Reveil, de mensheid is vastgelopen in een crisis omdat grenzen zijn bereikt. Fundamentele levensvernieuwing is nodig !

 

BESTEL REVEIL

Het boekje Reveil is een oproep tot ontwaken en fundamenteel vernieuwen als uitkomst in een uitzichtloze tijd, gericht tot alle jonge mensen en tot hen die zich jong voelen. Een bewogen appèl aan allen die de ene Waarheid hebben herkend om mee de handen aan de ploeg te slaan, in dienst van wereld en mensheid. De basis van dit boekje vormen de teksten van de tempeldiensten voor jonge mensen van de School van het Rozenkruis, gehouden door Catharose de Petri en Jan van Rijckenborgh in 1962 tijdens een meerdaagse internationale bijeenkomst op het conferentiecentrum Noverosa in Doornspijk. Hieronder volgt de integrale tekst van de derde toespraak van de vier toespraken, die gezien de huidige omstandigheden nog steeds bijzonder actueel zijn.

De mens die om en nabij twintig jaar is en dus zijn eerste schreden heeft gezet in wat men de maatschappij noemt, maakt kennis met een ontworteld bestel. Men kan zich in onze wereld geen aanzicht van het maatschappelijke leven meer indenken of het blijkt op drift geraakt te zijn. Er is een niet meer te stuiten wedloop in een richting die feitelijk niemand meer voorspellen kan. De mens is zeer nerveus geworden. Hij tracht zich nu veelal een houding te geven, doch waarop deze moet worden afgestemd is niemand duidelijk.

Het is niet onze bedoeling u thans onze momentele maatschappij in al haar facetten te schetsen, doch wij stellen vast dat het patroon waarop onze maatschappij tot nu toe berustte, waarop zij gedurende vele jaren haar basis vond, in beweging is gekomen, als door een vulkaan getroffen, en dat alles wat op het tapijt van het maatschappelijke leven stond, door elkaar gesmeten werd en wordt, zodat niemand ook maar enig houvast meer heeft.

Onze maatschappij is ook haar normgevoel kwijt. Voorheen waren er normen van eer, van deugd, van heldendom en betrouwbaarheid, van onkreukbaarheid, van dingen en opvattingen die feitelijk niet kónden veranderen. Tallozen hadden voorheen wat men noemt ‘een geweten’. En wat dit ook voorschreef, wijs of dom, bekrompen of ruim, men volgde de stem van het geweten. Men kon ervan op aan: men hield zich aan wat het geweten voorschreef. Rechtlijnig werd de stem van het geweten gevolgd, en men kon vaststellen dat er in sommige levensgerichtheden enigermate cultuur zat, dat er werkelijk sprake was van groei. En, vanzelfsprekend, was er, zoals in alle dialectiek en in alle tijden, ook strijd en de cultuur van de gewetens.

Doch in onze tijd blijkt dit alles in elkaar gestort te zijn, door elkaar gesmeten, verworden tot één hopeloze warboel. En wij leven nu in feite te midden van fantastische leugens, die inderdaad welbewust en opzettelijk gevolgd worden en tot doel worden gesteld.

Kunstmatig ook wordt onze wereld verdeeld gehouden, in twee kampen zo wij weten, en heel onze economie is daarop gebaseerd. Procesmatig en hoogst intelligent wordt in onze dagen de zogenaamd grootse reformatie, de glorie van een paar eeuwen geleden, de hervorming die onze wereld totaal veranderde, door de nazaten van de hervorming verraden en teniet gedaan. En heel de wereld, heel de mensheid, is overgeleverd aan één formidabel experiment, waarbij het leven van geen enkele mens meer telt. Van de moraal is weinig meer overgebleven, een steeds geringer aantal mensen kent morele verantwoording. Welk een morele inzinking, welk een diep moreel verval, heeft vooral gedurende de laatste twintig jaar, de wereld te aanschouwen gekregen!

Wij willen niet graven in deze poel van ongerechtigheid, doch wel vaststellen dat de jongeren geen enkel respect meer kunnen koesteren voor de ouderen, geen enkele eerbied meer bezitten voor wat men ‘de leidende generaties’ noemt. Begrijpelijk, gezien de jammerlijke wanorde die door de leidende generaties veroorzaakt werd en in stand wordt gehouden, onder het mom en achter de sluiers van leugen en verraad.

De oorzaak van dit alles is te vinden in het feit dat de mensheid vastgelopen is in een crisisfase, die deze eeuw in haar eindjaren te aanschouwen moest geven; een eindfase die het gevolg is van het bereiken van de grens van de persoonlijkheidsontwikkeling. Dit is evenwel een grens die onze mensheid in het Aardetijdperk reeds ettelijke malen heeft bereikt. U kunt dit vergelijken met een voortdurende poging, een voortdurende aanloop door de mensheid om in dit tijdperk over een bepaalde barrière heen te komen.

U zult misschien verbaasd zijn dit te horen, want u meent wellicht dat de verstandelijke ontwikkeling eerst nu, in onze jaren, haar grote hoogte en uitgebreidheid bereikt heeft. Toch vergist u zich daarin vrienden: de grens van de persoonlijkheidsontwikkeling werd in dit aarde-tijdperk reeds vele malen bereikt zij het anders dan nu het geval is. 

Tijdens de oude beschavingen, die een grote cultuur ontwikkelden en in de gang van de tijden ondergingen, was het aantal mensen dat de aarde bevolkte veel geringer dan nu. Er was een verhoudingsgewijs kleine groep die de grens van de aardse ontwikkeling bereikt had, en een grote groep die nog onmondig genoemd moest worden. En het lag toenmaals in de bedoeling, aan de leidende klasse, door middel van de levende zielestaat, een positief, een altijd slagend middel te schenken om de onmondige massa bevrijdend van dienst te kunnen zijn. 

Helaas, de priestermaatschappijen van die dagen gingen onder aan dezelfde ellenden die nu de mensheid teisteren, en daarom werden reeksen oude beschavingen als weggevaagd. Zo ging het in het Lemurische tijdvak, in het Atlantische tijdvak en in het prehistorische Arische tijdvak; zo verging het bijvoorbeeld de oude beschavingen van China, van Egypte, van India, van het tweestromenland Mesopotamië, van Noord-Afrika en van Zuid-Amerika. Heel veel ellende had de mensheid bespaard kunnen blijven, doch het heeft, daar wij met beide benen stevig in de werkelijkheid willen staan, niet de minste zin daarover nu lang te filosoferen.

Nu, in onze dagen, heeft de beschaving opnieuw een eindfase bereikt, doch thans is heel de mensheid partij, want nagenoeg allen hebben de persoonlijkheidsontwikkeling bekroond met een verstandelijk vermogen, en het aantal mensen dat daar nu nog buiten valt wordt als met de dag kleiner. Op ieder moment kan in onze maatschappelijke verhoudingen en in onze politieke gewoonten en gebruiken een willekeurig mens uit de massa naar voren komen, binnendringen in de groep van autoriteiten en intellectuelen en leiding gaan geven of nemen.

Groter echter nog is het gevaar dat ons bedreigt van de zijde van de grootste priesterkaste van alle tijden, een kaste die tracht de gehele mensheid te weerhouden van bevrijdend leven en haar opnieuw in de doodsnatuur van de dialectiek in te kapselen en gevangen te houden. Aldus wordt een nutteloze ondergang, zoals de wereld die in het Aardetijdperk reeds enkele malen te aanschouwen gekregen heeft, opnieuw tot een feit gemaakt.

Doch dit perfide streven wordt onmogelijk gemaakt door de Aardegeest zelf. Het is de bloedsziel die de mensheid doet zijn zoals zij is; het is de bloedsziel die de mensheid doet maaien wat zij gezaaid heeft. De bloedszielen stuwen omhoog uit het zevende aardstratum; de geaardheid daarvan zien wij rondom ons. Het resultaat van haar werkzaamheid is niet te loochenen of te verdoezelen: een zich steeds uitbreidende nozemklasse; een verworden kunst die teruggrijpt op het vóór-Lemurische; een groep auteurs die hun broodwinning maken van deze ondergang. Verwording allerwegen: een niet te stuiten ondergang.

Wat zal er nu geschieden? Herinnert u zich, waarde vrienden, dat wij reeds bij de aanvang van deze conferentie nadrukkelijk hebben uiteengezet dat de ontwikkeling van het verstandelijke vermogen van de mens uitsluitend ten doel heeft hem een basis te verschaffen voor het tot stand komen van de levende zielestaat? Als dat doel wordt genegeerd, als het verstandelijke vermogen, eenmaal ontwikkeld, wordt aangewend voor allerlei doeleinden, behalve voor de totstandkoming van de levende zielestaat, gaat begrijpelijkerwijze een grote crisis tot ontwikkeling komen. Dan manifesteren zich ongelukken aan de lopende band; de grootst mogelijek narigheid is daarvan het gevolg We zien de verschijnselen reeds om ons heen. 

Wanneer een mens met een gezond stel hersens en normaal functionerende klieren met interne secretie zich geheel gaat richten op de materie, op zijn maatschappelijke positie, zich gaat of laat africhten voor de klasse van de zogenaamde leidinggevenden, komen er onherroepelijk grote moeilijkheden tot ontwikkeling in de na hem komende generaties. Want, vrienden — en nu verwijzen wij weer naar onze voorgaande besprekingen — door de interne secretie wordt de plexus-sacraliskracht, aan het ondereinde van de ruggengraatskolom, opgestuwd naar boven.

Daar deze kracht een hoofdheiligdom binnenkomt dat niet toebereid is door de kundalini des harten, doch wel de beschikking heeft over geopende hersencentra en speciaal over een overladen geheugencentrum, ontstaat er altijd, dat kán niet uitblijven — er zijn in dat opzicht geen uitzonderingen — desorganisatie en dikwijls degeneratie van de scheppingskracht. Dit zal zich openbaren, dit moet zich openbaren, in een steeds groter wordende onvolwaardigheid van de komende geslachten. Dit gevaar neemt in onze dag zulke grote afmetingen aan, dat niet alleen de kinderen van de uitgesproken intellectuele klasse nozemgedragingen gaan vertonen, doch de kinderen van vrijwel alle mensen die weigeren aan hun ene goddelijke roeping gehoor te geven. Zij allen zullen de gevolgen daarvan ondervinden.

Zie voorts in dat niet alleen dit proces in de gang van de generaties, maar heel het tegenwoordige neergaan van het maatschappelijke leven het gevolg is van het afwijzen van de voornaamste consequenties van de bereikte verstandelijke ontwikkeling.

U zult kunnen begrijpen dat zulk een neergang een grens heeft, een grens moet hebben. Indien een mens zich niet naar zijn roeping, zijn bestemming, zijn levensdoel gedraagt, ontwikkelt er zich, zoals vanzelf spreekt, verwording, verdierlijking. Zonder een aantoonbare manifestatie van de hogere Mens, spreekt men in de oude wijsheid dan ook van de animale mens, de dierlijke mens. De verdierlijking neemt in onze tijd zeer toe, en bij tallozen openbaart zich zelfs een onderdierlijke toestand. Wat vele mensen momenteel te zien geven, zou, zo men het verdierlijking zou noemen, een belediging zijn van het dierenrijk.

Het zevende aardstratum reageert op deze levenshouding, met alle gevolgen van dien, en het is daarom dat sommige auteurs de opmerking maken dat het in dit stratum toch maar een wonderlijke situatie is. Goed en kwaad zijn daar zo verbonden, dat zij feitelijk niet uit elkaar te houden zijn. Dat is begrijpelijk, vrienden, omdat alles wat wij in onze levensgang veroorzaken door dat zevende stratum moet worden geassimileerd.

Maar er is daaraan natuurlijk een grens. Indien dit verziekingsproces zou doorgaan, zou zich zulk een onvoorstelbaar kwaad, zulk een duivels leven ontwikkelen, zou de aarde zulk een pestbuil in het Zonnelichaam worden, dat iedere voorstelling daarvan in het niet zou zinken. Daarom wordt dit niet toegelaten: de ontreddering van de aardstrata kan maar tot een bepaalde grens gaan. Het goddelijk mededogen zal op een gegeven moment ingrijpen en de onheilige gang van de mensheid neutraliseren.

Wat moet er nu geschieden om zulk een rampspoedige ontwikkeling te voorkomen? Of juister gezegd: wat moet er geschieden om deze ontwikkeling van zaken in de juiste apocalyptische banen te sturen? Het Boek van de Openbaringen beschrijft een grote, intense wereldrevolutie, maar daarin doet zich een kenmerkende situatie voor, namelijk deze, dat een zeer grote groep mensen, een schare die niemand tellen kan, wordt uitgered.

Daarom vragen wij: Wat moet er nu geschieden om deze ontwikkeling in de juiste apocalyptische banen te sturen? Kán er op dit punt iets geschieden? Moet er iets tot ontwikkeling komen door ons en onze medestanders, door hen die zich waarlijk leerling noemen van de moderne Geestesschool van de Jong-Gnostieke Broederschap? En zo ja, wat?

Dat moeten wij in deze conferentie duidelijk kunnen vaststellen. Wij moeten deze dingen thans zeer goed voor ons zien en vooral jonge mensen, die begrijpen waarom het gaat, dienen in deze dagen het positieve besluit te nemen: Wij doen mee! Want u begrijpt, in een tijdsontwikkeling als de onze hebben wij vooral jonge mensen nodig. Het is jammer het te moeten uitspreken, maar in de huidige ontwikkeling zijn de meeste ouderen in vele opzichten onmachtig geworden het roer te wenden. Wij doen in deze tijd bovenal een krachtig beroep op u allen, jonge vrienden en vriendinnen! Wat staat ons te doen?

Het is uitgesloten en nutteloos dat men, zoals in deze dagen wel geschiedt bij de bestrijding van het atoombommen-gevaar, appèls richt tot het wereldgeweten, zoals sommigen dat doen. Het wereldgeweten is vrijwel dood! Alle atoomdeskundigen weten het best hoe buitengewoon gevaarlijk dat gehele bedrijf is. Toch gaan zij ermee door! Zij die nog een geweten hebben, kloppen derhalve aan dichte deuren.

Moeten wij dan speciale geschriften uitgeven? Duizenden en duizenden boeken verschijnen er in de wereld. Moeten wij aan die duizenden er nog een aantal toevoegen? Zodat u wéér een deeltje op uw boekenplank kunt zetten? Het zou slechts tijdverspilling zijn!

Moeten wij misschien de gerichtheid, de opvattingen van de Geestesschool, wijzigen en aan politiek gaan doen? Bijvoorbeeld een nieuwe politieke partij vormen? Welke politieke gerichtheid dat ook zou zijn, vrienden, het zou volkomen nutteloos blijken, want de gehele wereld wordt beheerst door enkele groepen die achter de regeringen staan; die niet in de regeringen zitten, maar erachter staan. Groepen die de absolute macht hebben en de gehele mensheid naar hun hand zetten. Alle overige activiteiten van de mensheid zijn derhalve slechts spel.

Nodig, noodzakelijk is een volkomen heroriëntering van allen, en wij zeggen met nadruk: van allen die jong zijn of zich nog jong voelen. Wat wij daarmee bedoelen eist, zoals vanzelf spreekt, een uitvoerige uiteenzetting, die wij u in onze laatste toespraak zullen geven.

Bron: Reveil, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

BESTEL REVEIL