Het verborgen woord in de islam – de eerste voordracht in symposionreeks 15

BESTEL HET VERBORGEN WOORD IN ISLAM, CHRISTENDOM – JODENDOM

Het verborgen woord in islam, christendom en jodendom is áltijd actueel; het is de rechtstreekse  openbaring  van het goddelijke, en het klinkt bijzonder krachtig in de boodschappers, de stichters van de grote religies die innerlijke bevrijding naderbij  probeerden te brengen. Islam betekent ‘vrede’. Vrede met de hoogste waarheid. Jezus wordt gezien als het zuivere zielenaspect, de ziel die de mens ‘redt’,  aan wie de zuivere kennis is gegeven. De kabbala leert dat bewustzijnsgroei, dus zielengroei tijd, instructie en verinnerlijking vergt, een werk, dat heel het leven in beslag neemt. Hieronder volgen het woord vooraf, de eerste eerste voordracht (Het verborgen woord in de islam) en de inhoudsopgave van Symposionreeks 15.

WOORD VOORAF

Het belang dat de drie belangrijke westerse religies – islam – christendom – jodendom – elkaar ontmoeten en leren begrijpen is zeer groot, maar de juiste aanpak daarbij kan niet zijn de uiterlijke verschillen uit te pluizen en die proberen te nivelleren. We kunnen daarvoor beter een poging ondernemen om door te dringen in de innerlijke belevingswereld van deze verschillende godsdiensten, die immers op een opmerkelijke manier aan elkaar verwant zijn.

Alle drie steunen ze op de openbaring, op het werk van profeten die in hun inspiratie ‘het woord Gods’ hebben vernomen en aan de mensen van hun tijd hebben meegedeeld. En wat belangrijker is, de weg naar verlichting hebben voorgeleefd. Het christendom kent de verborgen leer van de godszoon ín de mens, die de verbinding tussen de mens en het goddelijke in hem herstelt. De islam, die innerlijke vrede en volkomen harmonie met de allerhoogste predikt, kent hetzelfde streven in verschillende geheime broederschappen, zoals de soefi’s en de Broeders van Reinheid, de Ikhwân al-afâ. En het jodendom kent de ‘Instructie’, de leer van de kabbala, de uitleg van de Zohar.

Het oorspronkelijke christendom – het juiste begrip van de wet en de profeten – werd in Alexandrië, in het oude Egypte, begrepen en geassimileerd. Binnen de hermetische en gnostieke scholen werden de rijkdom aan uitdrukking en de innerlijke benadering van godsdienst bewaard en voorgeleefd, want het is een altijd actuele leer, die pas door het pad, door het leven te leven, diepe zin krijgt. Mani’s gnostieke leer van vreugde en bevrijding werd juist ook in Egypte populair en kende er een grote bloei. Mohammed kende deze inspiratie en heeft geprobeerd de belangrijke elementen ervan binnen zijn idee van de islam te bewaren.

De belangrijke joodse wijsgeer Isaac Luria ontwikkelde zijn diep begrip van de kabbala in de tien jaren die hij in afzondering nabij Caïro leefde. Wie de basis van de verschillende religies zorgvuldig onderzoekt, zal het opvallen dat het uitgangspunt van islam, christendom en kabbala hetzelfde is: het terugvinden van de Schepper in zijn creatie, de mens.

De schepping is één grote uiting van geven, wegschenken, van leven dat ontvangen is. De belangrijkste gedachte van het hermetische denken is: er bestaat een eenheid tussen Schepper – wereld – mens. Die eenheid is verbroken, zolang de mens in zelfzucht, eigenbelang naar de wereld kijkt. Op hetzelfde moment dat de mens dat principe van geven ook in zichzelf kan vinden, ja herkent, wordt ook de eenheid hersteld. Als de mens door diep verlangen gedreven een welgemeende bede naar de Schepper doet uitgaan, blijft een antwoord niet uit.

Dat antwoord is Instructie – liefde – vrede.

Peter Huijs

HET VERBORGEN WOORD VAN DE ISLAM – PETER HUIJS

Het verborgen woord achter iedere godsdienst heeft alleen dan kracht als de ziel van de mens deze kracht geheel zonder beelden, taal en oordeel kan ondergaan. Hoe zuiver moet haar verlangen daarnaar zijn! De glans van het goddelijke kan immers nooit in woorden gevat, niet in afbeeldingen weergegeven, en niet door beeldhouwwerken uitgedrukt worden. En nooit ten volle beoordeeld worden, door welke menselijke eigenschap dan ook, hooguit ondergaan.

Maar welk een schoonheid kan er uitgaan van de symboliek, die vele gezondenen en boodschappers aan de mensheid hebben geschonken! Kijk naar het beleven van de moslim: de pelgrim – dat is de mens die wij allen zijn – bezoekt éénmaal in zijn leven Mekka, de geboorteplaats van de profeet, namelijk op het moment dat hij ervaringsvol is.

Deze reis naar Mekka wordt letterlijk opgevat; maar hoe symbolisch is die reis bedoeld! Het doel van de reis is een vierkant gebouw, dertig voet hoog, dat bekend staat als de kaäba of de kubus. De Koran zegt dat dit ‘de eerste kerk is die voor de mensheid is gebouwd’. Zij is sedert onheuglijke tijden bekend als de Beit-Allah, wat precies dezelfde betekenis heeft als het hebreeuwse woord Beth-El: Huis van God.

Volgens een mohammedaanse legende is deze oorspronkelijk gebouwd door Adam naar het voorbeeld van een dergelijk gebouw in het Paradijs, en toen het verwoest en vervallen was, is het later hersteld door Ibrahim, of Abraham. In het gebouw bevindt zich een witte steen, nu zwart geworden door de tijd en de kussen van de pelgrims, een steen die volgens de overlevering eveneens uit het paradijs is overgebracht.

Maar al eeuwen vóór de geboorte van Mohammed was deze steen een voorwerp van verering, en de witte steen werd volgens de esoterische overlevering aanbeden als een symbool van Venus – de geest van de vierde scheppingsdag, de geest van de liefde, die God is, en die de mens in onze tijd moet verwerkelijken. Eenmaal in het leven van de gelovige maakt hij de reis naar de steen, die begrensd is door zes vierkanten, de kubus.

Dezelfde wijsheid leert dat de kubus een symbool is van de ware mens, een symbool voor het ware mensenrijk, gemodelleerd volgens het universum, dat ‘in den beginne’ gevormd werd. De overlevering zegt dat Adam de oorspronkelijke bouwmeester van de kaäba was. Die ‘Adam’ zien wij ook symbolisch: de eerste gemeenschap van mensen, ‘gevormd naar het beeld Gods’, dit imago coelestis is in zekere zin de eerste kerk van de uitverkorenen. Deze gemeenschap, die evenwel het paradijs – de zevenvoudige eenheid van de mens en de Geest – verbeurde, werd opnieuw samengebracht door Ibrahim, de vader van de gelovigen of ingewijden, de voorvader van het uitverkoren volk Gods.

Mohammed ontving het woord (de Koran)van Gabriël, een aartsengel, die de planeet overstijgt en behoort tot de zonnesfeer. Wie dit woord kan vertolken voor zijn medemensen, is een profeet. Er zijn veel verborgen broederschappen binnen de Islam ontstaan, die, geïnspireerd door dit woord, de weg naar de ziel, naar de ware mens, hebben gebaand. De kubus, deze steen door zes vierkanten begrensd, is immers Beit-Allah, ofwel het Huis Gods.

Hoe moeten wij dat interpreteren? De naam Beth-El of Beit-Allah geeft aan dat de mens, die met de kubus als hoeksteen heeft gebouwd, het huis Gods is. Het is de mens die de geestelijke creatie in zes dagen, de scheppende week van de microkosmos, heeft doorgemaakt. Niet de schepping van de aarde met zijn water en land, zijn dieren, vissen en planten, maar zes dagen van zielenwording: de periodes van doop, verzoeking, lijden, offer of graflegging, opstanding én hemelvaart.

Dat zijn de zes vlakken van de kubus. Deze vouwt, meetkundig gezien, open tot een kruis; en in het hart van dat kruis, of binnen in dat ‘huis Gods’ wordt, als zevende fase, de geestelijke bruiloft, het geestelijke huwelijk gevierd van de ziel van de mens met de geest. Dan is de mens één met God. En God ís de mens, Adam, de eerste, Adam Kadmon, de grote mens. En Mohammed, hij die het verborgen woord begrijpt, de lichamelijk mens in de wereld, is de profeet. Want er is geen God dan Allah, en het huis van Allah, de Ene, is de mens.

De esoterische wetenschap van De Ware Weg (ook de titel van een boek van Anna Bonus Kingsford) – de innerlijke basis van alle religies – kent geen verschillen ten opzichte van ras, religie of maatschappijvorm. In alle volkeren, kerken, moskeeën en tempels is haar boodschap onveranderd dezelfde: de ware mens is het innerlijke, de ziel.

Eigenlijk is het niet de ziel, maar het geestelijke bewustzijn van de ziel, dus niet het lichamelijke bewustzijn van het persoonlijke. In het uiterste geval is het lichamelijke bewustzijn de profeet of de dienaar, die de ziel weer openstelt, waardoor het ‘verborgen woord Gods’ zich kan manifesteren! Niet in het uiterlijke vindt de werkelijke mens zijn uitdrukking. Niet in het lichaam of de vorm, niet in de wet of voorschriften, maar in de geest van het universele leven vindt de ziel haar hereniging. Dit universele leven is voor ieder mens hetzelfde, en is ook voor iedere zoekende mens bereikbaar.

Het kruis symboliseert daarom niet het lijden. De opengevouwen kubus symboliseert ook niet het geslotene. Het kruis is de weg naar het universele leven, de roos van het eeuwige zijn. De kubus omsluit een beschutte binnenruimte, waar ziel en geest zich verenigen. De zes dagen zijn een voorbereiding tot de zevende dag, de heilige dag, de sabbat.

In alle wetende religies is het de bekroning van ‘grote mysteriën’, als de oorspronkelijke geest, de bruidegom, de gereinigde menselijke tempel binnen kan gaan, in een alchemisch huwelijk met de ziel. De witte steen is het symbool van de goddelijke standvastigheid als liefde-aspect, het is de hoeksteen. Hij symboliseert de onaantastbare vlam van de geest in het hart. Deze steen is ook de top van de piramide en symboliseert het bruidsvertrek. Want juist vandaag, in onze mensheidsperiode, is de kubus gewijd aan Al Lat, een vorm van Istar of Astarte, die later Venus werd. Het is alsof er reeds ver vóór Christus al gezegd werd dat alleen werkelijke liefde van mens tot God, en van mens tot mens, de mensheid kan redden.

Volgens de islamitische mysticus Al Ghazzali is de kaäba waarlijk het heilige gebouw waar men zeven keer omheen moet lopen. Dit noemt men de tawaaf. Maar tawaaf en kaäba hebben alleen hun waarde als zij de pelgrim een impuls geven tot een hoger spiritueel niveau.

Ibn al Arabi gaat een stap verder als hij zegt dat de kaäba niets anders symboliseert dan ons eigen bestaan. Muhammed ben al-Fahd zei eens met betrekking tot de kaäba: ‘Ik verbaas mij over hen die hun tempel zoeken in deze wereld. Waarom overwegen zij niet deze in hun eigen hart te zoeken. Eén keer per jaar kunnen zij de zwarte steen zien. Daar kunnen zij hem 360 dagen per jaar zien.’

De zoekende mens maakt geen onderscheid tussen wij en zij want er is geen verschil in de uitgangspunten van godsdienst. Er is hoogstens sprake van een andere route, omdat uiteindelijk niet iedereen op dezelfde plaats woont.‘Het geloof van de zoekende mens’, zegt de Fama Fraternitatis, de roep van de broederschap van de roos en het kruis, ‘stemt met de harmonie van de gehele wereld overeen en is in alle tijdsperioden op wonderbare wijze belichaamd.’

Hoe dicht bij elkaar liggen de kaäba en de merkaba, of de hemelse wagen van die andere profeet, Ezechiël! Ook deze is een symbool van de mensheid, van de microkosmische mens, de ongeschonden Adam: een saffieren troon, waarop Adona zit, die door vier cherubijnen voort wordt bewogen: stier, leeuw, mens en arend. Zes vleugels heffen deze wagen in de hoogste levensgebieden, waar de mens thuishoort.

In de oudheid werd het slechts toegestaan het visioen van Ezechiël bekend te maken aan mensen die de leeftijd van dertig jaar hadden bereikt. Dertig voet hoog is de kaäba. Dertig jaar was ook de derde grote profeet in de Judees-Arabische traditie: Joshua ben Joessef, of Jezus, toen hij de Christus openbaarde. 

Dertig is het getal van rijpheid, volgroeiing, mannelijkheid en rede: een kubus van dertig voet symboliseert de bezielde microkosmos. Adam is de mens, u en ik, of wij nu man of vrouw zijn. Eva is altijd de ziel, de hemelse andere, die bij het oorspronkelijke leven hoort. De slang is de verleidende macht, die Eva, de ziel, bindt aan de materie. 

De slang symboliseert ook het siderische vuur, de wijsheid, de energie die het bewustzijn vergeestelijkt. Wees dan wijs gelijk de slangen! – het is de mysterietaal der eeuwen.

In het licht van het voorgaande is het niet verbazingwekkend dat in het symbolische verhaal van Christiaan Rozenkruis als christelijke zoekende mens uit de veertiende eeuw n. C., hij op zijn reis naar het heilig land getroffen werd door de wijsheid van de Arabieren.

Aan het werk en de ijver van vele Arabische denkers en geleerden, die tussen 600 en 1453 n. C. – de val van Constantinopel – tal van hoogtepunten in hun cultuur beleefden, heeft het westen belangrijke impulsen voor de wetenschap, voor het vrije denken, en ook het behoud van de Griekse wijsheid te danken.

De tijd dat de jonge Christiaan Rozenkruis de Arabische universiteiten en centra van wijsheid bezoekt, is die van de verlichte kalief Suleyman I. De centra van wetenschap van Beiroet, Caïro, Bagdad en Damascus behoorden in die dagen tot ’s werelds beste. De Fama, het reisverhaal van Christiaan Rozenkruis, vermeldt dat hij op zestienjarige leeftijd aankomt te Damcar in Klein-Azië . Zoals hij zelf zegt, begroetten de wijzen hem daar niet als een vreemdeling, maar noemden hem bij naam en zeiden dat ze hem reeds lang verwachtten. Daar leerde hij hun taal en vertaalde hij het boek M, of Mundi, het boek van de wereld, waarin het ‘geheim van de universele harmonische wetenschap’ opgeslagen is. Dit boek, samen met het boek Theos, of het boek Gods, is voor Christiaan Rozenkruis de basis voor de religieuze, filosofische, wetenschappelijke, politieke en kunstzinnige reformatie in Europa, die hij voor zich ziet. 

Na drie jaar steekt hij de Golf van Arabië over en bereikt Egypte, om de geheimen van de flora en fauna, anders gezegd, de gebieden van de ether en de zuivere astralis te doorgronden. Het is daar dat hij beseft hoe hij zijn toekomstige werk onder het zegel van Hermes, de bron van wijsheid van arabieren en joden, kan bekrachtigen.

En nog is zijn voorbereiding niet compleet. De islamitische wijzen verwijzen hem dan naar Fez in Marokko, waar de grootste wijzen elkaar regelmatig ontmoetten. De medersa waar hij gestudeerd heeft staat nu nog midden in de medina (de bazar) van Fez, een meesterwerk van dertiende-eeuws houtsnijwerk, met in het midden een prachtige uit steen gehouwen bron. Daar werd de alchemie van Gabir ben Hayan onderwezen, de magie en de astrologie van Ali-ash-Shabramallishi, alsmede de esoterische leringen van Abdarrahman ben Abdallah al Iskari. Deze leringen werden daar al sinds de tijd der Omajaden bewaard. Het verhaal van Christiaan Rozenkruis zegt daarover: 

Het is voor ons (CRC’s latere broeders) werkelijk beschamend te ervaren dat deze wijze mannen, hoewel ver van elkaar verwijderd levend, niet alleen eensgezind zijn en wars van alle twistgeschrijf, maar ook bereid elkaar in vertrouwen hun geheimen te onthullen.’

Kunnen wij achterhalen welke geheimen dat waren? Het gaat hier niet om slimme uitvindingen, het gaat hier om de meest heilige waarden die in besloten kring werden doorgegeven. Een van die kringen vormden bijvoorbeeld de Broeders van Reinheid, de Ikhwân al-afâ. Zij waren een genootschap van neo-platonische filosofen, maar ook ambachtslieden, dat in Basra in 622 n. C. zijn oorsprong had. Zij interpreteerden de Koran wijsgerig, zonder orthodox te zijn, en hun leringen stoelden op de studie van de oude Griekse wijsgeren. Uiteindelijk hadden zij zich in een neo-pythagorese richting ontwikkeld, met een voorliefde voor de kabbalistische wijsheid van het getal, waarbij ze alles numeriek trachten te doorgronden.

Het is opmerkelijk hoe deze orde van de Broeders van Reinheid model heeft gestaan voor de vorm waarin Christiaan Rozenkruis zijn broederschap gestalte geeft. Dat gaat op voor zowel de inhoud van hun leringen, als voor de regels waaraan de broederschap zich hield. Deze Broeders van Reinheid verschilden van de soefis van Rumi, maar op veel punten van hun leringen waren zij volkomen eensgezind. Ze waren beide ‘mystiek-wijsgerige’ ordes die voortkwamen uit de spirituele theologie van de Koran en in hun ervaren van de goddelijke werkelijkheid kwamen zij overeen.

De Ikhwân al-afâ onderwezen, net als Hermes, dat God ‘de eerste oorzaak’ is. ‘De vervolmaking van de zielen door vele geboortes’ nam in hun leringen een belangrijke plaats in. God heeft niet de wereld gecreëerd, maar uit Hem komt wel voort de Eerste Oorzaak, de pure intelligentie ‘die zichzelf als de mogelijkheid erkent, en God, de immer onkenbare, als noodzakelijk’. Daaruit komen de veelheid en de vele schepselen tot aanzijn, en in ieder van hen zal uiteindelijk het zuivere denken, deze zuivere intelligentie, de verlichter van de zielen zijn. Van sfeer tot sfeer, door de tien sferen heen gaat de ontwikkeling, in- en uitademend. Eeuwige creatie: God – kosmos – mens! Het is zuiver hermetisme binnen de islam.

Nauw verwant hieraan zijn de gedachten van Ibn Sina – (980-1037 n. C.), in het westen bekend als Avicenna – maar deze gedachten zijn eerder uitgewerkt door de wijzen van Egypte. God schept de wereld niet direct, maar door een intermediair, door een demiourgos (een Grieks woord dat letterlijk ‘ambachtsman’ betekent). In de verborgen leer van de Koran zijn deze bewuste intellegenties van de natuur de engelen en aartsengelen.

In iedere grote plaats hadden de broeders van de Ikhwân-al-afâ een eigen ruimte, waar ze elkaar in beslotenheid ontmoetten, ‘leren’ met ‘leven’ samenbrachten en hun inzichten konden uitwisselen. Zij zagen er nauwlettend op toe of zij elkaar tot hulp konden zijn. Enkele opvallende overeenkomsten met de orde die Christiaan Rozenkruis stichtte waren ook: geen van de broeders behoefde aparte kleding te dragen. Ieder van hen zou tijdens zijn leven één iemand aanwijzen om hem op te volgen. Zij zouden een kuis en waardig leven leiden en zieken kosteloos genezen. Dat zijn vijf van de zes regels die Christiaan Rozenkruis opneemt voor de leden van zíjn broederschap. Ik citeer nog eens uit de vertelling van de Fama: 

Van deze ‘oorspronkelijke bewoners’, zoals Christiaan Rozenkruis de wijzen van Fez noemt, zei hij vaak dat hij zich hun wijsheid voortreffelijk ten nutte had weten te maken, en er een nog betere grondslag in had gevonden voor zijn geloof, dat nu met de harmonie van de gehele wereld overeenstemde en ook op wonderbare wijze in alle tijdsperioden belichaamd was.

Hieruit kan men concluderen dat, evenals er zich in iedere pit al een gehele boom of vrucht bevindt, de grote wereld als het ware aanwezig is in één klein mens, wiens godsdienst, gezondheid, ledematen, natuur, taal, woorden en werken, alle in één klank en in één melodie harmoniëren met God, hemel en aarde. […] Indien iemand alle mensen op aarde eens zou kunnen onderzoeken, zou hij tot de slotsom komen dat het goede en gewisse altijd met zichzelf in harmonie is, maar dat al het overige door duizenden verkeerde meningen bevlekt is.’

En mocht u zich nog afvragen, waar De alchemische bruiloft van Christiaan Rozenkruis haar inspiratie vandaan heeft: elke wending, en elke trede is terug te vinden in de transmutatieleringen van de Arabische alchemisten. Het zou een heel interessant symposion vergen, om dat onderwerp nader uit te werken.

Zo voorbereid om het verborgen woord dat iedere werkelijke openbaring begeleidt, te begrijpen, hopen wij een zekere openheid te hebben gecreëerd voor de volgende woorden die, geheel geïnspireerd op de innerlijke stroming uitgedrukt in de openbaring van Mohammed, als we het zo mogen zeggen ‘de gnosis van de islam’ vertegenwoordigen en geschreven zijn door de Turkse filosoof Uluǧ Kızılkeçili.

Uluǧ Kızılkeçili hangt de zogenaamde extreme (dat wil zeggen: zuivere) shi’itische leringen aan, die ook wel Umm al-Kitab worden genoemd. Umm al-Kitab betekent: het oerboek, dat altijd bij God is. Uit dat ene boek T stammen de Thora, de Zohar, de boeken over Jezus, de Koran én De alchemische bruiloft. De traditie waaruit Uluǧ Kızılkeçili stamt, is een orde van de Bektashi, een orde die, omdat deze ook in Oost-Europa vertegenwoordigd is, een brug vormt tussen oost en west.

Islam betekent ‘vrede’. Vrede met de hoogste waarheid. De niet oordelende, geen verdeeldheid creërende, geen angst, maar liefde en begrip kennende vrede van de mens met God-ín-de-mens, en de vrede tussen alle mensen, immers allen oorspronkelijk scheppingen van Hem! In het esoterische christendom is dikwijls sprake van Jezus als het zuivere zielenaspect, de ziel die de mens ‘redt’, aan wie de zuivere kennis is gegeven. Ook van hem wordt gezegd dat hij ‘de vredevorst’ is.

Op dezelfde wijze wordt in de innerlijke islam de naam Ali gebruikt: hij was de geliefde zoon van Mohammed, die ‘het woord’ zuiver hield en bewaarde, en die hem had moet opvolgen. Rumi zegt in zijn boek Mesnevi over Ali: ‘Ali bestond voor of vanaf het moment dat de wereld geschapen werd, tot het moment dat de aarde zich manifesteerde en de tijd ontstond: hij was er! Hij die Gods geliefde gezant is, aan wie de geestelijke rijkdom gegeven is, de koning van edelheid, vrijgevigheid en rechtvaardigheid!’

Ali was gekomen om de religie van het vrede stichten tussen het goddelijke en het aardse te verbreiden, maar werd door verraad van de Omajaden opzij gezet. De oorspronkelijk Koran werd verbrand, en de tegenstrevers kwamen met een eigen versie. 

In het voorwoord van zijn boek Kiyametname – De wederopstanding dat voor zover wij weten nog niet verschenen is, maar dat ons welwillend in manuscriptvorm ter hand is gesteld, schrijft Uluǧ Kızılkeçili:

‘Het boek De wederopstanding is iets vanuit een vroegere tijd – maar toch bedoeld voor de hedendaagse gelovige mens. Het is het innerlijk gezicht van de Koran, dat zelfs bij moslims niet bekend is. Maar ook bij joden en christenen niet, hoewel zij zo veel gemeenschappelijk met elkaar hebben. Het boek heeft als doel om ‘te openbaren’. Hierbij zijn het joodse en islamitische kabbalisme, het zoroastrisme, de christelijk-hellenistische gnostiek en de leer der rozenkruisers de sleutels.’

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf
Het verborgen woord van de islam, Peter Huijs
Het evangelie van Filippus, Esther Oosterwijk-Ritman
De kabbala en de plaats van de liefde, Michael Portnaar
Tentoonstelling Bibliotheca Philosophica Hermetica, Amsterdam
Vitrinetreksten

Bron: het verborgen woord in islam – christendom – jodendom, Symposionreeks 15

BESTEL HET VERBORGEN WOORD IN ISLAM, CHRISTENDOM – JODENDOM