10-2 De wijze zal in volmaakte rust zijn – het tweede commentaar op strofe 10 van de Daodejing

 

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)

Hieronder volgt het tweede en laatste commentaar dat J. van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) hebben geschreven op strofe 10 van de Daodejing (of Tao Teh King) in hun boek De Chinese Gnosis.

BELUISTER STROFE 10 UIT DE DAODEJING EN HET EERSTE COMMENTAAR DAAROP

10.2 DE WIJZE ZAL IN VOLMAAKTE RUST ZIJN

Wij plaatsen u wederom voor een deel van het tiende hoofdstuk van de Tao Teh King:

‘Hij zal in volmaakte rust zijn,
terwijl het openen en sluiten
van de deuren voortgaat.
Als zijn licht overal doordringt,
zal hij als onwetend kunnen zijn.’

Wij zagen dat de dialectische wil verdeeld is en onmogelijk in voortdurende gerichtheid op één doel bepaald kan worden indien dat doel aan de dialectische natuur wezensvreemd is. Daarom toont de wil van de strevende mens van deze natuur een reeks verschillende aspecten: het ene moment gericht op het nieuwe leven, het tweede moment gericht op banaliteiten, het derde moment gericht op goedheid, het vierde op slechtheid. Tussen deze vier aspecten dwarrelt de wil heen en weer, totdat het pad wordt bewandeld door en in zelfovergave, door woe wei, het niet-doen.

Dan ontwikkelt zich een nieuwe zielenstaat ín en ván een nieuw elektromagnetisch veld, en daarom ook een nieuwe wil die, krachtens zijn natuur, zonder enig forceren op Tao gericht kan blijven. Zulk een wil zou zich forceren wanneer hij niet op Tao gericht zou zijn. Uit deze nieuwe toestand-van-zijn vloeit vervolgens voort dat de levenskracht volgzaam wordt en de mens vrijkomt van morele gebreken, omdat het zevenvoudige innerlijke gezicht klaar en puur wordt. Het innerlijke gezicht doelt op de top of kern van de nieuwe zielenstaat. Het blikt in het nieuwe leven en is er zintuiglijk één mee. De morele gebreken en conflicten, eigen aan de dialectische natuur, zullen dan existentieel tot het verleden behoren.

Hoewel de transfiguratie dan nog maar nauwelijks begonnen is en de mens van deze staat bijvoorbeeld nog de beschikking heeft óver en gebruik moet maken ván het oude stoffelijke voertuig, zal hij nochtans met liefde het nog lang niet volmaakte rijk regeren en in woe wei – dat is: niet-ikcentraal – en geleid door de nieuwe zielenstaat, de baan der vernieuwing bewandelen. Het is goed dit niet-ikcentraal-zijn toe te lichten. Het bewustzijn dat de mens kent en bezit is van nature egocentrisch. Het bezit een brandpunt en is dus in volkomen zin een ik. Een ander bewustzijn, van verheven menselijke aard, kan de mens zich niet voorstellen.

Toch is zulk een ander bewustzijn volstrekt mogelijk. Het bewustzijn van wat wij de nieuwe mens noemen is geheel anders van aard. Het is volstrekt niet-ikcentraal, het is zelfs fundamenteel ikloos. Wij bedoelen dat niet in morele, in ethische zin, doch fundamenteel; het bezit namelijk geen brandpunt. Men zou het kunnen beschrijven als gezeteld in de gehele microkosmos. Een bewustzijn dat dus microkosmisch is, alomvattend.

Dit microkosmisch-bewuste zijn gaat voort in een volgend stadium, in een kosmisch-bewuste staat en daarop in een macrokosmisch-bewuste staat. Men kan het derhalve het best omschrijven als: bewustzijn in het zelf, doch tegelijkertijd in al het andere, in alle anderen. U bemerkt dat dan natuurwetenschappelijk alle gescheidenheid moet en zal wegvallen.
Het woe wei nu, het niet-doen, bedoelt te zijn een dialectische benadering van het nieuwe goddelijke bewustzijn.

Deze benadering wordt de mens aangeraden om de enorme verschillen tussen de beide bewustzijnsuitingen zoveel mogelijk weg te nemen en aldus een basis te scheppen voor nieuwe bewustzijnskrachten, die potentieel in de roos des harten verborgen liggen. Daardoor wordt het ik ikloos, begeerteloos en wenst niet gehecht te zijn. Daardoor tracht het ik zich zoveel mogelijk te neutraliseren opdat de Andere de overhand zou krijgen. Wie deze benaderingsprocedure, met blijdschap onderneemt, ondergaat een stroom van genadevolle gnostieke radiaties, die het gehele ikveld in een veld van absolute rust voeren. Aldus zal hij in volmaakte rust zijn, terwijl het openen en sluiten van de deuren voortgaat.

Wat kent de mens van rust? Ten hoogste in het bewuste leven slechts enkele momenten en dan meestal nog toevalligerwijze. Bovendien is er nog de rust der vergetelheid. Het zal u wel eens overkomen dat u na een vermoeiende dag, nog niet uitgeput zijnd, gedurende enkele uren van een sfeer van rust geniet. Maar meestal zijn er dingen in het leven die deze rust vergallen, zoals niet gereed gekomen arbeid, conflicten, angst, zorg en vrees, lichamelijke toestanden en alle morele defecten die er zijn.

Daar komt bij dat u, naarmate u de grenzen der dialectiek nadert, steeds onrustiger wordt. De onrust wordt dan fundamenteel in u.Vanwege de staat van uw vreemdelingschap kunt u het nergens meer vinden. De nervositeitscurve stijgt als met de dag. En het is tenslotte zo, zoals vele leerlingen ons dikwijls gezegd hebben: ‘De enige rust die wij als zodanig kunnen aanduiden, genieten wij als wij met de anderen samen zijn in een tempel van de geestesschool en horen spreken over de dingen van het Vaderland.’

Wat is rust? Hebt u daarover wel eens nagedacht? U noemt toch niet als zodanig de periodieke lichaamsrust? Of het even vrij zijn na de dagtaak in het weekeinde of in de jaarlijkse vakantie, het vrij zijn van de denkactiviteiten die de moderne maatschappij de mens probeert op te dringen? U bedoelt toch evenmin de zogenaamde rust die na de levensreis zou ontstaan?

‘De wijze zal in volmaakte rust zijn.’

De rust die Lao Tse bedoelt is een geheel innerlijke kwestie, een wezenssignatuur van de nieuwe mens, de rust die het volk Gods typeert. Het is een toestand die bij dag en bij nacht aanwezig is, een altijddurende toestand.

Waarom is de mens onrustig? Omdat hij van de dialectische natuur is. Deze wordt beheerst door tegenstellingen, door strijd. Lichaamsrust neemt die onrust niet weg. Dáárom kan de mens niet rustig zijn. De ware rust komt pas als de nieuwe ziel hem gaat regeren. Dan gaat hij een levensstaat in die niet getypeerd wordt door strijd, doch door rust. Die rust komt niet slechts na het bereiken van volkomenheid. Die rust komt onmiddellijk na de eerste definitieve binding met het innerlijke koninkrijk, na de eerste zelfovergave.

Zoals de nieuwe wil onwankelbaar in de Gnosis staat, zo staat de kandidaat in de atmosfeer der volkomen rust als hij deel heeft gekregen aan de graal. Hij is geenszins volmaakt, maar hij ademt in de Gnosis, terwijl het openen en sluiten van de deuren voortgaat. Het is duidelijk dat deze mens afscheid neemt van de natuur des doods en het nieuwe leven binnenreist. Hij is een werkelijke landverhuizer. In dat proces worden, zoals vanzelf spreekt, de deuren van het verleden successievelijk gesloten en de deuren der vernieuwing geleidelijk geopend.

Hoe? Moet men met grote inspanning dit of dat doen, of dit of dat nalaten? Nee, de wijze zal in volmaakte rust zijn, terwijl het openen en sluiten van de deuren voortgaat. Voortgaat, met de regelmaat van een klok.

Hebt u wel eens het beeld van een Lohan gezien? Welnu, dit beeld ademt rust, is rust. De rust en deze mens zijn wezenseen. De rust in de wereld der dialectiek is op haar best een vacuüm in volkomen onrust, en in het algemeen is zij slechts lichaamsrust. De rust van de vorderende leerling is het deelhebben aan het nieuwe levensveld.

‘Als zijn licht overal doordringt, zal hij als onwetend kunnen zijn.’

Dit is uiterlijk een schier onbegrijpelijk woord, doch goed beschouwd is het zo ongelooflijk prachtig, heerlijk, goddelijk en luisterrijk, dat wij besloten hebben onze uiterste best te doen u dit woord te doen verstaan. Dit woord is tegelijkertijd uiterst komisch want het zet, vergeleken bij de verhoudingen in deze natuur, alle dingen op hun kop.

Het begrip ‘onwetendheid’ heeft een slechte klank. De mens moet wéten. Alles in onze natuur moet geweten worden, gekend worden, anders gaat het mis. Daarop steunt alle onderwijs. Iemand vraagt aan een leerling: ‘Wat is dat toch, die School van het Rozenkruis? ̋ De vrager is onwetend. De leerling brengt de vrager in contact met de School en men verlost hem zo goed mogelijk van zijn onwetendheid. Zo kan het gebeuren dat de vrager leerling wordt en dan komt hij op diensten en conferenties, hij die eertijds onwetend was. De School tracht zo bij voortduring de vragers en zoekers voor te lichten, voor zover het haar taak betreft. De School tracht dus de onwetendheid te hulp te komen, zo goed en zo kwaad als het gaat en met wisselend resultaat.

Is de leerling dan dom? Nee, hij beschikt over een natuurlijke intelligentie, over een behoorlijke opvoeding enzovoort, maar de onwetendheid van de dialectische mens is fundamenteel. Zij kan in vele opzichten teniet worden gedaan, doch het weten heeft zijn grenzen. Daarom is er een voortdurend onderzoekende wetenschap om de grenzen van het weten op allerlei gebied te verwijden. Dat zou op tal van gebieden kunnen slagen en ten dele lukt dat ook, zij het langzaam en gebrekkig, omdat ook veel kennis weer verloren gaat.

Maar aan de arbeid ván en ín onze School ligt een geheim ten grondslag, namelijk dat, hoewel de schijn tegen ons is en wij gedwongen worden u te naderen met wetenschap om contact met u te verkrijgen, wij zeker niet de bedoeling hebben uw wetenschap te vermeerderen. Want let eens op het woord van de Prediker: ‘Wie wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart.’ Nu zegt u: ‘Ik begrijp u, ik kan op geheel andere wijze tot weten komen, als ik maar het pad ga.’ Dit is echter slechts zeer ten dele juist; en als wij elkaar nu niet goed zouden verstaan, zou zulks aanleiding kunnen zijn tot betreurenswaardige vergissingen.

Wij hebben u verteld van de zeven hersenholten, de spiegels van het bewustzijn der nieuwe zielenstaat, het innerlijke gezicht, dat klaar en puur is. Deze spiegels zijn bij de gewone mens automatisch werkzaam, en bij de getrainde occultist bevinden ze zich in een zeer karikaturale staat. Deze slaagt er namelijk in, zij het uiterst gebrekkig, de hersenholte die samenhangt met de pinealis enigermate te belevendigen.

De gewone mens moet het hebben van de zintuigen der gewone natuur en van de hoedanigheid van de grijze hersensubstantie en de ligging der hersenkronkels. Zijn zintuigen – er zijn er vijf, zo u weet, plus twee nog niet geheel werkzame – zijn voor hem de zeven spiegels met behulp waarvan hij wetenschap opdoet en probeert haar vast te houden. Van alles wat hij zo te weten komt, kan gezegd worden: ‘Wie wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart,’ of: ‘De som van alle weten is dat wij niets weten.’

Maar zou u van een werkelijke wijze kunnen zeggen: ‘Hij heeft smart vermeerderd, hij weet niets’? Dat kunt u niet zeggen, want door zijn wijsheid heeft hij deel gekregen aan een grote, heerlijke, onvergankelijke waarde. Het wetenschappelijke omvatten is een uiterlijk kennen, zonder tot de innerlijke kern door te dringen. Het wetenschappelijke omvatten trácht wel tot de kern door te dringen, doch grijpt haar niet wezenlijk. Het is onvolmaakt en daarom smartelijk en nimmer volstrekt. Men stelt steeds andere hypothesen op, steeds weer opnieuw beginnend.

Doch wijs wordt men niet door weten. Wijs zijn is: totaal kennen en beheersen tot in het diepste diep. De wijze van wie Lao Tse spreekt en op wie hij doelt, kan de zeven spiegels gebruiken, de zeven hoofden en ogen van de nieuwe zielenstaat. Deze zeven spiegels kunnen op elk willekeurig object gericht worden en daardoor onmiddellijk, in dezelfde seconde, dit object volledig kennen en proeven.Wij doelen hier op zeven totaal nieuwe en andere zintuigen en vermogens. Het zijn de intelligentieorganen van de nieuwe en ware mens, de intelligentieorganen van het volk Gods.

Nu kunt u wellicht het woord verstaan: Als zijn licht overal doordringt, zal hij als onwetend kunnen zijn. Het betreft hier het uitvallen van de intelligentieorganen van de gewone natuur en de wording van de nieuwe intelligentieorganen. Het zal u duidelijk zijn dat de School van het Rozenkruis begint met een beroep te doen op uw oude intelligentieorganen. De School moet tot aan een zeker punt aldus vóór u en mét u werken. U bent verplicht de School te naderen met de gewone intelligentievermogens. Maar als u het pad gaat, het transfiguristische pad van zelfovergave, dán dient u naar dat weten onwetend te worden en ontwikkelt u een nieuw kenvermogen, het kenvermogen der wijsheid. Dán worden de zeven nieuwe kandelaren ontstoken. Da¤ n zult u wandelen tussen de zeven gouden kandelaren en houdt u de zeven sterren der nieuwe intelligentieorganen in de rechterhand.

Aldus kunt u uw levende wijsheidsbrief schrijven aan de gemeente van Efeze, aan de grensbewoners, en zult u tot hen zeggen: ‘Gij zwoegers naar het ene weten, gij die u afbeult om te verstaan, kom tot het ene leven. Dan zal uw licht overal doordringen en naar het overige zult u onwetend kunnen zijn.’

Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

GA NAAR HOOFDSTUK 10.1

GA NAAR HOOFDSTUK 10.3

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)