het vader en moederschap tot uitdrukking komen.
Deze zelfzucht is aan diverse cultuurvormingen onderworpen geweest en door vele landswetten geregeld en ondersteund. Dat hierin duidelijk van een vorm van zelfzucht sprake is, kan worden bewezen door de vreugden en inspanningen, door de loftuitingen en trots als familieleden in het leven slagen, ook al kwam het succes soms op een niet zo heel erg hoge morele basis tot ontwikkeling.
Nog duidelijker spreekt de zelfzucht in dergelijke levens als twee families gericht zijn op hetzelfde doel en hetzelfde begeren. Dan ontwikkelt er zich, ook al is het familieleven en de familiesaamhorigheid en het cultuurpeil nog zo goed te noemen, duidelijk een felle strijd. Een strijd op dezelfde astrale gronden en met dezelfde astrale krachten die eenmaal de oermens opjoegen tot zijn daad. De vormen van de strijd mogen verschillend zijn, het wezen en het resultaat ervan blijven altijd eender: strijd en nederlaag.
Vervolgens breidt de zelfzucht zich nog uit tot groepszelfzucht en tot die van volk en ras. De ontwikkelingen en gevolgen daarvan zijn u waarschijnlijk maar al te goed bekend. Staat een mens in de zelfzuchtpsychose van een groep of volk, dan sluit dat de andere zoëven aangeduide vormen van zelfzucht niet uit. Integendeel, ze kunnen er door aangewakkerd worden, want het belang van de individuele mens kan heel gemakkelijk door dat van de groep in het gedrang komen. De krachten der zelfzucht van de eenling komen dan onder veel zwaardere spanning te staan. En de gevolgen zijn duidelijk: de strijd ontbrandt!
Wil voorts vooral niet vergeten – om de bedoelingen van Lao Tse goed te verstaan – dat met de ontwikkeling der zelfzucht in opgaande lijn ook een morele ontwikkeling gepaard gaat. Talloos zijn de voorbeelden van mensen die de eigen belangen geheel opofferen aan die van de familie, aan die van het groepsbelang, aan die van het land, het volk, de natie en, in mindere mate, aan die van het ras. Grote voorbeelden daarvan werden en worden ons in de wereldliteratuur gegeven. Weliswaar dient u vele daarvan met grote reserve te beschouwen, omdat de opofferingsgezindheid en de bereidheid altijd sterk verweven zijn met een van de andere vormen van zelfzucht. Maar toch ligt het feit er dat de ontwikkeling van de zelfzucht gepaard kan gaan met een morele ontwikkeling, gestimuleerd door religie en humanisme en gehandhaafd door staatswetten.
En nu staat de mensheid tenslotte in onze dag voor de stap op de hoogste sport van de ladder der zelfzuchtcultuur, natuurlijk zeer gecamoufleerd door diverse moraliteitsaanzichten. Na die hoogste sport bereikt te hebben, natuurlijk met behoud – zo gaat dat met een ladder – van alle lager gelegen sporten, is er geen hoger meer. Dit zal dan tenslotte het einde zijn van het gehele Arische tijdperk, zoals wij nu aan het einde gekomen zijn van een tijdvak van het Arische tijdperk. Deze hoogste sport van de ladder heeft betrekking op het samengaan, op de eenwording, het samenvloeien van de gehele mensheid. Eerst de eenling, dan de familie, dan de stam, dan het volk, dan het ras, tenslotte de gehele mensheid. In iedere periode, in ieder tijdperk, wordt deze gehele weg afgelegd tot het einde. Het volkomen wegvallen van de nu bestaande tegenstellingen tussen volkeren, volksgemeenschappen en rassen is dan het einde.
Voortekenen van deze komende grote omwenteling in de wereld zijn reeds duidelijk te onderkennen. De prediking van de volstrekte integratie wordt steeds luider. Men timmert alom aan het opheffen van de kerkelijk-religieuze tegenstellingen. Ook de politieke blokvormingen zijn reeds geheel tot stand gekomen en duidelijk tekenen zich de twee grote groepen, de twee groepsgemeenschappen waarin de mensheid gescheiden is, af: de oostelijke groepering en de westelijke groepering. Beide groepen weten dat, als ze hun eigen zelfzuchtcultuur-standpunten blijven handhaven, de volstrekte vernietiging van de gehele mensheid een feit wordt.
Inmiddels begint het velen ook duidelijk te worden dat de tijd van een frontlinie, waar de doden en gewonden vallen, en daarachter een veilig stafkwartier voor de oorlogsdirigenten, en nog verder daarachter een nóg veiliger en geborgen nest voor de diverse regeringen en leidende economische groepen, voorgoed voorbij is. En daar het kernbeginsel van de zelfzucht zelfbescherming is, en daar iedere mogelijkheid tot listige overvallen en vernietiging voorbij is en de technische toerustingen geheel en al voorkomen dat de een de ander onverhoeds uitroeit, wordt men wel verplicht samen te gaan.
Wellicht is het mogelijk en zelfs zeer waarschijnlijk dat er, alvorens men deze verplichting over de gehele linie als onafwijsbaar gevoelt, nog zeer veel strijd zal worden gestreden, maar de voortgang van de cultuur der laatste fase is niet meer te stuiten.
Een zeer grote groep autoriteiten is diep doordrongen van de noodzaak van deze tijd tot een nieuwe ordening te komen. Er is dan ook sprake van een dagelijks onafgebroken contact tussen de topgroepen uit de twee kampen, zowel staatkundig als kerkelijk, al wordt daarvan lang niet alles in de wereldpers gepubliceerd.
En de vraag is niet: ‘Doen wij het?’, maar: ‘Hoe doen wij het? Hoe doen wij het om het volk, de massa, mee te krijgen en deze grote omwenteling van alle waarden die men vroeger als onaantastbaar beschouwde, goed te praten.’
Maar u begrijpt, men móet wel, want de gehele mensheid staat met de rug tegen de muur. Men dacht het explosie-effect van een kernbom te kunnen bestemmen voor een ander, maar het risico is reeds te groot geworden en daarom móet het gehele koor straks zingen: Alle mensen worden broeders. Vele kerken en religieuze bewegingen zoeken eveneens de gedwongen eenheid.
Waarom dit alles? Wel, de zelfzuchtcultuur, de strijd om het bestaan, de angst voor dood en vernietiging, drijven de mensheid tot deze laatste schrede. Gedwongen eenwording of wederzijdse vernietiging: tussen deze beide uitersten zal de mensheid moeten kiezen!
Door nood en dood heen heeft de mensheid het eerste gekomen of is daarmee bezig. Daarmee zal dan de grens van de menselijke zelfzuchtcultuur bereikt zijn. En toch – let daar wel op – met instandhouding van alle andere zelfzuchtaspecten, die onuitroeibaar zijn.
Men zal dus straks deze grote eenheid van volkeren en rassen als zodanig alleen kunnen handhaven door dwang, door toegepaste dwang, met medewerking van en onder leiding van alle autoriteiten. Het einde zal dus voor de gehele wereld de corporatieve, de fascistische staats- en levensvorm te zien geven. Alle mensen worden zo gedwongen elkaars ‘broeders’ te zijn: het laatste artikel van de wet van zelfbehoud.
Onderwijl rekken allen zich, op de tenen staand, zoveel mogelijk uit, om zoveel mogelijk prooi en buit te grijpen. Zij strekken de benen uit om zo snel mogelijk hun doeleinden te kunnen bereiken. De natuurreligieuze stakkerds zullen in de aanvang over niets anders spreken dan over het licht dat nu gerealiseerd wordt en dat over de gehele mensheid zal worden uitgestraald: het licht dat Christus gewild heeft.
Maar de grote worstelpartij om de grootste en de meeste te zijn of te schijnen gaat verder. De zelfzuchtbedrijven in het groot zullen, als monsterverbonden, de gehele mensheid uitbuiten.
En wie dit gedoe en de komende ontwikkeling in de race naar de afgrond met enige zielenkwaliteit zal gadeslaan, dus min of meer als objectief schouwende buitenstaander, die zal onpasselijk worden van deze grote misleiding. Deze manier van doen is, vergeleken bij Tao, als resten van voedsel, of andere walgelijke dingen die altijd verafschuwd worden.
Doet u aan zulk een bedrog mee? Of zult u – de weg van Tao zoekend – de andere weg verkiezen?
Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri