De leer van Johannes Calvijn was gericht op het knechten en onderdanig maken van mensen

In de tweede helft van 2018 stond in Nederland het calvinisme in de belangstelling naar aanleiding van de herdenking van 400 jaar synode van Dordrecht en Dordtse leerregels. Daarom wordt hieronder aandacht besteed aan Johannes Calvijn en de nadere reformatie.

Geïnspireerd door zijn leermeester, nam Johannes Calvijn (1509 -1564) de rechtvaardigingsleer van Maarten Luther over. Ook voor hem was de mens zondig en was de menselijke natuur geneigd ‘God en de naasten te haten’. Verschil van mening was er over de verhouding tussen enerzijds de zondige natuur en anderzijds de bovennatuur, de wereld van de ‘deus absconditus’, de verborgen God met zijn ondoorgrondelijke raadsbesluiten. Hierin was Calvijn minder dualistisch, want hij stelde dat de natuur, hoe Gode vijandig die zich ook mocht openbaren, tenslotte toch een schepping van God is.

Teruggrijpend op de kerkvader Justinus, leerde Calvijn dat de goddelijke Logos in ieder schepsel werkzaam is. Van Augustinus nam hij het aan Mani ontleende begrip over van de Lichtvonk, die als oorspronkelijke scheppingskracht in alle gevallen schepselen is achtergebleven. Deze idee had voor Calvijn grote gevolgen. Het betekende, dat de wereld nooit aan het verderf mag worden prijsgegeven. Ja, de ‘ere Gods’ eist dat niet alleen de ‘scintillae’ (vonken) en de kerk, maar ook de wereld onder de theocratie zou worden gebracht. De overheid moest dus onder de macht van de kerk komen te staan, hetgeen Calvijn in zijn theocratische stadsstaat Genève ook in praktijk heeft gebracht.

Daarmee verbrak hij de isolatie tussen natuur en genade, die Luther aanhing. De natuur diende onder te gaan, zodat de genade, Gods Rijk, zich kon manifesteren. Daarbij was de natuur – en dus ook de zondige mens – geheel afhankelijk van de genade van God, waaraan Calvijn een absolute almacht toeschreef. Onbedoeld nam hij daarmee een deel van de humanistische erfenis over. In het voorop stellen van Gods totale almacht in relatie tot de onvrije mens toonde hij zich sterk verwant aan de opvatting van Machiavelli en diens absolute macht van de wereldlijke ‘vorst’. Hij deed dit op grond van een dualistische visie, waarin God was geworden tot het absolute autonome subject en de mens verworden tot object. Feitelijk een omdraaiing van het humanistische schema.

In dit beeld was de God van liefde en barmhartigheid vrijwel verdwenen en had Calvijns God meer trekken gemeen met een boven alles en iedereen verheven Romeinse despotische keizer. In zijn theocratische stadsstaat kwamen deze Romeinse machtsopvatting en de middeleeuwse inquisitie samen. Dat leidde tot wrede heksenprocessen en de verbranding van de ‘ketterse’ hervormer Servet.

Toch moet ook worden gewezen op de veel liberalere praktijk van het calvinisme in de Republiek der Nederlanden, waar bijvoorbeeld de Gereformeerde kerk in de Dordtse canones (artikelen des geloofs) uitspreekt dat de menselijke vrijheid een vrucht is van de genade. En Willem van Oranje, een diepgelovig calvinist, was wars van elke geloofsdwang. Hij heeft altijd gestreden tegen een absoluut systeem zoals dat werd vertegenwoordigd door Philips II.

Het Nederlandse calvinisme was een voorbeeld van tolerantie ten aanzien van onder andere de joden. Calvijns leer van de predestinatie heeft er in de Nederlanden ook toe geleid dat de calvinisten meenden tot een elite te behoren. Zonder het calvinisme had Holland in de Gouden Eeuw waarschijnlijk niet kunnen uitgroeien tot een wereldmacht. Een meer verlichte of bijbelse notie van de predestinatieleer bij Willem van Oranje (zie zich liet adviseren door Coornhert) en de stadhouders bracht hen tot de opvatting dat zij niet op de eerste plaats voor zichzelf waren verkoren, maar ter ere van God. Men mag dan ook stellen, dat onder de Oranjevorsten het calvinisme ver boven Calvijn zelf is uitgestegen.

Nadere Reformatie

Om het beeld van de hervorming te completeren, willen wij ook nog enige aandacht wijden aan de zogenaamde ‘nadere’ reformatie. De Reformatie bleef op enkele cruciale punten steken in traditionele voorstellingen en werd daardoor feitelijk niet voltooid. Het lutheranisme en calvinisme hebben hun eigen dogma’s voortgebracht. In Duitsland ontstond na 1555 (Vrede van Augsburg) bovendien een nieuwe geloofsdwang, die eens zo fel door de hervormers was bestreden. Bij die godsdienstvrede werd bepaald, dat de onderdanen de religie van de landsheer in de verschillende Duitse vorstendommen moesten volgen. Daarnaast werd het protestantisme verscheurd door onderlinge conflicten en bovendien bedreigd door de katholieke Contra-reformatie. Uiteindelijk leidde die laatste confrontatie tot de Dertigjarige Oorlog (1618 -1648), met zijn verwoestende effecten voor geheel Midden-Europa.

Wanneer wij de ‘nadere reformatie’ onder de loep nemen en we ons daarbij beperken tot de
Republiek der Nederlanden, dan duizelt het ons vanwege het caleidoscopische beeld van stromingen, bewegingen, broederschappen, huisgemeenten, sektes en kerkjes. Bepalen wij ons eerst bij de signatuur van de neo-reformateur. Deze kan met een aantal begrippen worden omschreven: behoefte aan voltooiing van de reformatie, aanwakkering van de religieuze zelfwerkzaamheid, het laten prevaleren van de Heilige Schrift boven de confessie, heimwee naar de toestand in de oerchristengemeenten, het voorop stellen van en streven naar de eenheid en vrijheid in Christus.

Daarbij kunnen wij onderscheid maken tussen de ‘nadere reformatie’ in engere zin en in bredere zin. Onder engere zin vallen alle groepen en stromingen die louter het godsdienstig
leven wilden hervormen; onder bredere zin vallen alle groepen, stromingen en bewegingen die alle levensgebieden, dus ook het maatschappelijke en wetenschappelijke leven wilden hervormen.

Vooral de Gouden Eeuw in Nederland biedt een fascinerend spiritueel uitzicht op een bonte verzameling van neo-reformatorische bewegingen, zowel in engere als in bredere zin.
Daaruit blijkt wel, dat er in het christendom enorme beweging, om niet te zeggen beroering
bestond. Maar ook sociaal, politiek en wetenschappelijk was het een roerige tijd. De reden waarom wij ons beperken tot de Nederlanden is niet alleen ingegeven door het bezwaar dat wij anders overvoerd zouden worden met opsommingen en een stortvloed aan informatie.

Ook het bijzondere feit dat vooral na de Val van Antwerpen in 1576 het kleine Holland, en dan in het bijzonder Amsterdam, dé ontmoetingsplaats en vrijhaven werd van talloze religieuze,
reformatorische, spiritualistische en wijsgerige bewegingen, speelt daarbij een rol. Het gaat
daarbij niet in alle gevallen om hervormers in strikte zin, nieuwe kerkgenootschappen en dergelijke.

Zo kunnen wij bijvoorbeeld Jacob Boehme niet rangschikken onder de neo-reformateurs. Niettemin is zijn invloed op denkers en kunstenaars duidelijk te traceren, en was de receptie van zijn theosofisch-mystieke oeuvre in Amsterdam opvallend groot. Van bijzondere betekenis is, dat de Republiek heeft gefungeerd als een soort transitoland voor Boehmes religieuze ideeënwereld. Vooral in de richting van Engeland.

Hetzelfde kan gezegd worden van de grote Tsjechische pedagogische hervormer en pansoof Jan Amos Comenius (fakkeldrager van het Rozenkruis 9). Net als de werken van Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7) konden ook zijn geschriften in Amsterdam worden gedrukt. Bovendien heeft Comenius het laatste deel van zijn leven daar gewoond. Denken wij verder aan de Rozenkruisers die aan het begin van de 17e eeuw in Duitsland van zich deden spreken en die in het relatief tolerante Holland eveneens een vrij groot, zij het moeilijk te traceren onthaal kregen.

Bron: Syllabus ‘Van wijsheidsstromingen naar innerlijke wijsheid’