De kosmische twee-eenheid I – hoofdstuk 20 van ‘Elementaire wijsbegeerte’ van J. van Rijckenborgh

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 20 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde in 1950. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis deel 1 van zijn visie op de kosmische twee-eenheid.

Ter inleiding van het onderwerp, dat wij in dit hoofdstuk willen bespreken, raden wij de lezer ten zeerste aan kennis te nemen van 1 Korinthe 11, vers 2-16. Het gaat hier om een uiterst teer onderwerp, want het raakt de verhouding tussen man en vrouw; een verhouding, die meer dan wat ook in het leven gedegenereerd is. Daarnaast echter is het ook een onderwerp van de eerste grootte, want wil men het pad van geestelijke verlichting gaan, dan moet men de wetten van de kosmische twee-eenheid kennen en leren er naar te leven.

Het gedeelte van de eerste brief aan de Korinthiërs, waarnaar wij zo juist verwezen, heeft tot veel moeilijkheden en strijd aanleiding gegeven. Als gevolg van de betrokken passages houden zeer streng-orthodoxe mensen nog steeds vast aan de eis dat de vrouw lang haar moet dragen en dat zij in de kerk met gedekt hoofd moet zitten. Het aantal vrouwen dat hiertegen bewust zondigt, wordt evenwel steeds groter; de jonge meisjes uit orthodoxe kringen hebben zich van deze eis losgemaakt. En inziende dat deze ontwikkeling niet tegen te houden is, houdt men wijselijk maar zijn mond. Van andere zijde heeft men steeds tegen de in genoemde verzen gestelde voorschriften geprotesteerd, in het bijzonder de dames.

Bedenkelijker wordt echter de zaak als in de exoterische exegese de vrouw hier pas in de tweede graad aan Christus verbonden wordt. Immers: de man is het hoofd van de vrouw; en tussen de vrouw en Christus staat de man, evenals Christus staat tussen God en de man. Het is dan ook volkomen begrijpelijk dat men zich afvraagt wat men hiervan moet denken. En de moeilijkheden om tot een juist begrip door te dringen worden niet geringer als men ervaart dat soortgelijke leringen ook in andere heilige boeken voorkomen.

Aan dergelijke leringen is het dan ook te wijten dat Mohammed in zijn religieuze stelsel aan de vrouw in het geheel geen plaats heeft gegeven. Volgens hem hebben vrouwen geen ziel en kunnen zij die ook nimmer verkrijgen. Hoe het ook zij, overduidelijk blijkt dat de theologen met deze dingen geen weg weten. Dat de eeuwige zaligheid van de vrouw afhankelijk zou zijn van het al of niet bedekt zijn van het hoofd, gelooft niemand meer. Bijbelspotters vinden in deze materie weer een overvloed van stof. Paulus wordt geschetst als vrouwenhater, die moeilijkheden moet hebben ondervonden van de zijde van een heerszuchtige schoonmoeder, enzovoort.

Geheel anders worden deze dingen evenwel, wanneer wij ze bezien in het licht van de gnostieke wetenschap. De wens van Paulus: ‘Ik zou willen, dat ge deze dingen verstaat’, is nog slechts bij weinigen in vervulling gegaan. Omdat wij er iets van zijn gaan begrijpen, spreken wij erover, want wij gevoelen het grote belang en de noodzakelijkheid ervan.

Hoewel de rozenkruisers geestelijk, moreel en stoffelijk de gelijkwaardigheid van man en vrouw erkennen, zijn er toch zeer grote verschillen tussen beiden. De fysieke verschillen bijvoorbeeld zijn overduidelijk. Er zijn drie grote, essentiële verschillen, die tot uitdrukking komen in de drie grote centra van onze openbaring: het bekkencentrum, het hartcentrum en het hoofdcentrum.

Zo is het geheimzinnige stofwisselingsproces van de hersencellen bij de vrouw geheel anders dan bij de man. Er is een totaal verschillende werking van de klieren met interne secretie, een verschillende zaadatoomwerking, een verschillende werking van het bloed en van de bloedsaard, terwijl ook de bloedstemperatuur anders is. Om al deze redenen is het onvermijdelijk dat man en vrouw zich naar bewustzijn, ziel en lichaam zeer verschillend openbaren, zowel in de ijlere gebieden als in dat van de stof. Al deze verschillen zijn te verklaren uit het feit, dat de oertypen, de geestelijke matrijzen, volgens welke onze drievoudige manifestatie zich voltrekt, bij man en vrouw verschillend zijn. En wat in de geest aanwezig is, moet zich in de stof openbaren.

Het is niet juist, zoals sommige theosofische en oosterse leringen wel beweren, dat er in de geest geen differentiatie zou bestaan. Deze beweringen zijn ontstaan omdat men daarmee met één slag een eind kon maken aan het zo moeilijke en ingewikkelde probleem man-vrouw. Zij vormen bovendien een ‘zoethoudertje’ voor de vrouw, die dikwijls zulk een ellendige positie bekleedde. Als men zo iemand leert dat straks allen gelijk zullen zijn, dan kan men haar suggereren hier en nu enige onrechtvaardige ongelijkheid te verdragen. Deze methode past  men ook veelvuldig toe ter zake van de sociale en economische wanverhoudingen.

Het is een wetenschappelijk feit dat de fundamentele verschillen, die organisch, zelfs tot in de cellen, in de lichamen van man en vrouw aanwezig zijn, ook aanwezig zijn in de zielegestalten, voorts in de geestgestalten en in de oertypen; en dat deze verschillen dus ook in de monadische beginselen en in het plan Gods verdisconteerd zijn. Dit zou ook niet anders kunnen, daar alles wat is, vanuit de geest tot openbaring komt.

Zo constateren wij dat er is: een goddelijke schepping man en een goddelijke schepping vrouw, en dat deze twee aanzichten tezamen de menselijke levensgolf vormen. Deze twee aanzichten van de menselijke levensgolf dienen het goddelijke plan, ook ten opzichte van hun eigen roeping, volledig te bekronen.

Het geheugen der natuur leert dat het oeratoom van de menselijke levensgolf twee kernen bezat, twee wezenheden, die in vele opzichten elkaars spiegelbeeld waren, maar organisch verschil als gevolg van het feit dat ook de geestelijke gedachte, die aan de beide kernen ten grondslag lag, verschillend was. Als wij de mens, als bewoner van de Godsorde, in zijn hemelse gestalte gadeslaan – en sommigen hebben dit voorrecht gehad – dan zien wij duidelijk de man en de vrouw. Dit is ook het geval met de levensgolf der engelen. Hierop is de redenering van Paulus gebouwd, waarin een geweldig stuk gnostieke wetenschap besloten ligt. Een wetenschap zó diepzinnig, dat men de aangehaalde passages in sommige kringen voor niet-authentiek verklaard heeft.

Als men evenwel de grote fundamentele verschillen tussen man en vrouw wegredeneert en de eis ter zake niet wil verstaan, dan ontwikkelen er zich de grootste moeilijkheden. Immers, onze roeping is: wederom waarlijk mens te worden. En wij worden eerst waarlijk mens, als wij leren beantwoorden aan de roeping die ons als man én als vrouw gesteld is. En vooral als wij de juiste verhouding, de juiste samenwerking, tussen man en vrouw zullen kunnen herstellen.

Er zijn heel wat mensen, vooral in humanistische kringen, die zich tegen de paulinische opvattingen – die de leringen van de Christus zijn – verzetten, en daarom ook tegen ons. Dit zal ons evenwel niet beletten te zeggen en te leren wat de Hiërarchie in haar universele wijsbegeerte heeft geopenbaard. Het gaat niet om de emancipatie van de vrouw, of om een eventuele heerszucht van de man, noch om de schijnbare wereldleiding door de man. Niets is minder waar, want achter iedere man staat een vrouw. Het gaat om waarachtige menswording, door te beantwoorden aan de tweevoudige roeping.

De gnosticus weet dat de man een positief gepolariseerd stoffelijk lichaam heeft, een negatief gepolariseerd levenslichaam, een positief gepolariseerd begeertelichaam, een negatief gepolariseerd denkvermogen. Met positief bedoelen wij: scheppend, dynamisch, openbarend, uitstralend. Met negatief: ontvangend, barend.

Het wezen van de vrouw is omgekeerd-evenredig gepolariseerd, dat wil zeggen: negatief naar het stoflichaam, positief naar het levenslichaam, negatief naar het begeertelichaam, positief naar het denkvermogen.

Deze omgekeerd-evenredige polarisatie moet de basis zijn voor een harmonische, vrije, spontane samenwerking. Zij kán de basis zijn voor een geweldige ontwikkeling, voor een grootse openbaring. Zij kan het besef brengen welk een volheerlijk, goddelijk geschenk de mens in de kosmische twee-eenheid ontvangen heeft.

Indien deze samenwerking zich alleen baseert op de aanwezige biologische en psychische verschillen, zoals die in het ikbewustzijn werken, ontstaat er altijd wederzijdse uitbuiting, waarbij beide partijen elkaar niets toegeven. Zien wij zulk een samenwerking volledig naar de natuur, dan verkrijgen wij het volgende beeld :

a. de vrouw tracht altijd het mannelijke denken te beïnvloeden en te overheersen door middel van haar positieve denkvermogen;

b. als zij daarin slaagt, wekt zij daardoor het positieve mannelijke begeertelichaam;

c. door de dynamiek van het mannelijke begeren wordt dan

d. de bloedsdrift gewekt en het stoflichaam door het levenslichaam geactiveerd, waarop

e. het stoflichaam tot handeling overgaat.

Bijgevolg moge nu duidelijk zijn wat de Bijbel bedoelt wanneer hij leert dat de zonde uit de vrouw is. Praktisch betekent dit dat beide seksen elkaar slachtofferen.

Wil de mens gered worden uit de cirkelgang der dialectica, dan moet de Christus ingrijpen in het wezen van de mens. Dan moet de Heilige Geest werkzaam worden in de mens. Dan moet de Hiërarchie, het levende Lichaam Christi, drievoudig haar kracht kunnen doen.

De redding is niet uit de samenwerking tussen man en vrouw te verklaren; immers, die samenwerking is verstoord. Er moet dus een vreemde macht ingrijpen om het oorspronkelijke proces te herstellen.

In dit reddingsproces beïnvloedt de Heilige Geest primair het negatieve denkvermogen van de man. Voor de aanraking door deze kracht is er een ongeschonden raakpunt in de hersensubstantie: de pinealis.

Deze overschaduwing kan echter alleen plaatsvinden na fundamentele verandering. Zodra het negatieve denken van de man in de Heilige Geest openbloeit, en daardoor zijn gevoelsen wilswezen, zijn begeertelichaam tot nieuw leven wordt geactiveerd, zal déze toestand van grote invloed zijn op het negatieve vrouwelijke begeertelichaam, op het vrouwelijke wils- en gevoelswezen. Er ontstaat dan een toestand waarin via de man, uit de Heilige Geest, de beide begeertelichamen door de Hiërarchie geactiveerd worden. In dit proces is het positieve vrouwelijke denkvermogen dus bewust genegeerd.

Wij mogen na deze uiteenzetting niet veronderstellen dat de vrouw niet in staat zou zijn onafhankelijk, primair, de Heilige Geest te ontvangen. Deze veronderstelling is onjuist. Want zoals de geest Gods de man ontmoet in het hoofdheiligdom, zo ontmoet hij – na de fundamentele verandering – de vrouw primair in het hartheiligdom.

De ontmoeting is dus bij de man primair redelijk, een ontmoeting in het vuur des geestes; bij de vrouw primair zedelijk, een ontmoeting in het zielelicht. De man moet dus het vuurelement, uit God ontvangen, overdragen aan de vrouwelijke ziel, aan haar lichtheiligdom. Het redelijke, aldus verbonden aan het zedelijke, zal de mens doen doorbreken naar de bevrijdende handeling.

Wanneer aldus de beide begeertelichamen, met name het wils- en gevoelswezen, geactiveerd zijn uit de Heilige Geest, staat de weg naar juiste handeling-in-samenwerking geheel open: dan wordt de bevrijdende handeling geopenbaard.

Door dit proces wordt in het wezen van de vrouw, via het gelouterde begeertelichaam en de negatieve pool van het denkvermogen, het vrouwelijke denkvermogen naar zijn bevrijdende positieve aanzicht hersteld en zal Eva, de Moeder der Levenden, haar grote taak van den beginne weer kunnen opnemen.

Als de mens zo weer door de geest Gods ontstoken is, zal de bevrijdende samenwerking mogelijk zijn; niet eerder, niet later. Deze bevrijdende samenwerking noemen wij kosmisch ’twee-een’ zijn, en hierop moet het huwelijk principieel gefundeerd zijn. Door fundamentele verandering van de mens dient de Christushiërarchie bewust in zijn wezen te gaan leven. Is dit niet het geval, dan is het huwelijk slechts een biologisch, dialectisch verschijnsel, dat mogelijk nuttig kan zijn en beschermen kan voor een diepere val, doch voor de betrokken mens en dit soort huwelijk geldt: ‘Wie trouwt doet goed, maar wie niet trouwt, doet beter’. ‘Het is beter te trouwen dan te branden’. (I Korinthe).

Gnostiek-wetenschappelijk kan worden aangetoond dat in onze huidige toestand de enige bevrijdende weg gelegen is in een proces, dat kan worden aangeduid als: God – Christus – man – vrouw. Op deze basis is het heilige sacrament van het huwelijk gebouwd, een sacrament dat een grote genade, maar ook een groot gevaar kan zijn. Het biologisch-dialectische huwelijk heeft geen sacrament van node.

Wat heeft dit alles nu met de haardracht van de vrouw te maken? Eerst de symbolische verklaring:

Bidden is een zich openstellen voor het wezen Gods. Profeteren is getuigen uit datgene wat met het gezuiverde kenvermogen filosofisch kan worden omvat, nadat het mysterie Gods zich aan het kenvermogen heeft geopenbaard. Als de man nu zijn denkvermogen afsluit voor het wezen Gods, voor de aanraking Christi, dan staat hij in het leven ‘met een gedekt hoofd’. Als de vrouw haar hart, haar gevoels- en wilswezen, afsluit voor de aanraking Christi, maar primair via het denkvermogen tracht te assimileren, dan staat zij in het leven ‘met ongedekt hoofd’.

Tot goed begrip herhalen wij dat de aanraking Gods bij de man primair via het denkvermogen werkt, en bij de vrouw primair via het hartheiligdom. Daarom is de man de denker, hij die doorschouwt; en de vrouw de bezielster. De man is als manas – de denker – de heerlijkheid Gods; de vrouw is de heerlijkheid van de man.

‘Heerlijkheid’ duidt in dit laatste geval op ziel, dat wil zeggen licht. In werkelijkheid staat er dus: de vrouw is het licht van de man. In de gemeenschap met de Heer is de vrouw niets zonder de man, en de man niets zonder de vrouw.

Om deze harmonie, deze juiste evenwichtsverhouding, niet te verstoren, moet de vrouw een macht op het hoofd hebben om de neiging tot primaire geestwerking-naar-het-denken te keren. Of, zoals Paulus het zegt: ter wille van ‘het weren van (misleidende) engelen‘! De behoedende macht op het hoofd heeft dus niets te maken met de haardracht! Er wordt mee bedoeld: een van binnenuit bewust over het hoofd gestelde macht, door de werking van het ineigen licht van de ziel.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS