De vier grote mogelijkheden – hoofdstuk 22-1 van ‘De Chinese Gnosis’

 

HOOFDSTUK 22-1HOOFDSTUK 22-2HOOFDSTUK 22-3

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

Hieronder volgen de tekst van strofe 22 van de Daodejing (of Tao Teh King) en het commentaar dat J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri daarop hebben geschreven in hun boek De Chinese Gnosis.

Het onvolmaakte zal volmaakt worden.
Het gebogene zal recht worden.
Het holle zal vol worden.
Het versletene zal nieuw worden.
Met weinig wordt ‘het’ verkregen.
Met veel dwaalt men ervan af.
Daarom omvat de wijze het ene
en maakt zich zo tot een voorbeeld in de wereld.
Hij wenst zelf niet licht te schijnen en juist daarom is hij verlicht.
Hij schat zichzelf niet hoog en juist daardoor blinkt hij uit.
Hij roemt zichzelf niet en juist daarom heeft hij verdienste.
Hij plaatst zichzelf niet in de hoogte en juist daarom is hij de meerdere.
Hij staat in de strijdloosheid
en juist daarom is er niemand die hem kan overwinnen.
Hoe zou het een leeg gezegde kunnen zijn, wat de Ouden noemden:
‘Het onvolmaakte wordt volmaakt’?
Als iemand het volmaakte bereikt heeft, moet alles zich naar hem voegen.

Tao Teh King, hoofdstuk 22

HOOFSTUK 22-1

U zult reeds ontdekt hebben dat u de onderscheidene hoofdstukken van de Tao Teh King in hun samenhang moet leren verstaan. Daarom is het nu noodzakelijk dat u de inhoud van hoofdstuk 22 gaat zien in het licht van het voorgaande.

In het voorgaande zagen wij dat in het absolute midden van iedere microkosmos, en corresponderend met het hartheiligdom van de stofgeboren mens, ‘het spirituele wezen’ leeft en is. Dit midden, deze roos der harten, geeft aanzijn aan de werkelijke creatie, aan de wedergeboorte naar geest, ziel en lichaam. Als de betrokken mens ‘de weg’ vindt, ‘de waarheid’ herkent en ‘het leven’ leeft, zal een dergelijke overwinning niet kunnen uitblijven. Daarom kan Lao Tse in hoofdstuk 22 als een axioma vaststellen:

‘Het onvolmaakte zal volmaakt worden.
Het gebogene zal recht worden.
Het holle zal vol worden.
Het versletene zal nieuw worden.’

Onafwijsbaar en volstrekt is het, dat het plan Gods met wereld en mensheid in volkomenheid zal slagen. Lao Tse bedoelt dat dan ook al zijn leerlingen duidelijk te maken. U hebt wel ver- staan dat de zo gecomprimeerde taal van de Tao Teh King, waarin alles gezegd wordt met zo min mogelijk woorden, zeker niet geschikt is voor een willekeurig min of meer zoekend publiek. Lao Tse wendt zich met deze zo kort geformuleerde lessen en begrippen uitsluitend tot zijn jongeren, tot zijn medewerkers, tot de uitgezondenen van de Universele Keten en hun staf. Een groep werkers die in hun moeitevolle arbeid de moed wel eens opgeven en van verdriet wel eens dreigen te verkommeren.

Het is een psychische toestand-van-zijn die wij ook wel beluisteren in het ons bekende evangelie en die iedere arbeider in de wijngaard wel eens kan overvallen. Tot hen richt zich de leraar met zijn woorden:

‘Het onvolmaakte zal volmaakt worden.
Het gebogene zal recht worden.
Het holle zal vol worden.
Het versletene zal nieuw worden.’

Die woorden geven iedere werker weer nieuwe moed tot volharding en doorzetten.Want ieder kind Gods zal, ja moet, het einddoel bereiken. De weg der vervolmaking zal iedereen vinden, het recht maken der paden zal iedereen volbrengen, het vullen van het ontledigde zal iedereen tot stand brengen, en het vernieuwen van het versletene is een overwinnend resultaat, dat in dit alles besloten ligt.

Allen die de Geestesschool naderen en het leerlingschap aanvaard hebben zijn, zoals vanzelf spreekt, potentiële medewerkers geworden in het grote heilige werk. Een werk dat geheel gewijd is aan het onvolmaakte, het gebogene, het holle en het versletene, om het op te richten en van dienst te zijn.

Daarom dient u ‘de vier grote mogelijkheden’ goed voor u te zien. Deze vier mogelijkheden werden bijvoorbeeld in de wijsbegeerte van de Boeddha aangeduid als ‘de vier waarheden’. De vier mogelijkheden waarop Lao Tse doelt worden onder woorden gebracht als:

  1. de weg der vervolmaking,
  2. het recht maken der paden,
  3. het ontledigde vullen,
  4. de vernieuwing der transfiguratie.

Als u deze vier mogelijkheden en uiteindelijke zekerheden nadert, dient u ze in deze volgorde voor u te plaatsen, daar zij betrekking hebben op een proces dat zich in deze volgorde voltrekt. Bij het lezen van het eerste vers van hoofdstuk 22 hebt u misschien gedacht dat het een soort mystiek opwekkend woord was. Iets als: ‘Houd maar vol, zet maar door, het komt allemaal goed,’ waarbij het er niet zozeer op aankomt wat men zegt en hoe men het zegt, als wel blijk geeft van een soort liefdevolle gezindheid: ‘Het kromme zal heus wel recht worden.’
Nee, de aard van dit woord, de volgorde van zijn aanzichten, dus zijn structuur, is volledig één met een goddelijke natuurwet, volgens welke de alopenbaring van schepping en schepsel zich voltrekt. U weet dat met betrekking tot Gods schepsel, de mens, het volgende geldt:

Na een periode van voorbereiding en toebereiding die men involutie noemt, wordt de mens voor een opgaaf geplaatst die men als evolutie aanduidt. In tegenstelling tot wat velen menen is deze evolutie zeker geen volautomatisch proces. De mens wordt niet geëvolueerd, hij dient zichzelf te evolueren, door zelfverwerkelijking. Hij dient het doel Gods in en door zichzelf groot te maken. Zonder dwang en in een volkomen kennende liefde.

Daartoe werd en wordt de mens bij de aanvang van zijn pad van zelfverwerkelijking, van het groot maken van de God in hem, geplaatst voor de weg der vervolmaking. Hij wordt in kennis gesteld van het gehele plan. De uitspraak: ‘Al het onvolmaakte zal volmaakt worden ̋ ligt in dit eerste aanzicht besloten. Iedereen die er waarlijk aan toe is, zal de weg der vervolmaking voor zich zien.

Het plan dat dan ontsluierd wordt, moet worden uitgevoerd. Het moet worden vervuld door de mens zelf, in vrijwilligheid, met toewijding, dus met algehele interesse en grote liefde. De spirituele essence, die in het midden is, stelt dan een ieder in staat het doel te bereiken.

Zodra iemand dat niet doet of niet wil, zet onmiddellijk de tegennatuur zich in, de steeds zichzelf straffende en corrigerende natuur. Eventueel tenslotte de doodsnatuur, om de betrokkenen steeds weer opnieuw terug te doen keren tot de hoge rede van zijn godsvonk.

De weg der vervolmaking staat derhalve van het eerste begin in uw midden. De hoge rede is eeuwig en blijft eeuwig dezelfde. De mens die in onze natuur de gevolgen van de afwijking van het plan Gods aan den lijve om zich heen ondergaat, de mens die zo afgedwaald is dat hij ‘vergeten’ heeft, is evenwel structureel dermate gedenatureerd dat hij – als hij met de weg der vervolmaking geconfronteerd wordt – niet eens meer kan verstaan en ten hoogste een ‘duistere rede’ ziet. Voor u is het dus primair noodzakelijk dat de weg der vervolmaking u steeds weer voorgehouden wordt en dat alle aanzichten ervan in opeenvolging worden belicht.

Als de natuurgeborene en gebondene nu maar voldoende striemen van de tegennatuur heeft ondergaan en stukgebeukt is naar zijn lagere natuur, kan het gebeuren dat de schreeuw, de hartekreet van het oeratoom, wordt vernomen. Dan zal de duistere wolk, die gelegen is tussen de hoge rede van Tao ‘die in het midden is’ en het verslagen hart van het schepsel, kunnen worden weggevaagd en zal de zoekende mens de weg der vervolmaking opnieuw voor zich zien, van aangezicht tot aangezicht.

In een van de stellingen uit de Ethica van Spinoza wordt vastgesteld: ‘Wie door vrees geleid wordt en dus het goede doet uit angst voor het kwade, wordt niet geleid door de rede. De mens echter die wordt aangeraakt door de rede, die in het midden is, zal nooit anders dan aandoeningen van blijheid en intens verlangen ondergaan.’

Stel u voor dat u door het leven zo geslagen en geschokt bent dat u, vanwege de angst voor nog meer en nog ernstiger leed, in de School van het Rozenkruis gevlucht bent, en aldus, door intense vrees bevangen, leerling geworden bent. Wel, dan is er geen sprake van dat u, bij het kennis nemen van de gnostieke wijsbegeerte, ook maar één seconde ook maar één glimpje van de weg der vervolmaking voor u zou kunnen zien. Ja, dan is er wellicht geen sprake van dat de rede – die in het midden is – ooit tot u gesproken heeft. Dan is de roos des harten nog volkomen in haar knop besloten. De gnostieke wijsbegeerte heeft dan voor u geen enkele zin, geen enkele betekenis, geen enkele kracht.

Een School als de onze past in geen enkel opzicht in het kader van een natuurreligie. Daarom zegt Spinoza: ‘Zij die zich beijveren de mens door vrees in bedwang te houden’ – hij bedoelt de vrees voor een wrekende gerechtigheid – ‘hem ertoe drijvend het kwaad te ontvluchten, in plaats van de deugd lief te hebben, beogen niets anders dan anderen even rampzalig te maken als zichzelf.’

Let dus op deze signatuur: Wie aan het einde gekomen is van zijn pad in de doodsnatuur, wie werkelijk op de bodem van de put der versterving beland is en zijn gehele leven heeft zien verkommeren door angst, zorg en vrees, door strijd en zelfhandhaving, dient eens bij zichzelf na te gaan of hij of zij nog steeds wordt opgejaagd om voortdurend weer nieuwe voorwerpen of onderwerpen van angst, zorg en vrees te zoeken, en steeds weer nieuwe redenen te belevendigen om de een of andere strijd aan te vangen en door te zetten.

Is dat zo, dan is het einde van zijn gang door het land der vertwijfeling nog niet gekomen. Dan is de bodem van zijn lijden nog niet bereikt.

Als het psychologische eind gekomen is, ontstaat er stilte, berusting, en dan klinkt door heel uw lijdensstaat de stem van de roos, het woord der rede die in het midden is. Dan ontstaat er geen nieuwe vlucht, doch dan is er blijdschap en verlangen: ‘De mens die wordt aangeraakt door de rede, zal nooit anders dan aandoeningen van blijheid en intens verlangen ondergaan.’

Waarom blijdschap? Omdat voor het eerst de weg der vervolmaking in volle schoonheid en stralend voor hem opengaat. Waarom een intens verlangen? Omdat na naamloos lijden en teistering, na een geschondenheid tot in iedere vezel van het wezen, de wijdheid en volheid van het bevrijdende leven zo klaar te lichten staat, zo wijd zijn aanzichten spreidt, dat een mateloos verlangen naar het bereiken daarvan het hart als doet opspringen van spanning.

Zo wordt, in vreugde en verlangen, de basis voor het werkelijke leerlingschap gelegd. Dan is het geen probleem meer, dan zit men niet meer met de handen in het haar, of men wel of niet de consequenties van een nieuwe levenshouding zal aanvaarden. Dan zal men gaarne, als met een sprong en met schier tomeloze energie, het tweede aanzicht van het viervoudige proces, het recht maken van de paden, met kracht ter hand nemen.

Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri