Woord vooraf en inleiding van ‘De Chinese Gnosis’: J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri over de Tao Teh King

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)

De Tao Teh King (of Daodejing) die wordt toegeschreven aan Lao Zi wordt hier gelezen als gnostiek geschrift. Gnosis is de kennis die de mens toegang geeft tot de weg naar verlossing. Het is een tekst die alles bevat wat de zoeker naar de waarheid nodig heeft. De auteurs Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri in hun commentaar: ‘Iedere leerling op het pad moet de Tao Teh King lezen en herlezen. Waarom? De Andere, voor wie Tao bestemd is, ligt in u gevangen en u kunt hem vrijlaten door hem in u te laten opwaken, door zelfovergave in woe-wei.’ De auteurs becommentariëren hier de eerste 33 van de 81 verzen. Hieronder volgen het woord vooraf, de inleiding en de inhoudsopgave.

WOORD VOORAF

 

Sedert de Tao Teh King, het klassieke werk van de Chinese wijze die reeds eeuwenlang bekend staat onder de naam Lao Tse, in het jaar 1823 in de westerse wereld bekend werd door de eerste (gedeeltelijke) vertaling daarvan in een westerse taal (van de hand van de Fransman Abel Rémusat), is er een welhaast onoverzienbare stroom van vertalingen, verklaringen en commentaren verschenen waarin de schrijvers gepoogd hebben, elk op hun wijze, dit korte, doch zeer diepzinnige werk enigszins begrijpelijk te maken voor de westerse mens.

Voor zover ons bekend, is er echter nog nimmer een commentaar gepubliceerd waarin, zoals in het nu voor u liggende werk, de Tao Teh King gezien wordt als een gnostiek geschrift, en waarin het dus op gnostieke wijze belicht wordt. Vandaar ook de titel: De Chinese Gnosis. Wat is Gnosis? In hun eerder gepubliceerde werk De Universele Gnosis zeggen de auteurs hierover:

‘Oorspronkelijk was de Gnosis de samenvatting van de oerwijsheid, de samenbundeling van alle kennis die direct heenwees naar het oorspronkelijke, goddelijke leven van een werkelijk onaards goddelijk-menselijke levensgolf. De hiërofanten van de Gnosis waren de afgezanten – en zij zijn het nóg – van het Onbeweeglijk Koninkrijk, die de goddelijke wijsheid brachten aan een verloren mensheid, en die de ene weg wezen aan hen die, als verloren zonen, wilden terugkeren tot het oorspronkelijke Vaderland.’

Uit deze omschrijving wordt ons duidelijk dat de ware Gnosis – de oorspronkelijke Kennis Gods, een Kennis die de mens toegang verschaft tot de weg die naar verlossing leidt – zich nimmer beperkt heeft tot één bepaald land of tot één bepaald volk. Integendeel, de Gnosis is universeel en zij wil de gehele mensheid omvatten. En overal ter wereld waar de Boodschappers des Lichts werkten en werken, werd en wordt zij dan ook tot openbaring gebracht.

Zo geschiedde dat niet alleen in landen als Egypte, Voor-Indië en Palestina, maar, in het verre verleden, ook in het China van Lao Tse, door middel van de Tao Teh King – een werk dat ook in het China van onze dag nog altijd met grote eerbied wordt bejegend. De in de Tao Teh King vervatte wijsheid is in onze dag zo mogelijk nog actueler dan ten tijde van Lao Tse. Men leze bijvoorbeeld in hoofdstuk 31:

‘De beste wapens zijn instrumenten van onheil.
Zij die Tao bezitten, houden er zich niet mee op.’

Of in hoofdstuk 33, het laatste dat door de auteurs gecommentarieerd werd:

‘Hij die andere mensen overwint, is sterk,
maar hij die zichzelf overwint, is almachtig.’

Bij deze laatste strofe zeggen de auteurs: ‘Het komen tot almacht wil zeggen: het doordringen tot, het deel krijgen aan het kernwezenlijke van de Godheid’. En deze woorden kunnen worden beschouwd als het compendium van de grote en grootse opdracht waarvoor zij in dit werk hun lezers plaatsen.

Zij laten het echter niet bij deze opdracht – zij geven ook de wegen aan, waarlangs deze opdracht kán worden uitgevoerd. En het gevolg dáárvan zal zijn, zo zeggen zij, dat ‘wij heel de wereld, heel de mensheid, heel onze maatschappij [zullen] zien veranderen’.

Hij die zich losmaakt van de schijn
vindt het pad tot het innerlijke zijn.
Wie tot het niet-doen is gekomen,
wordt in de keten opgenomen.

Rozekruis Pers

INLEIDING

 

Indien u enige kennis hebt verworven van de esoterische literatuur, dan weet u dat deze literatuur onder meer gewaagt van een wonderlijk geheimenis der middeleeuwse bewoners van Zuid-Frankrijk. Daar in Zuid-Frankrijk, in het land van Sabartez, de bakermat van de katharen – geprezen zij hun naam! – beschikte men over een bovenaards vermogen, het vermogen van het consolamentum. Door middel van het consolamentum werd de scheiding voltrokken tussen de diermens en de geestmens, tussen de mens van de aarde-aards en de oorspronkelijke wezensgestalte uit de pre-tijd. 

Het consolamentum hield meer in dan een sacramenteel zegel. Het was meer dan louter en alleen een magische uitstorting van kracht, omdat het voor de katharen een definitieve verbreking met het dialectische leven inhield. Vandaar dan ook dat zij die het consolamentum ontvangen hadden, geen aardbewoners meer waren in de volstrekte zin. Zij waren in de ware betekenis van het woord nog wel ín de wereld, maar niet meer ván de wereld.

Vele navorsers op dit gebied hebben zich afgevraagd wie toch de geestelijke krachten waren die achter deze Zuid-Franse middeleeuwse beweging stonden. Zij zagen heel goed in dat deze geestelijke ontwaking, zo zij zich ongestoord had kunnen ontwikkelen, voorzeker heel Europa had omvangen in een reveil als de wereld nimmer tevoren zou hebben gekend. Wie waren toch deze ingewijde inspiratoren, die in tienduizenden mensen gevolgen teweegbrachten en tegen wie zich zo bloedig en verschrikkelijk de haat van de oude kerk keerde?

Deze krachten waren in de beste zin wereldburgers, die letterlijk de gehele mensheid liefhadden en zich, ook nu nog, overal bewegen en openbaren, waar ter wereld een mogelijkheid daartoe bestaat. Hun sporen voeren naar oost en west, naar noord en zuid. De gehele wereldgeschiedenis verhaalt van hen en men ziet daarin de samenhang in al deze verschillende gebeurtenissen en ontwikkelingen, die door hen teweeggebracht werden. 

Maar toch, van de vroegste tijden tot op dit moment, staan zij zelf op de achtergrond van het geheimenis. Er is een hermetische sluier tussen hen en de mens van de massa en alle nasporingen van de eigenzinnige wetenschap om tot de bron van dit geheimenis door te dringen, moesten tot op dit uur falen. 

Wij menen dan ook te kunnen zeggen dat de kennis, de kunde en de vermogens van de katharen universeel waren. Hun bronnen kunnen niet op aarde worden aangetroffen, daar zij slechts te vinden zijn in het Onbeweeglijk Koninkrijk zelf. 

Er zijn auteurs die de ondergang, althans de schijnbare ondergang, van de katharen betreuren en die klagen over het verloren gaan van hun wijsheid en hun kracht. Doch dit is een puur dialectische droefenis, want een kracht die voortstuwt uit het universele leven zelf, zulk een verheven wijsheidskracht kan niet verloren gaan. Het is niets minder dan de ademtocht van God, die bij herhaling over de mensheid strijkt in zijn liefdevolle poging tot redding, om zich, wanneer de haat en de bloeddorst van de stoffelijken en sterfelijken zich aan hem pogen te vergrijpen, weer terug te trekken.

Wij moesten voor een wijl onze gedachten wijden aan deze Europese aanraking van het universele liefdetorsen, toen wij ons bezonnen op een gelijke aanraking Gods in het verste Oosten van onze wereld, namelijk een goddelijke aanraking aangeduid door de Verhevene: Lao Tse.

Men weet niet of hij geleefd heeft. Men weet ook niet of hij een mens was. Tal van legendarische sluiers spreiden zich om hem heen. Maar onomstotelijk staat vast dat hij in zijn wijsheid de droefenis van de aanschouwers en navorsers van het Zuid-Franse middeleeuwse drama zou kunnen wegnemen. Immers, men kan het geheimenis van het consolamentum ook aanduiden als het geheimenis van het Tao.

Het Tao komt niet, en het was niet, het Tao is. Maar, zo zegt Lao Tse (volgens de parafrasen van C. van Dijk op strofe 65 van de Daodejing):

De ouden in ervaring, die het Tao kenden,
Zij zwegen over dit geheimste heiligdom,
Wel wetend dat profanen zich naar ’t duister wenden,
Want zetten levenskrachten in vernieling om. (579)

Als zeek’re krachten eenmaal in de mens ontwaken,
En deze wordt zich van zijn grote macht bewust,
Zonder zich van zijn laag’re zelfzucht los te maken,
Dan wordt het vuur een brand, die in zijn sintels blust. (580)

Daarom moet men profanen niet ’t geheim onthullen;
Verblindt niet ’t blote oog door al te felle schijn?
Een volk te leiden heet: een grote taak vervullen,
Zelf in de schaduw staand een voorlichter te zijn. (581)

Kunt u in deze wijsheidstaal doordringen? Mogelijk begrijpt u haar dan.

Men spreekt en schrijft van verborgen boeken van de katharen, waarin de Universele Leer en het ware leven tot uitdrukking worden gebracht, maar die vernietigd zijn door de priesterschap van die dagen. Doch het verborgen boek van de katharen is het ongeschreven boek, evenals het boek Tao, en het boek M van Christiaan Rozenkruis, en evenals het met zeven zegels gesloten boek uit de Openbaring van Johannes. Dit boek, dit universele weten, is ongeschreven en zeer verborgen voor de profanen. Doch het staat in vlammende, stralende letters en openlijk voor hen die zich van de lagere zelfzucht wisten los te maken.

Vandaar dat er bij de katharen vóór het consolamentum sprake was van het endura. Het endura houdt namelijk in: de versterving naar de natuur, het zich volkomen bevrijden van het ikwezen, het zich volkomen gereedmaken voor de wedergeboorte.

Voor zover ook u zich in deze richting mocht occuperen, raden wij u: verspil niet langer tijd en energie met het zoeken naar boeken en geschriften van hen van wie u verwacht dat zij u de verlossing zouden kunnen geven. Tao kan niet gezegd en geschreven worden. Tao, de weg, het pad, kan alleen belééfd worden.

Met deze enkele aanduiding staan de armelijkheid van kennis en redenering, de poverheid van het intellectuele omvatten en de verdwazing van het hersenbewustzijn reeds in al hun naaktheid voor u. Niets kunt u weten dat het weten waard is, niets kunt u bezitten dat het bezitten waard is, niets kunt u omvatten dat het omvatten waard is, voor en aleer u naar de natuur gestorven bent, voor en aleer de zo verderfelijke ikwaan in uw microkosmos is gedoofd. Zolang u daar nog vóór staat, blijft u profaan, goddeloos, en daardoor onmondig, en staart u tenslotte in de duistere rede en hebt u niets, volkomen niets.

Wat u wel hebt is de droefenis en het felle wee van de dialectiek. Dat is een brand, een vreselijke brand, een brand die steeds weer blust in de eigen sintels om daarna opnieuw uit te breken. Dialectiek is vertering en helse pijn zonder einde, waaruit u zich moet bevrijden door het gaan van het pad, de weg, Tao. U moet door het endura heen, door de versterving, door de zelfdoding van de lagere natuur.

Doch dat kunt u niet alleen, en dat behoeft u ook niet alleen, want de kracht om te gaan is er! En het bevrijdende woord klinkt! Als u maar verlaten wilt al wat u hebt, dan zult u zien, als Lao Tse:

Verborgen kracht, geheimenis, eeuwig ongeschonden,
O, stille, klare bron, waaruit het leven welt.
In allerdiepste wezen zijn w’aan u verbonden,
Uit ’t grote Ene vloeit de veelheid ongeteld. (583)

Het is onbegrijpelijk dat vele leerlingen van de Geestesschool dit ene ware leven, dit ene essentiële waar het om gaat, maar niet kunnen zien, terwijl zij er toch naar zoeken, terwijl zij er toch naar hunkeren.

Dit moet een oorzaak hebben, en het kan niet anders of deze moet gelegen zijn in het feit dat velen zich nog te veel vastgrijpen aan de dingen van het oude leven en bovendien verwachten dat de goddelijke openbaring zonder enig proces tot in het binnenste van hun aardse wezen doordringt, om zo, in de microkosmos, dit ene ware leven tot stand te brengen.

Maar zo is het niet! Als u op reis wilt gaan naar het nieuwe beloofde land, dan zullen de vele en zware ankers, die u zelf in uw levensoever geslagen hebt, ook door uzelf moeten worden losgemaakt. En dat dit mogelijk is wordt bevestigd door de gewijde taal die u zegt: ‘Hij die u roept is nabij.’ Ja, zelfs nader dan handen en voeten. Daarom:

Wie voortschrijdt op het pad naar lager-zelf-bevrijding,
Legt zijn begeerten als onnutte ballast af;
Betreedt dus naakt de tempel van de hoogste wijding,
Het voorportaal des tabernakels is het graf. (390)

Als leerling, of als gnostiek belangstellende, kunt u weten hoe u vrijmetselaar moet zijn; hoe u steen voor steen de heilige kathedraal dient op te richten. De heilige Mont Salvat is onzichtbaar in de stof, doch door de grafspelonk van de lagere natuur kunt u er binnengaan en u als gezel voegen bij alle meesterbouwers. Leer daarom van Lao Tse uw fundamentele belemmeringen en de sleutel tot het Tao:

Het allerhoogste weten is: erkennen niet te weten,
Deez’ negatieve wetenschap maakt ’t menschdom stil-devoot,
Wij weten meer in lettertekens dan analphabeten,
Maar niet één letter meer van ’t diep mysterie leven-dood. (618)

De ware ziekte van de mens is ‘zijn onwetendheid niet te weten’. Doch veronderstel nu niet dat hier, in het leven, een zuiver mystieke negatieve afhankelijkheid moet worden getild, een mystieke begripsnegatie. Het gaat erom, zegt Lao Tse, dat het stoffelijke denken een dam opwerpt voor de ware geestelijke stroom. Dát is de reden waarom u uw stoffelijke denken kwijt moet.

U moet uzelf eens afvragen wat u nu in feite met uw stoffelijke denken doet. Dan komt u tot de erkenning dat u met uw verstandelijke denken gnostiek denkt, en met uw gevoelsdenken in het hart mystificeert. Hierin nu ligt de dam voor iedere geestelijke instroming. De wijsheidsleer heeft u toch geopenbaard dat hart en hoofd een volkomen eenheid moeten vormen?

Bovendien, zolang een mens niet wil erkennen niets te weten, blijft mede hierdoor de opperste werkelijkheid voor hem een schone droom en niemand dan hijzelf kan zich van dit tekort aan vernieuwd bewustzijnsleven genezen:

Wie deze zieke plek erkent is daarom reeds genezen.
Erkenning is ’t arcanum tegen deze duist’re kwaal.
Langs wegen van verstand’lijk denken, raakt men niet het wezen.
Zomin als men in daad bereikt ’n verheven ideaal. (620)

Daar hebt u weer zo’n nieuw realiteitsbegrip, dat men maar niet begreep van de broeders en zusters aller eeuwen: hun negatie van de dialectische daad. Deze verlichten kenden een andere daad dan die van de dialectische mens, een geheel ander idealisme, een geheel andere humaniteit. Deze verlichten kenden alleen de levende, vibrerende activiteit van het nieuwe realiteitsleven, een activiteit die de mens naar de aarde-aards een grenzeloze ledigheid toeschijnt, een uitzichtloze vormloosheid.

De velen sluiten zich hermetisch af
En ziende blind, zo gaan zij er hun wegen.
Voor hen gaat ied’re weg van wieg tot graf,
Hun levenslot is veel meer vloek dan zegen. (614)

De vloek van het leven ondergaan, is een bewustzijn voor allen die in de twintigste eeuw leven. Helaas heeft het er alle schijn van dat, hoe meer het leven in vloek verkeert, hoe meer men er zich aan vastklampt en hoe meer men het de gewenste zegen wil afdwingen. Zoals begrijpelijk zonder enig resultaat.

De zegen gaat voorbij als een schip in donkere nacht, omdat het essentiële van de Universele Leer niet wordt gekenden men daardoor de juiste handeling niet kan laten volgen. Daarom zegt de wijze van vóór vijfentwintighonderd jaar:

Mijn leer is in één simp’le zin gezegd.
Mijn hand’len streng aan deze zin gebonden.
Maar, door de mens veelzijdig uitgelegd,
Is z’als een kluwen om de kern gewonden. (615)

Is het niet zo dat velen de ene, eenvoudige kernwaarheid, de sleutel tot het ware leven, inkapselen in een kluwen van schijnwijsheid en drukte? Maar Lao Tse zegt:

Doch ik, die weg weet in het labyrinth,
Laat mij niet door dwaallichten misleiden.
Ik houd de draad, die mij met kern verbindt,
’k Zie rustig toe, waar and’ren doelloos strijden. (616)

Ik speel geen rol op ’s werelds praaltoneel.
Daarom schijn ’k nietig aan de ijd’le mensen.
Toch jagen z’allen naar een deel van veel,
Mij is ’t heelal, wat kan ik nog meer wensen? (617)

Zie, daar gaat het om: de winst van het heelal. Het klinkt mogelijk wat vreemd in westerse oren, doch hier wordt hetzelfde bedoeld als de christelijke heiligmaking, die haar uitdrukking vindt in de magische kracht van een in de Christus geheiligde geest. ‘Heilig’ is afgeleid van het begrip ‘heel’ worden. Het heelal winnen is: wederom ‘heel’ of ‘heilig’ worden. De Universele Leer bewijst de leerling dat zijn microkosmos niet meer heel is, doch zeer geschonden. In de vloek van deze geschondenheid jaagt hij naar een nietig deeltje van veel, en dat is de reden waarom zijn vloek niet in zegen kan verkeren. Dat is de reden waarom hij zich steeds dieper de stof inwerkt.

Als de leerling dit nutteloze werk staakt, deze activiteit negeert, en doordrongen wordt van het feit dat de verwerkelijking van alle hoge verwachtingen niet van zijn dialectische zelf moet komen, dan bouwt hij zich een onkwetsbare, geestelijke wapenrusting en kan hij de weg, het pad, Tao, gaan, omdat de ikheidswaan in hem is gedood. De microkosmos wordt dan in zijn oorspronkelijke toestand teruggebracht en het heelal wordt zijn of haar deel.

Zo blijkt hoe de boodschap van het moderne Rozenkruis ook de boodschap is en was van alle tijden in de verzonkenheid, de boodschap van Lao Tse, de boodschap van vóór vijfentwintighonderd jaar. Deze boodschap zal blijven klinken totdat de zoeker de weg voor zich zal zien en tot de universele wijzen zal spreken:

Ik wil naar uw grote wijze voorbeeld leven
en mij ingeschakeld weten in het goddelijke scheppingsplan.

Tot slot nog dit: het zien van het pad, het zien van Tao, wordt het deel van de zoeker zodra deze tot de ontdekking komt dat hij, zoals Lao Tse zegt, ‘in het ego pijn lijdt’; zodra hij in zichzelf ontdekt dat niets of niemand hem van die pijn kan genezen, dat niemand deze brand kan blussen, totdat hijzelf het ikheidswezen vaarwel zegt. Dan zal ‘de grote lamp van het albewuste’ voor de pelgrim gaan branden en wordt hij gedrenkt in deze goddelijke lichtglans, die hem als een consolamentum opheft uit de nacht van zijn lijden.

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf
Inleiding – De verheven wijsheid van Lao Tse

  1. Zijn en niet-zijn
  2. Woe wei
  3. Maak geen ophef van eerwaardigheid
  4. Tao is ledig
  5. De alopenbaring is niet menslievend
  6. De geest van de vallei sterft niet
  7. De macrokosmos duurt eeuwig
  8. Het hart van de wijze is diep als een afgrond
  9. Men moet van de gevulde vaas afblijven
  10. Wie het ik onderwerpt zal met liefde het rijk regeren – De wijze zal in volmaakte rust zijnDe mysterieuze deugd
  11. Er is geen ledige ruimte
  12. Gezicht, gehoor, smaak
  13. Hoge gratie en degradatie zijn dingen van vrees
  14. Kijk naar Tao en ge ziet het niet – De draad van Tao
  15. De vijf eigenschappen van de goede filosofen – De onzuiverheden van het hart
  16. Het opperste ledig
  17. Het volk en zijn vorsten
  18. Toen Tao verwaarloosd werd, kwamen menslievendheid en gerechtigheid
  19. Weg met het weten! – Doe afstand van de dingen
  20. Laat varen uw studie – De wereld is een wildernis geworden – Ik alleen ben anders dan de gewone mensen
  21. Tao in zijn schepping is vaag en verward – Tao, de grote kracht in het midden – De wedergeboorte in Tao
  22. De vier grote mogelijkheden – De wijze maakt zich tot een voorbeeld in de wereld – Het onvolmaakte zal volmaakt worden
  23. Wie weinig spreekt is ‘vanzelf’ – Wie gelijk is aan Tao, verkrijgt Tao – Niet voldoende geloof hebben, is geen geloof hebben
  24. ZelfzuchtDe muren van JerichoToewijding aan Tao
  25. Godsdienst en theologie – Vóór hemel en aarde bestonden, was er een vaag wezen – De viervoudige wet van Tao
  26. Het zware is de wortel van het lichteDe drie kruisenHet drievoudige meesterschap
  27. Het alleen-goede – Hij die goed gaat, laat geen sporen achter – Hij die goed spreekt, geeft geen reden tot blaam – De wijze munt altijd uit in het helpen van mensen – Dubbel verlicht zijn – Hij die geen waarde hecht aan macht heeft de alwijsheid verkregen
  28. De vallei van het rijk – De altijddurende deugd – De wijze zal het hoofd van de werkers zijn
  29. De heilige offervaas – De weg naar de overwinning – Niemand kan twee heren dienen
  30. Niet met geweld van wapens – De ware goede slaat met vrucht één slag – Vanaf het toppunt van kracht worden de mensen en de dingen oud
  31. De beste wapens zijn instrumenten van onheil – De vergiftiging van het menselijke levensveld – Heb uw vijanden lief – De liefde van de gnostiek-magische mens – Gij zijt het zout der aarde – Het reinigende zout
  32. Hemel en aarde zullen zich verenigen – Het volk zal tot harmonie komen
  33. Hij die zichzelf kent, is verlicht – Hij die zichzelf overwint, is almachtig – Hij die sterft en niet verloren gaat, geniet het eeuwigdurende leven

Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

BESTEL DE CHINESE GNOSIS