Oorsprong en betekenis van het ‘Evangelie van Mani’, voordracht van Hans van Oort in symposionreeks 13

BESTEL MANI – DE GAVE VAN HET LICHT

Van huis uit betekent het Griekse woord evangelie: blijde boodschap. Oorspronkelijk, zo vertellen de geleerden ons, al vanaf de dichter uit de Griekse oertijd Homerus, was evangelie het loon voor de bode die een ‘goed bericht’ bracht. Later betekent eu-anggelion zelfs: aankondiging van een nieuwe tijd. 

Vooral in christelijke kring is het zo opgevat: evangelie als de aankondiging van een New Age, begonnen met Christus als nieuwe heiland, een breuk met het verleden en een brug naar de toekomst. Om het met de dichter te zeggen: ‘een nieuwe lente, en een nieuw geluid’. Zo klinkt het bij Paulus en ook elders in het Nieuwe Testament: evangelie is ‘goede tijding’. 

Daarnaast kreeg het woord al snel een andere betekenis. Het werd tot een technische term voor het bericht ofwel het verhaal van en over Jezus. Zo zijn er de evangeliën van Markus, Mattheüs, Lukas, Johannes. Ze geven woorden van Jezus door, en vooral ook berichten over Hem. Ook zogenoemde apokriefe evangeliën zoals die van Thomas, Petrus, en heel oude joodschristelijke zoals die van de Nazareeërs, de Ebionieten en de Hebreeën behoren hiertoe. En heel recent ontdekten we het evangelie van Judas. Dat komt – zij het kort – zodadelijk nog terug. 

Nu is er, naast die algemene zin van ‘goede boodschap’ en die meer bijzondere van ‘bericht van en over Jezus’, nog wel een derde betekenis. Wie een boek onder ogen krijgt met als titel (ik noem maar wat) ‘het evangelie van Poetin’ of ‘het evangelie van de manager’ weet ongeveer hoe laat het is. Evangelie is hier zoveel als: de leer die men verkondigt, het (al of niet na te volgen) ideaal dat men aanhangt. Ik kom op die derde betekenis vooral omdat ik eens voor NRC-Handelsblad een artikel schreef over de nieuwste ontwikkelingen in het onderzoek van Mani en men daar als blikvanger boven zette: ‘Het Evangelie van Mani’. Eerlijk gezegd: daar schrok ik bij eerste aanblik een beetje van, want ik had het echt niet als ‘evangeliserend’ bedoeld. 

En zo is het ook hier vanmorgen. Wanneer het gaat over ‘het Evangelie van Mani: oorsprong en betekenis’, wil ik daarmee zeker niet een nieuw gnostisch geloof verkondigen. Waar het mij om gaat is wetenschappelijk verantwoord en zo objectief mogelijk een en ander aan achtergrond laten zien. En die achtergrond – zo kan ik u verzekeren – is bijzonder boeiend, voor een essentieel deel zelfs totaal nieuw. Wat u ermee doet, is uiteraard aan u zelf (uw Zelf?). Mijzelf (mijn Zelf?) – en dat zeg ik nu even heel subjectief – heeft het in de achterliggende jaren enorm veel gedaan, vooral omdat een ‘ketterse’ stroming als deze zo verrassend veel van het oorspronkelijke oeroude joodse christendom laat zien. 

Ook in het gesprek tussen de diverse godsdiensten zou kennis van het manicheïsme en zijn achtergronden verrassend veel kunnen betekenen. Als nu eens – zo denk ik vaak – mensen als Bush en Bin Laden, Sharon en Saddam zich zouden verdiepen in de wérkelijke achtergronden van hun religieuze overtuiging, dan zou de wereld er allicht beter uitzien. 

Maar ik begin met de feiten. Wetenschappelijk-objectief staat het volgende vast (en veel hiervan weten wij pas sinds kort). In het jaar 216 wordt nabij het huidige Bagdad een jongetje geboren. Zijn vader heet Pattikios, zijn moeder Mirjam. Mogelijk is dat hij de naam Mani krijgt; denkbaar is ook dat wij zijn oorspronkelijke naam niet weten, maar dat Mani de titel is die hem later is gegeven.

In ieder geval: de jongen om wie het gaat staat bekend als Mani, in zijn Syrische moedertaal Mani hajja, de Levende Mani, in de Griekse en Latijnse bronnen Mannichaios of Mannichaeus. Van de vader van Mani wordt verteld dat hij – wanneer hij eens een tempel bezoekt (er is wel vermoed: een tempel van Hermes) – een stem hoort: hij moet afstand doen van de verering van de afgoden, van vlees en vleselijk genot (ofwel seks), en ascetisch gaan leven. Dat doet die Pattikios: hij treedt in in een commune, en op vierjarige leeftijd wordt ook Mani in die gemeenschap opgenomen. Dit alles was ons al eeuwenlang uit Arabisch-moslimse bronnen bekend. 

Maar sinds 1970 weten wij zoveel meer. Toen is ergens in Egypte een heel kleine codex ontdekt, aangekocht door de universiteit van Keulen en sindsdien bekend als de Keulse Mani-Codex. Die Codex is een heel klein boekje, flinterdunne perkamenten blaadjes, 3.5 bij 4.5 cm (schriftspiegel 2.5 bij 3.5 cm), opengeklapt net vlinders (u kunt ze gemakkelijk vinden op de internetsite van de Uni-Köln; en uiteraard staat er een pracht van een afbeelding van in het nieuwe boek). Op die vliesdunne blaadjes staat dan geschreven in indrukwekkend mooie en zeer gelijkmatige hoofdletters een Griekse tekst over het leven van Mani. En wat blijkt: die commune van Mani is een joodse groepering, een gemeenschap zo ongeveer als die van de Essenen van Qumran aan de Dode Zee. 

Niet ver van Basra, in de ook na Saddam nog altijd waterrijke delta van de Eufraat, leefde in de derde eeuw van onze jaartelling een groep joden in strenge afzondering. Zij praktiseerden – net als heden ten dage uw moslimse buurman – rituele wassingen: van hun lichaam allereerst en allermeest, en ook van hun voedsel. Die joden hielden strict de voorvaderlijke geboden. Ze heiligden de sjabbat en praktiseerden de besnijdenis. En zo meer. Ze waren zeer wettisch, aldus Mani: ze hielden hun dogma, zo zegt hij steeds weer in de Keulse Codex. Maar daar staat ook nadrukkelijk dat deze joden Jezus hadden aanvaard als Heiland, Soter, Redder. Joodse christenen waren het dus; of wellicht beter: christelijke joden, en van een zeer strict snit. 

Het is tegen hun verstikkende Wet dat de jonge Mani protesteert. Waarom? Deze joodse christenen leren dat God oorzaak is van alles. Consequent monotheïsme zegt dat alles van God komt. Alles? Ja, zelfs het kwade. Joodse haredim zeggen dat vandaag nog. Het is tegen deze en dergelijke denkbeelden dat Mani zich fel verzet. De Mani-Codex maakt dat protest manifest. De ouderlingen met wie Mani discussieert zijn als de ouderlingen in een roman van Maarten ’t Hart. Niet alleen ultra-orthodox jodendom kent een dergelijke opvatting van het kwaad, ze komt ook voor in het christendom en in de islam. Dat nu maakt Mani’s protest actueel en herkenbaar. De Codex laat zien welke weg de gnosticus Mani inslaat. 

In de Keulse Codex wordt verteld hoe het kind en vervolgens de jonge man Mani zich stap voor stap verwijdert uit zijn wettische milieu. Waarom zijn al die riten zoals wassingen nodig? Het komt aan op de innerlijke reinheid. Mani weet God niet slechts als een tegenover, maar als deel van de mens zelf. De Codex laat zien hoe met een beroep op het goddelijke zelf van de mens Mani diens gnosis zich ontwikkelt. 

Geheel in de trant van zijn tijd en milieu meldt Mani dat dat innerlijke zelf tot kennis komt doordat zijn hemelse zelf, zijn goddelijke alter ego, zich aan hem manifesteert. De Codex spreekt over zijn Syzygos, Tweeling, Twin, Dubbel, Beschermengel, hemelse spiegelbeeld, zijn echte en onvergankelijke innerlijk. Ik kan de spits van dat veelomvattende begrip Syzygos hier nu niet afslijpen, maar meld dat het evident present is in het door de manicheeërs gelezen Thomas-evangelie en bij de gnosticus Valentinus, ooit bijna voorganger van Ratzinger in Rome, maar ‘eenmaal en andermaal uit de kerk van Rome gegooid’, de bekende gnosticus aan wie men gewoonlijk het Evangelie der Waarheid toeschrijft. En de idee van de dubbel komt voor bij een Noordnederlands dichter als A. Roland Holst of een Vlaming zoals die vaak zo verrassende en daarom meer dan eens in het nieuwe boek geciteerdo Guido Gezelle. In de woorden van Mani in de Codex: ‘Ik herkende Hem (dat hemelse evenbeeld) en heb verstaan / dat Hij mijn Zelf is / van wie ik eens gescheiden werd’. 

Deze openbaring van zijn hemelse Paargenoot, zijn ware Zelf, brengt Mani tot zelfkennis en zo wordt hij een gnosticus: iemand met kennisse, bevrijdend inzicht. De CMC (zo korten wij gewoonlijk af: Codex Manichaicus Coloniensis, Cologne Mani Codex) verhaalt op unieke wijze hoe Mani dan, vanuit zijn joodse achtergrond en daarom met vele verrassende parallellen in de joodse Merkabah- mystiek en niet minder in de Kabbalah (een Engelse vertaling van ons boek mag wat mij betreft naar Madonna), zijn inzichten ontvouwt. Bij de analyse hiervan lopen iemand die zich bezighoudt met de oorsprong van het christendom in de geestescontext van de omringende cultuur vaak de rillingen (en dan van ‘Entdeckersfreude’!) over de rug. 

Dat christendom is ontstaan in een grote variëteit en zovéél van die veelkleurigheid ontdekken we pas nu. Uit de CMC blijkt dat, vanuit een joodschristelijke groepering in het huidige Irak, een gnostisch-christelijke wereldkerk ontstaat die zich uiteindelijk uit- breidt tot aan de Atlantische Oceaan in het Westen (Noord-Afrika, Spanje, Gallië) en de Stille Oceaan in het Oosten (tot aan de Chinese kust tegenover Taiwan; daar is recent zelfs een tempeltje ontdekt waarin nu nog Mani vereerd wordt als Boeddha van het Licht). 

Die gnostisch-christelijke kerk van Mani (ze wordt in de bronnen ook letterlijk kerk – ekklèsia, ecclesia – genoemd) had haar eigen apostelen, leraren, bisschoppen, presbyters; haar eigen kunst en canon van geschriften, haar eigen paus (archègos) die eeuwenlang zetelde in Bagdad en later in Samarkand. Het was een kerk, kortom, die miljoenen aanhangers heeft gekend, vooral onder de élite, ooit zelfs staatsgodsdienst werd van een Turks rijk in Centraal-Azië, maar die door de lotsbeschikkingen van de geschiedenis – niet het minst de onderdrukking en vervolging door de islam en de katholieke christelijke kerk – vrijwel van de aardbodem verdween. En van die wereldwijde kerk hebben wij nu in de CMC haar magna charta. 

Professor Gilles Quispel en ik hebben de achterliggende jaren dit document vertaald, uitgebreid ingeleid en ampel becommentarieerd. Door de goede zorgen van de Bibliotheca Philosophica Hermetica komt het boek vandaag beschikbaar. Ik denk dat er een bijzondere actualiteit in schuilt. Hier wordt een gnostisch christendom getekend waarin Jezus de wijsheidsleraar is, in de traditie van het Thomas-evangelie. Men kan zich afvragen in hoeverre dit een legitieme versie van christendom is, of zelfs een (en misschien wel de) nieuwe vorm van religie van de toekomst? 

In ieder geval: de historicus weet dat dit eertijds één van de oorspronkelijke vormen was. In Mani’s gnostiek wordt een weg aangereikt die zelfstandig inzicht wil verschaffen in het mysterie van goed en kwaad en die toch hoger en dieper reikt dan een simpel dualisme. En Godskennis en zelfkennis gaan hier samen. In de toelichtende commentaar heb ik hier en daar nadruk gelegd op de frappante parellellen met de islam. Ook daarin zit naar mijn inzicht – in ieder geval in de Koran, net als in zovele joodse en christelijke bronnen, inclusief de Bijbel – oorspronkelijk een sterk gnostische component. 

Mani’s Syzygos toont verregaande parallellie met Mohammeds ibril en met de eeuwige Christus die zich in de loop van de geschiedenis heeft geopenbaard. ‘Mijn Zoon’, zo luidt het in het Evangelie van de Hebreeën, in een fragment dat bij de kerkvader Hieronymus is bewaard, en dat gaat over het gebeuren bij de doop van Jezus in de Jordaan, wanneer ‘de ganse bron van Heilige Geest op Hem afdaalt en op Hem rust’: ‘Mijn Zoon, in alle profeten heb ik jou verwacht, dat je zou komen en Ik op je zou rusten. Want jij ben mijn rustpunt; jij bent mijn eerstgeboren Zoon die heerst tot in eeuwigheid’. 

Wie goed leest, komt dit zeker ook tegen in de canonieke evangeliën, in Markus, Mattheüs, Lukas, zelfs heel duidelijk in Johannes (dat – zo mag wel eens apart worden gemeld – hoewel later dan de synoptici, de eerste drie evangeliën die ‘samen ziende’ zijn, vaak heel duidelijk de oudste tradities heeft bewaard). Ook in wat ik nu maar noem die ‘kerkelijke’ evangeliën staat het. En dát is het wat ik nu bedoelde met de opmerking in het begin, dat dusgenoemde ‘ketterse stromingen vaak zo verrassend veel van het oorspronkelijke oeroude joodse christendom laten zien. 

Jezus wordt bij de doop tot zoon van God: Hij wordt zich zijn roeping als de Christus bewust. ‘Mijn Zoon ben jij / Ik heb je heden verwekt’. En opvallend is dat dit nu ook in het nieuw-ontdekte Evangelie van Judas wordt vermeld. Hier luidt het over de doop van Jezus: ‘En zodra ik gedoopt was, zie een wolk van licht omgaf mij. (…) En ik hoorde een stem uit de wolk van licht en het klonk over mij: O Allogenes (dat is: degene die van een ander geslacht is, vreemdeling in deze voorbijgaande wereld, de geestelijke mens, hier: Jezus), o Allogenes/Jezus, de stem van je gebed is verhoord en ik (de hemelse Christus) ben tot je gezonden’. 

Bij de doop werd Jezus zich van zijn roeping bewust; toen daalde de Christus, zijn eeuwige evenbeeld en ware Zelf, de onvergankelijke Syzygos, op hem neer. Die eeuwige Christus – zo zegt Mani – daalde al neer op Adam, oerbeeld en archetype van de mens. En zo op latere profeten als Seth en Henoch en Noach en zo voort. Maar de volle, de gehele bron van Geest daalde neer op Jezus. Zoals dat in het oeroude Evangelie van de Hebreeën wordt gezegd, zo heeft kennelijk ook Mani het gezien. En daarom noemt hij zich met nadruk ‘een apostel van Jezus Christus’. In zijn eigen Evangelie, waarvan wij nu door de Keulse Mani-Codex plotseling enkele hoogst interessante passages hebben, luidt het: 

Ik, Mani, apostel van Jezus Christus,
door de wil van God de Vader der Waarheid,
uit Wie ik geboren ben,
Die leeft en blijft tot in de eeuwen der eeuwen,
Die was voor het Al en blijft na alles.
Alles wat geworden is en worden zal,
bestaat door Zijn kracht.
Uit Hem ben ik ontstaan, en ik ben uit Zijn wil.
En uit Hem is al de Waarheid mij geopenbaard,
en ik ben uit Zijn Waarheid.
Wat Hij onthuld heeft, heb ik aanschouwd: de eeuwige Waarheid.’

Mani wil, met zijn evangelie (en dat bedoel ik nu zowel in de meest oorspronkelijke zin van ‘goed bericht’ als in de overdrachtelijke zin van: zijn boodschap (z’n ‘message’) en ook in de meest letterlijke zin van: zijn geschreven Evangelie), gaan in het voetspoor van Jezus. Kennelijk heeft hij gezien dat in Jezus de ganse bron van Geest is afgedaald. Vóór de komst van Jezus was die Christus-Geest er al en na Hem is zij er óók. ‘Jezus is door God met Geest gezalfd en met Kracht bekleed’, zegt ook Petrus, die verre voorloper van Benedictus XVI, in de canonieke Handelingen van de apostelen (10:38). 

Ik moet zeggen dat ik inzonderheid dit aspect van de manicheeërs, in hun manifest bewaren van de oudste joodschristelijke traditie, heb geleerd. En zeker ook dat zij, niet discriminerend maar juist heel democratisch, van opvatting zijn dat ieder mens, die tot waar inzicht, tot kennisse ofwel gnosis komt, die Christus, als zijn hogere Zelf, in zichzelf ontmoet. En dan, om het met het Filippus-evangelie te zeggen, wordt die mens zelf tot een christus. Of, gewoon met Paulus, de apostel die door Mani naar z’n essentie zo goed is verstaan: dan leeft niet meer mijn oude ik, mijn ego, maar Christus leeft in mij (Brief aan de Galaten 2:20). 

Mevrouw Rachel Ritman-Kleingeld heeft eens gesproken over het openbaringsveld van de universele Christus. Ik neem die term graag over. En wanneer nu Hans Kung, de bekende vroegere collega van Ratzinger in Tübingen, gelijk heeft dat Mohammed in menig opzicht de laatste getuige is van de vroegste christelijke theologie en dat de islam juist ook in haar opvatting over de steeds weer terugkerende ware profeet oerchristelijke traditie heeft bewaard, waarbij Jezus van al die profeten de hoogste was, dan ontstaat een weids en voor de toekomst hoopvol perspectief. 

Wanneer alle Mohammeds en Ali’s en Ayaan’s en Geerts en ook Benedictus – die veel van de gnosis weet – nu eens inzagen hoezeer dat aspect van de universele Christus religieuze opvattingen kan samenbinden, dan valt er een land, dan is er zelfs een wereld te winnen. 

BESTEL MANI – DE GAVE VAN HET LICHT