17 Het volk en zijn vorsten – commentaar op strofe 17 van de Daodejing uit de Chinese Gnosis

 

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

Hieronder volgen de tekst van strofe 17 van de Daodejing (of Tao Teh King) en het  commentaar dat J. van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) daarop hebben geschreven in hun boek De Chinese Gnosis.

In de hoge oudheid wist het volk van de vorsten
alleen dat zij bestonden.
De vorsten die daarna kwamen
had het volk lief en het prees hen.
Die daarna kwamen vreesde het.
Die daarna kwamen verachtte het.
Hij die anderen niet vertrouwt,
krijgt het vertrouwen van anderen niet.
De ouden waren langzaam en ernstig in hun woorden.
Als zij de verdiensten hadden gemaakt en de zaken volvoerd,
zei het volk: ‘Wij zijn vanzelven’.

Tao Teh King, hoofdstuk 17

Bij de beoordeling en overdenking van het zeventiende hoofdstuk van de Tao Teh King moet u onmiddellijk bedenken dat met de term ‘vorsten’ de groep geestelijke leiders van de mensheid in hun diverse schakeringen bedoeld wordt. U zult dat inzien, omdat in de grijze oudheid de vorst tegelijkertijd leider was van de kerk, of beter: de geestelijke leiders waren tevens de staatkundige leiders. Een symbolisch overblijfsel daarvan zien wij bijvoorbeeld in het Engelse vorstenhuis. De Engelse koningin is tegelijkertijd hoofd van de Engelse staatskerk.

Bij de aanvang van een nieuwe mensheidsperiode, van een nieuwe dag van openbaring, wordt het overblijfsel van de gevallen mensheid weer in openbaring gebracht. Dan worden de van het natuurverleden gereinigde microkosmoï uit de kosmische nacht opnieuw in een dialectische periode van werkzaamheid gevoerd, en krijgen deze microkosmoï de gelegenheid een persoonlijkheid te omvangen. Bij het morge rood van zulk een openbaring ontvangt de mensheid geestelijke leiding. Een doelbepalende leiding, een doelstuwende leiding, in de richting van de bevrijding. Dat een dergelijke leiding in de aanvang niet van onderen op kan plaatsvinden zal u duidelijk zijn. De jonge mensheid is daartoe nog niet in staat.

In dit prille stadium van mensheidsontwikkeling trad daarom de groep van de onderste schakel, de laatste schakel van de voorgaande Broederschappen, uit de keten der onsterfelijke zielen op als vorsten en leiders. Reeds vóór de laatste kosmische nacht bevrijd zijnde, was er natuurlijk een onmetelijke afstand tussen deze verheven vorsten en leiders en de jonge mensheid van het overblijfsel. Door deze onmetelijke afstand was contact onmogelijk. Hoogstens was er een onpersoonlijke binding, waarbij ingewerkt werd op de zintuiglijke waarneming en op het droomleven. De menselijke entiteiten konden in dat stadium onmogelijk hun geestelijke leiders persoonlijk waarnemen. Doch van hun aanwezigheid waren allen uit persoonlijke, innerlijke ervaring overtuigd. Zij ervoeren de goden. Daarom staat er: In de hoge oudheid wist het volk van de vorsten alleen dat zij bestonden.

De tweede vorstenhiërarchie kwam, ten dele, uit het volk zelf voort, onder zeer bijzondere condities. Want inmiddels had het raslichaam van de jonge mensheid zich ontwikkeld. Bepaalde, daartoe gepredisponeerde entiteiten konden nu worden overschaduwd door de goden van de laatste schakel. Nog later konden enkele goden zich directer in een microkosmos openbaren. Eerst door bewustzijnsverdringing in tempels en later door geboorte. Op deze wijze was er sprake van een directer en persoonlijker binding tussen de vorsten van de geest en de mensheid. Deze directe en persoonlijke binding was ook noodzakelijk omdat het innerlijke gezicht door de onderdompeling in de stof meer en meer verduisterd werd. Daarom staat er: De vorsten die daarna kwamen had het volk lief en het prees hen. De aanbidding van de eerste fase werd nu aangevuld met de liefde en de lofprijzingen der aanschouwing.

De derde fase kwam met de verdere voortschrijding van de dialectische mensheidsopenbaring. De geestelijke vorsten van de laatste schakel trokken zich terug, omdat de leringen en aanwijzingen en de weg der magie geheel en al gegeven waren, terwijl het raslichaam en de microkosmische staat van de mens voldoende ontwikkeld waren om voor de eerste maal in de nieuwe mensheidshistorie de hiërarchie van geestelijke leidslieden te rekruteren uit de mensheid zelf. In deze fase werd het menselijke priesterschap gevormd, waarmee, om het juiste contact zo lang mogelijk te verzekeren, op gestelde tijden een van de oude vorsten van de geest op aarde terugkwam om een reveil te heffen.

Dat was dringend nodig, want al spoedig ging het, door de ontwikkeling van de ikcentraliteit, bergafwaarts. De nieuwe hiërarchie van priestervorsten, gerekruteerd uit de mensheid zelf, viel uiteen door onderlinge ruzies over machtssferen, naijver, jaloezie en de gehele reeks van menselijke driften. En omdat deze hiërarchie opgeleid was in de magie, en het raslichaam nog zeer ijl was en dus nog niet zo verdicht als nu, hadden de magische toepassingen grote effecten. Zo kon een magische bezwering van een ontstemde vorst een onmiddellijke dood ten gevolge hebben. Het goed en het kwaad waren in hun uiterste vormen zeer vermengd. Het volk had dus alle reden de vorsten zeer te vrezen. Daarom staat er: Die daarna kwamen vreesde het.

Met een enorme vaart snelt Lao Tse door de mensheidsgeschiedenis.Want het is hem niet te doen om die historie, doch om het actuele nu. Daarom duidt hij met een paar woorden de daarop volgende periode aan. De tijden van de volstrekte priesterheerschappij gingen voorbij en het dalen van het geestelijke peil zette zich voort. Dat kon ook niet anders, omdat én de verdichting van het raslichaam én de ontaarding van de priesterheerschappijen de verbreking van de bindingen met de vorsten van de laatste schakel met zich bracht. Spiritueel gezien was er nog slechts de aanwezigheid van het gnostieke stralingsveld en de aanwezigheid van de Geestesscholen, die de taken van de ontaarde priesterheerschappijen hadden overgenomen. Geestesscholen die met de grootste behoedzaamheid moesten arbeiden vanwege allerlei dodelijke vervolgingen. Daarom kon de nu volgende fase slechts zijn: ten eerste een priesterlijke zwartmagische degeneratie, en ten tweede de ontwikkeling van de theologie, als zuiver intellectueel weten, zonder innerlijke en priesterlijke standing, rechten en kwaliteiten, de ontwikkeling van een autoritaire mystieke volksklasse.

Daarmee kwam, en is gekomen, en ontwikkelt zich steeds meer, de verachting bij de mens als massa. Vrees, liefde en aanbidding zijn totaal verdwenen. Men neemt priesters en theologen niet meer serieus. Daarom staat er: Die daarna kwamen verachtte het.

De periode waarin wij nu staan is er een waarin het overgrote deel van de mensheid volkomen losgeslagen is van de gnostieke bindingen. Deze bindingen zijn door de zich voortzettende kristallisaties én degeneratie verraden en vernietigd. De massa wordt omgeven en doortrokken van een surrogaat geestelijk leven dat zij in feite veracht en volkomen wantrouwt.

Er is in kringen van de theologie wel zelfkennis aanwezig en men heeft wel door, er niets van terecht te brengen en onwetend te zijn, doch in hun onwetendheid achten vele theologen zichzelf toch nog geroepen tot geestelijke leiding. Bovendien is er door de eeuwen heen door hun vaderen zoveel bloed gestort, zoveel onheil veroorzaakt, zoveel ontzettende wreedheid begaan, dat zij, met deze erfenis beladen als basis, als bloedsteken, volstrekt geketend zijn. Denk aan de heksenprocessen van een paar honderd jaar geleden, aan de talloze vervolgingen van de dienaren van de Geestesschool, zoals de Broederschap der Katharen. Denk aan Calvijn die Michel Servet liet vervolgen. Miljoenen zijn in onze jaartelling afgeslacht. Daarom is er, als een steeds krachtiger wordende bloedsreactie, massaal wantrouwen en haat. En u kent de wet: Hij die anderen niet vertrouwt, krijgt het vertrouwen van anderen niet.

Er wordt wel gestreefd naar de ontwikkeling van een oecumenische beweging, een nieuwe geestelijke internationale, doch hoe kan iets nieuws, in de zin van een herstelde binding met de Gnosis, tot stand komen op de basis van onwetendheid, geschondenheid en zware erfelijke beladenheid? Het eerstgeboorterecht is de huidige priesterheerschappijen reeds sedert lang ontnomen. Dit eerstgeboorterecht is al duizenden jaren geleden overgedragen aan de Geestesscholen. Deze Scholen hebben reeds sedert duizenden jaren hun oecumenische beweging. Bovendien is de theologische oecumene slechts een opeenvolging van congressen en klaterende publicaties, terwijl het toch duidelijk is dat de weg die ingeslagen moet worden een geheel andere dient te zijn. Let in dit verband op de slotverzen van het zeventiende hoofdstuk:

‘De ouden waren langzaam en ernstig in hun woorden.
Als zij de verdiensten hadden gemaakt en de zaken volvoerd,
zei het volk: Wij zijn van-zelven ̋.

De oorspronkelijke en ware werkers in de wijngaarden van het licht zijn langzaam en ernstig in hun woorden. Dat wil zeggen: zij spraken en spreken alleen het hoogst noodzakelijke en verliezen zich niet in activiteiten van klaterende, op effect berekende woordenspelen. Hier gaat het er in de eerste plaats om ‘dat de verdiensten worden gemaakt en de zaken worden volvoerd ̋. Dat iedere werker en iedere leerling niet gaat lijden aan een woordendelirium en aan uiterlijkheden en speculaties, doch in het eigen leven, zowel het uiterlijke als het innerlijke, de feiten van zijn staat toont. Alleen de feiten spreken en getuigen. Alleen de waarheid, de werkelijkheid, maakt vrij. Alleen door wedergeboorte van de ziel kan men zich boven tijd en ruimte verheffen.

Nu onder ons het werkapparaat in grote worsteling tot stand gekomen is en een basis aan innerlijke waarden verkregen is, nu de oude wijsheid vrijgemaakt is uit haar stoffelijke omhulling en nu er een herstelde binding is met de vorsten van de laatste schakel en het zevenvoudige Levende Lichaam gereed is, nu staan wij dus voor het werkstuk, straks in de gehele wereld de oogst binnen te halen. De smidse is gebouwd, het aambeeld is aangebracht, het vuur is aangestoken en wakkert aan tot een felle vlam. Daarom dienen nu de hamerslagen te vallen. Een nieuwe priesterschaar moet zich nu bewijzen.

Dit bewijs wordt geleverd door een persoonlijk demonstreren van een nieuwe toestand-van-zijn. Geen woorden, maar feiten. Dat is de sleutel om de huidige bloedstoestand van de mensheid open te breken. De mensheid ligt gedompeld in wantrouwen en verachting, geboren uit naamloos wee. Kom bij de mensen niet met louter woorden aan: u zult geen succes hebben. Kom bij hen niet aan met de gewone methoden, met vrome, zoete woordenreeksen, maar stel u voor hen ín en mét een nieuwe zielenstaat.

Als u zo uw verdiensten zult hebben gemaakt en uw zaken volvoerd, dan zullen de mensen die daartoe geadeld zijn, zegen: Wij zijn vanzelven: ‘wij komen tot u, wij zijn met u, als spontanen, die bukken voor de feiten. Zo komen wij vanzelf, als uit innerlijke drang.’ Dan zullen zij het nietdoen toepassen zoals u het dan gedaan zult hebben. En zij zullen willen bereiken wat u bereikt hebt. Aldus de praktijk in het actuele nu: dát is het recept tot vrijmaking. Het is de receptuur van de ouden.

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER TAO