Met Willem van Oranje (1533-1584) begint de vrijheid van godsdienst in de Nederlanden, de kurk waarop het vrije geestelijke klimaat van de Gouden Eeuw in Nederland drijft. De geschiedenis van de westerse esoterie is mooi samen te vatten met de term ‘openbare geheimen’. Tot aan de verlichting is er niets geheim aan esoterie. Na de verlichting en de opkomst van het filosofisch materialisme verdwijnen esoterische inhouden uit de mainstream: ze worden geheim.
In elke willekeurige biografie van Willem van Oranje wordt hij beschreven als de grote voorvechter van godsdienstvrijheid. Alsof hij godsdienstvrijheid in zijn eentje had uitgevonden. Maar niets is minder waar. De meeste biografen noemen in ieder geval zijn vriend en adviseur Dirck Volckertzoon Coornhert (1522-1590). Eenmaal aan het touwtje van Coornhert getrokken, blijkt Willem van Oranje een heel netwerk om zich heen te hebben van lieden die mystiek esoterisch zijn georiënteerd.
De voedingsbodem voor de esoterie in de Gouden Eeuw lijkt dus te beginnen bij Willem van Oranje. Zo had Willem connecties met de volgelingen van de wederdoper-mysticus David Joris (1501-1556). David Joris wordt door tijdgenoten in verband gebracht met Coornhert en Hendrik Niclaes (1501/2-1580). Niclaes sticht het beroemde of beruchte Het Huis der Liefde in Amsterdam. Dat is een soort geheime kring waarin de leden aan mystieke oefeningen doen die leiden tot een geestelijke wedergeboorte.
Op de drempel van de Gouden Eeuw is er reeds een geestelijk klimaat van godsdienstvrijheid en individuele innerlijke beleving van het christen zijn. Dat lees je zelden in de geschiedenisboeken over Willem van Oranje en de Gouden eeuw. Min of meer bekende personen figuren uit de Gouden Eeuw die mystiek-esoterisch georiënteerd waren zijn: Abraham van Beyerland, Constantijn Huygens, Torrentius Menasseh Ben Israël, Rembrandt van Rijn en natuurlijk Jan Amos Comenius (fakkeldrager van het Rozenkruis 9)
Uit onderzoek wordt duidelijk dat er intensieve en uitgebreide esoterische netwerken bestaan in Nederland – en in Europa- in de Gouden Eeuw. Rozenkruisers en alchemisten zijn in de Gouden eeuw geen wereldvreemde ‘occulte’ lieden, al willen tegenstanders dat wel zo doen voorkomen.
Rozenkruisers en alchemisten opereren in de Gouden Eeuw niet in het geheim. Zij maken dan deel uit van de intellectuele, culturele, politieke en wetenschappelijke intelligentia. De mystificatie en marginalisering van de rozenkruisers en alchemisten is het gevolg van de rationele en materialistische geschiedschrijving van het midden van de negentiende eeuw. Pas dan krijgen rozenkruisers en alchemisten het predikaat ‘esoterisch’.
Zo kun je ook Rembrandt beschouwen: Rembrandt is een alchemist. Alleen moet je bij alchemist niet zozeer denken aan romantisch occultisme (dat is er later van gemaakt). Maar Rembrandt doet alchemie. Omdat dat nu eenmaal nodig is om zijn verf te bereiden.
Bron: Geheimen en onthullingen van de westerse esoterie van Jacob Slavenburg en John van Schaik
LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN JACOB SLAVENBURG