Het Ierse hoog- of zonnekruis stamt van de menhirs in Ierland

Het Ierse hoog- of zonnekruis binnen het Oud-Ierse christendom stamt van de menhirs, ruwe stenen die op zeer eenvoudige wijze werden gedecoreerd. Meestal stonden deze stenen in cirkels opgesteld, ook wel druïden-cirkels genoemd. De menhir heeft grote gelijkenis met de Egyptische obelisk. De centrale steen in de druïdencirkel is de Bothal, het ‘Huis van God’. Die betekenis en naam komen ook voor in het Hebreeuwse begrip Bethel. 

De oorsprong van deze heilige stenen wordt beschreven in de mythe van de ‘val der stenen uit de hemel’. Soms is het een steen als een parel, zoals in de schone vertelling van Mani. In andere verhalen is het een edelsteen die uit de kroon van Lucifer is gevallen. Deze wordt dan aangeduid als de graalsteen, terwijl de Betyl een hemelsteen is uit noordelijke streken. 

De oorspronkelijke Keltische en Hebreeuwse ceremoniële wijding van ruwe stenen en eiken kunnen worden gezien als verwante tradities. Zo wordt in Genesis 21:33 gezegd, dat Abraham een eik te Berseba plantte en daar de naam van de eeuwige God aanriep. 

En in Genesis 31:45/48 staat: ‘Daarop nam Jacob een steen en zette die overeind als een opgerichte steen. En hij zei tot zijn broeders: “Breng stenen bijeen”.Toen haalden zij stenen en maakten een steenhoop en zij hielden daarbij een maaltijd. En Laban zei: ‘Deze steenhoop zij heden getuigenis tussen mij en u’. Daarom noemde hij hem Galaad, de steenhoop der getuigenis.’ 

In Jozua 24:26-27 staat geschreven: ‘Jozua nam een grote steen, die hij daar overeind zette als een opgerichte steen, onder de eik in het heiligdom van de Heer. En hij zei tot het gehele volk: “Deze steen zal een getuige onder ons zijn.”’

Afleidingen van de naam Gaäl of Galaad (steenhoop) vindt men terug in zowel Gallilea als in de Keltische volksstammen van de Galaten en Galliërs. 

De oudste, primitieve kruisen waren ruwe, opgerichte stenen met een daarop gegraveerd zonnekruis, vaak met een korte tekst of alleen de naam van een heilige. Deze kruisen dienden niet als grafkruisen – dat was pas in een later stadium het geval. Oorspronkelijk waren het gedenkstenen, zoals die op het Schotse eiland Iona, waar monniken een kruis oprichtten op de plaats waar St. Columba placht te rusten. 

De hoogkruisen ontwikkelden zich tot monumenten van kunstzinnige verbeelding, met veelvuldig gebruik van Keltische motieven en decoraties als triskels en andere drievoudige spiralen, fabeldieren, slangen in de vorm van de Hermesstaf en palmetversieringen: gestileerde bladeren of bomen, in de vorm van een waaier rond een centrale stam, symbool van de boom des levens. Ook werden bijbelse vertellingen en thema’s als Adam en Eva en Kaïn en Abel weergegeven. In het midden van de cirkel, de zon, bevond zich dikwijls een crucifix of de verheerlijkte Christus. 

In de christelijk-Keltische kunst nemen de verluchte Evangelieboeken uit de 7e-10e eeuw een bijzondere plaats in. Typisch Keltische motieven als de spiraal, de kronkelende, vervormde dieren en raadselachtige menselijke gezichten zijn terug te vinden op de paginagrote afbeeldingen en schitterende verluchte initialen in zeer kostbare handschriften als het Book of Durrow en het Book of Kells. Anonieme kloosterlingen hebben als ware kunstenaars hiermee niet alleen een monnikenwerk ter ere van de eeuwige Godheid verricht, maar ook eer bewezen aan de Keltische kunst als een van de beste artistieke tradities ter wereld. 

Bron: Syllabus ‘Van wijsheidsstromingen naar innerlijke wijsheid’