Het calvinisme in de Nederlanden in de tijd van de Dordtse Synode in was regressief en gebaseerd op inlegkunde

Onder het motto ‘Ode aan de synode’ werdt gedurende 180 dagen van 10 november 2018 tot en met 29 mei 2019 uitgebreid stilgestaan bij de Nationale Synode, die 400 jaar geleden in Dordrecht werd gehouden, en die belangrijke gevolgen had voor religie, politiek en economie. Hieronder wordt een schets gegeven van het religieuze klimaat in de Nederlanden van die tijd. 

Het reformatorische proces in de Nederlanden werd gekenmerkt door een schier eindeloze opsplitsing, waardoor in elk geval de pluriformiteit gewaarborgd en de dynamiek levend gehouden werd. Als bijverschijnsel traden een gigantische verdunning en verwarring op, waardoor veel energie verloren ging in onderling gekrakeel. De voorgeschiedenis van de beweging der Collegianten leest zich als een verslag van constante wisselwerking tussen de polen eenheid en vrijheid, met telkens nieuwe afscheidingen en fusies  als gevolg. De wortels van deze groepering liggen bij de Doopsgezinden en de Remonstranten. Meestal worden hier ter lande hervorming en calvinisme in één adem genoemd, doch dit doe onrecht aan de historie, want voordat het calvinisme er was, waren er de wederdopers of Anabaptisten. In de 16e eeuw was dat de belangrijkste en grootste hervormingsbeweging, die zich met verbazingwekkende dynamiek kon uitbreiden. 

Aanvankelijk was het Anabaptisme het protestantisme voor de armen; het kon zo uitstekend gedijen, omdat het aanloop bij de geest van de Moderne Devotie en het bijbels-ethisch bewustzijn  van Erasmus. Binnen de stroming der Doopsgezinden ontwikkeld zich ‘een zuiver persoonlijk geloofsleven, geleid door de bevindingen van hart en gemoed bij het lezen van de Heilige Schrift, verbonden met een gemeente die haar eenheid fundeert op de bij allen aanwezige innige liefde tot Christus. Enkele uiterlijk kenmerken waren: een geringe dogmatische belangstelling, afschaffing van de kinderdoop, afwijzing van eed en geweld. 

Overigens waren de Doopsgezinden onderling al in een vroeg stadium verdeeld, ondanks hun streven naar een ‘gemeente zonder vlek of rimpel’. Aan de basis van deze beweging lag een dualisme dat, met hun impliciete signaturen, uitmondde in de bekende linker- en rechtervleugel: gehoorzaamheid aan de Schrift versus autonomie van de innerlijke ervaring, en aandacht voor de wedergeborene als enkeling versus zorg voor de gemeente. De verschillen bleken zich regionaal uit te kristalliseren, zodat subgroepjes bekend werden onder namen als de Oude en Nieuwe Vlamingen, de Oude en Nieuwe Friezen, de Waterlanders, enzovoort. 

Vanaf 1560 overstroomden de weerbare calvinisten onze streken. Het feit dat zij tegenover de weerloosheid van het Anabaptisme het verzet tegen een overheid, die tekort schoot in haar christelijke plichten, predikten, veroorzaakte dat deze hervormden zeer goed wortel konden schieten in een land, dat zich moest verzetten tegen een natuurlijke en een politieke vijand. 

Het calvinisme was regressief van karakter, zij plaatste een oudtestamentische god boven de mensen, die afhankelijk waren van diens ondoorgrondelijke wegen en raadsbesluiten. Hoewel deze beweging strak georganiseerd was en de hiërarchische verhoudingen er dik opgelegd, trad ook hier een schisma op. De bron daarvan lag in de exegese, wat weinig verwonderlijk is in een kerk waar de letter meer nadruk kreeg dan de Geest.

Wie nu, meer dan 400 jaar na dato, zich wil verdiepen in de finesses van het geschil tussen Arminius en Gomarus, zal spoedig moeten toegeven dat het om een zeer schimmige, theologische haarkloverij ging, die het moderne, profane verstand absoluut te boven gaat. Toen de strijd ook een politiek karakter kreeg, viel al spoedig het eerste slachtoffer, één van de weinige politieke slachtoffers trouwens die ons land gekend heeft: Oldenbarneveldt. 

Kort gezegd kwam het conflict hier op neer, dat de ‘vondst’ van Calvijn – de ‘dubbele’ predestinatie, een aanscherping van het begrip bij Augustinus, door de remonstranten een tikkeltje vrijzinniger were uitgelegd dan door de Contra-remonstranten. eigenlijk in de geest van het orthodoxe, strenge calvinisme on-Nederlands, alleen het verzetskarakter en de sobere levenshouding vonden hier vruchtbare bodem. Maar de dogmatische kern staat haaks op de vanouds levende innerlijke, vrome inslag, de hang naar mystiek en individuele gebedsdienst. De pogingen tot het stichten van een staatskerk stonden natuurlijk helemaal lijnrecht tegenover de algemene religieuze aspiraties. Toch is uit onder andere de opkomst van het calvinisme de even on-Nederlandse situatie van de wereldheerschappij op de zeeën te verklaren. 

Bij elk zal onderbouwd filosofisch of theologisch stelsel als het calvinisme wordt na verloop van tijd oorzaak en gevolg door elkaar gehaald, zodat de theologische enormiteit kon ontstaan, die leerde, dat welvarendheid een teken van uitverkorenheid zou zijn. De oorzaak van dit ‘monstrum’ moet gezocht worden in de rechtvaardigingsleer, die door een volstrekt willekeurige inlegkunde onderbouwd was. Willekeurig, omdat er vele brieven van Paulus of andere apostelen bestaan die qua inhoud afwijken van de bekende brief aan de Romeinen waarop het dogma van de satisfactie gebaseerd was; inlegkunde omdat de inhoud van deze brief ook anders geïnterpreteerd kan worden. Eenmaal gerechtvaardigd voor god dankzij de juiste voorbestemming, was voortaan alles gewettigd. Het is het bekende mechanisme dat een machtsexpansie voorbrengt, en dat zijn basis vindt in òf de imitatie òf de verdraaiing van de oorspronkelijke betekenis. In die zin is de bloei van de Gouden Eeuw mede aan Calvijn en zijn aanhangers te danken, zeker nadat de Remonstranten op de synode van Dordrecht het onderspit hadden gedolven. 

Bron: Het oog van de wereld – Nederland in de Gouden Eeuw door Frans Smit