Fritjof Schuon over exoterie en esoterie, de innerlijke eenheid van alle religies – universele wijsheidsleer – sophia perennis

BESTEL DE INNERLIJKE EENHEID VAN DE RELIGIES

Volgens Frithjof Schuon (1907-1997) moet de eenheid van de religies niet in rituelen en leerstellingen worden gezocht, maar strikt genomen uitsluitend in het eindpunt van de spirituele weg die elke religie bevat. Deze weg houdt overal ter wereld in: een beteugeling en overwinning van het egoïsme om de hindernissen op te ruimen voor het hoogste inzicht of de hoogste liefde. Wie door gebed, meditatie of contemplatie in contact komt met de innerlijke kern van de eigen religie, verkrijgt ook begrip voor andere religies.

Het boek bespreekt belangrijke thema’s als het verschil tussen uiterlijke en innerlijke religie, de waarde van de geloofsverbreiding, de cruciale functie van de sacrale kunst, de ontwikkeling van het monotheïsme in jodendom, christendom en islam en legt uit waarom het christendom in zekere zin meer verwant is aan boeddhisme dan aan islam. Frithjof Schuon (1907-1998) wordt wereldwijd erkend als een autoriteit op het gebied van metafysica en sophia perennis. Hij begeleidde zowel christenen als soefi’s op hun spirituele pad, en schreef tientallen spirituele boeken.

Het thema van de eenheid van de godsdiensten kwam ruim honderd jaar geleden op het menu van de westerse wereld en wordt steeds actueler naarmate de grenzen tussen tot voor kort afzonderlijke werelden geslecht worden door de vorderende techniek. Men kan ook stellen dat bemoeienis met dit thema steeds dringender wordt. 

Maar alvorens in te gaan op de tekenen van de tijd moeten we benadrukken, dat de eenheid van de religies een tijdloos thema is, dat van belang is voor een ieder die belang stelt in religie. De eenheid van de religies is immers niet los te denken van de aard van de kernpunten waarin het in de godsdiensten om draait: God, nirwana, verlichting enzovoort. Een ieder die religie niet alleen als een louter uiterlijke aangelegenheid opvat komt vroeg of laat met dit thema in aanraking. En omgekeerd: het besef van deze eenheid kan ook leiden tot een verinnerlijking en verdieping van eigen geloof en eigen praktijk.

Een van de opvallendste actuele aanknopingspunten voor het boek ‘De innerlijke eenheid van de religies door Frithjof Schuon is de huidige staat van de islam. Juist het in dit boek centrale onderscheid tussen exoterisch en esoterisch kan hier uitstekende diensten bewijzen. De weerstand die de islam oproept komt voor een groot deel op rekening van een te eenzijdig exoterische benadering binnen deze wereldgodsdienst, die zich aan vormen probeert vast te houden in een snel veranderende wereld. Het terrorisme dat zich op de islam beroept maakt een volkomen uiterlijk onderscheid tussen moslims en niet-moslims dat bijna etnisch aandoet. 

Maar ook de westerse wereld kan verinnerlijking goed gebruiken in deze. In feite berust haar negatieve houding tegenover de islam voor een groot deel op een ingewortelde afkeer van elke godsdienst: een gevolg van de verregaande secularisatie in dit werelddeel. Begrip voor de islam is alleen mogelijk voor de westerling die godsdienst niet beschouwt als opium voor het volk of fabeltjes voor achtergebleven bevolkingsgroepen. Voor deze westerling wordt het ook mogelijk waardering op te brengen voor de islam, omdat deze religie het primaat van de godsdienst zo goed bewaard heeft.

Een ander aangrijpingspunt voor de actualiteit is het falen van de oecumene, waar men in de tweede helft van de twintigste eeuw zo veel hoop op gesteld had. Schuon maakt duidelijk dat oecumene geen zin heeft op het vlak van de vormen. Onder vormen moeten niet alleen de tastbare vormen verstaan worden, maar ook de dogma’s. Zelfs binnen de protestantse kerken is het onmogelijk gebleken de verschillen te overbruggen. Dit verloop bevestigt het inzicht van de auteur. Ze kunnen alleen overbrugd worden, als men zich op een standpunt kan plaatsen, waar de dogma’s als gedeeltelijke waarheden erkend worden, en dat is in laatste instantie een esoterisch standpunt. Lukt dat, dan vallen niet alleen de barrières tussen de verschillende protestantse denominaties weg, maar ook die tussen geheel verschillende wereldgodsdiensten.

Het thema van de zending (of voor katholieken: de missie) is niet meer zo actueel als enkele decennia geleden. Tegenwoordig wordt vooral het evangelie van de democratie en de vrije markt aan de ontwikkelingslanden verkondigd. Maar het bestaan van de missie (tegenwoordig ook in omgekeerde richting) roept wel essentiële vragen op, waar de auteur een hoofdstuk aan wijdt. Een ander hoofdstuk behandelt de verhouding tussen de drie monotheïstische godsdiensten en de logica van hun ontstaansgeschiedenis. In het slothoofdstuk komen aan de orde de misverstanden tussen christendom en islam, en wordt ook uitgelegd dat het christendom veel gemeen heeft met het boeddhisme ondanks de schijn van het tegendeel (omdat het boeddhisme geen persoonlijke Oppergod erkent). Bij alle onderwerpen speelt het fundamentele onderscheid tussen exoterische en esoterische religie een cruciale rol.

Dit onderscheid kan ook gekenschetst worden als dat tussen uiterlijke en innerlijke religie. De exoterische religie hecht niet alleen aan uiterlijke vormen, maar benadert ook God als iets buiten zichzelf. De esoterische zienswijze scheidt God niet van zichzelf en vindt God in het eigen innerlijk. Een andere belangrijke manier om de twee te onderscheiden heeft betrekking op het doel van de religie. In het exoterisme gaat het in laatste instantie – ook als het altruïsme een belangrijke plaats inneemt – om het eigen zieleheil, meestal in het hiernamaals; in het esoterisme is dit doel weggevallen en is er dienstbaarheid zonder beloning. Schuon beschrijft nauwkeurig hoe de twee in het ideale geval vervlochten zijn en beschouwt de exoterie als een noodzakelijke instelling. Ook de esotericus, die een hoger inzicht heeft verworven, blijft exoterische vormen gebruiken.Met behulp van dit onderscheid kunnen een drietal fundamentele ideeën van Schuon belicht worden, die het begrip van zijn werk kunnen bevorderen.

Ten eerste kan het een antwoord vergemakkelijken op de vraag hoe religie nog mogelijk is in een tijd die door wetenschap beheerst wordt. Vele exoterische vormen zijn door de wetenschap achterhaald. Zo is bijvoorbeeld de voorstelling van de hemel als een voor zielen aantrekkelijk oord ergens hoog in de lucht door de ruimtevaart onmogelijk gemaakt. Maar de esoterische zienswijze is geenszins door de wetenschap achterhaald. Integendeel, het is zelfs mogelijk aan de hand van een studie van de verschillende godsdiensten te komen tot een metafysica, die als universele basis voor alle religies kan dienen en dat is precies wat de hierboven genoemde auteurs en in navolging van hen vele anderen gedaan hebben via de studie van symbolen en dogma’s. 

Metafysica wordt hier verstaan als een weergave van de uiterste werkelijkheid die aan de zintuigen voorbijgaat. Het programma kan alleen verwezenlijkt worden als eerst de empirische wetenschap haar rechtmatige plaats toegewezen wordt en het sciëntisme (de verafgoding van de wetenschap) afgewezen. De uitspraken van metafysici hebben in de moderne filosofie altijd veel weerstand opgeroepen, omdat ze niet controleerbaar zouden zijn. Dit is echter alleen juist, als men controle vernauwt tot het aflezen van instrumenten: het nagaan is wel mogelijk, alleen zijn velen niet bereid de prijs ervoor te betalen: een lange weg waarin persoonlijke vooroordelen steeds meer afgelegd worden. Dit is de objectiviteit zoals Schuon die opvat, die van een andere orde is dan de objectiviteit van de wetenschap. In het vijfde hoofdstuk geeft de auteur een overzicht van de voornaamste metafysische inzichten.

Een tweede gezichtspunt van Schuon dat samenhangt met het onderscheid exoterisch -esoterisch raakt de kern van zijn boek. Wie begrip wil hebben voor andere godsdiensten behoeft niet alle wereldreligies te bestuderen. Het is voldoende om diep in de eigen religie te duiken, dat wil zeggen haar steeds innerlijker te beleven. Wie de esoterische kern van zijn eigen religie bereikt verkrijgt ook toegang tot begrip van andere religies.

In het derde hoofdstuk behandelt de auteur enkele mogelijke tegenwerpingen tegen dit standpunt. In onze dagen openen zich steeds nieuwe informatiestromen en bestaat de verleiding te blijven steken in het verwerven van informatie over andere religies: een naar verhouding oppervlakkige werkwijze. Het boek betoogt dat dit overbodig is, en dat de innerlijke verwerking van de informatie het enige belangrijke is.

Het derde thema dat in verband met de dualiteit exoterie – esoterie naar voren gebracht moet worden is dat van de bewijzen voor een godsdienst. Juist de exoterische voorvechters van een religie benadrukken de bewijzen die ze ervoor hebben. Schuon betoogt dat bewijzen voor de exclusieve waarheid van een bepaalde religie niet te leveren zijn. Het is onmogelijk te bewijzen dat het christendom waar is en het jodendom of de islam fout of omgekeerd. Daarmee wordt ook de mogelijkheid om de godsdiensten tegen elkaar uit te spelen opgeheven. Er zijn wel bewijzen voor een godsdienst, maar die zijn van esoterische aard en maken daardoor elke godsdienst geldig.

Bron: toelichting van Paul Boersma op een boek dat hij vertaald heeft: De innerlijke eenheid van de religies van Frithjof Schuon

 

BESTEL DE INNERLIJKE EENHEID VAN DE RELIGIES