Blaise Pascal volgens Hans Joachim Störig – citaten, spreuken en aforismen van Pascal

De religieuze denker Blaise Pascal (1623-1662) was evenals Descartes een geniaal mathematicus – hij is de grondlegger van de waarschijnlijkheidsrekening – en een overtuigd aanhanger van het cartesiaanse mathematische ideaal van kennis, de ‘klaarheid en duidelijke onderscheidbaarheid’. Koel en scherpzinnig denker als hij was, die bovendien de school van het Franse scepticisme en die van Descartes had doorlopen, zag hij de uit het oogpunt van de rede voorhanden tegenspraak en paradoxen in de christelijke dogmatiek en formuleerde deze in buitengewoon nauwkeurige vorm.

Aan de andere kant was Pascal een diep religieuze, van het overweldigend gevoel van de zondigheid en nietigheid van de mens doordrongen natuur. Deze zijde van zijn persoonlijkheid en van zijn denken bracht hem tot het inzicht , dat het rationele en mathematische denken juist de diepste behoeften van onze menselijke natuur onbevredigd laat en de meest wezenlijke vragen niet kan beantwoorden. Hoe schitterend en harmonisch gesloten het gebouw van de mathematica ook is – over datgene wat de mens wezenlijk behoeft, kan het geen uitsluitsel geven. Zodoende werpt Pascal, die zo pas nog de tegenspraak in de dogma’s kritiseerde, zich met een vastbesloten sprong radicaal in de armen van vrome ascese en deemoedige overgave aan de goddelijke wil en kiest, tegen de logica in, die hij toch niet kan loslaten, de zijde van het menselijke hart, dat ‘zijn eigen logica’ heeft.

Bron: Geschiedenis van de filosofie, deel 1 van Hans Joachim Störig

CITATEN, SPREUKEN EN AFORISMEN VAN BLAISE PASCAL

Al het leed van de mensen spruit hieruit voort, dat zij niet rustig in hun kamer kunnen blijven.

Al onze waardigheid bestaat in het denken.

Alle goede spreuken zijn reeds op de wereld; men verzuimt slechts om ze toe te passen.

Atheïsme is een bewijs van geestkracht maar slechts tot een zekere graad.

Beheerste hartstochten zijn deugden.

Daar de mensen geen geneesmiddel wisten tegen de dood, de ellende en de onwetendheid en toch gelukkig wilden zijn, hebben zij bedacht er maar niet aan te denken.

Daar men niet zo universeel kan zijn dat men alles weet wat van alles te weten is, moet men weinig weten van alles. Want het is veel mooier iets van alles te weten dan alles van een enkel ding.

De beste boeken zijn die, waarvan de lezer denkt dat hij ze zelf had kunnen schrijven.

De deugd van een mens moet niet afgemeten worden naar zijn buitengewone verrichtingen, maar naar zijn dagelijkse doen.

De laatste stap van het verstandelijke denken is de erkenning dat er oneindig veel dingen zijn die het te boven gaan. Als het aan dat inzicht niet toekomt is het maar zwak.

De mens is altijd geneigd te ontkennen al wat hem onbegrijpelijk is.

De uitvindingen van de mensen gaan van eeuw tot eeuw vooruit; de goedheid en de slechtheid der wereld blijven in het algemeen onveranderd.

De volmaaktheden van de natuur tonen aan dat zij het beeld van God is; haar onvolmaaktheden tonen aan dat ze slechts zijn beeld is.

Er is voldoende licht voor hen die slechts verlangen te zien, en voldoende duisternis voor hen die het tegenovergestelde willen.

Gewoonlijk worden wij eerder overtuigd door de redenen die wij zelf gevonden hebben dan door die, welke in de geest van een ander zijn opgekomen.

God is een oneindige bol waarvan het centrum overal is en de omtrek nergens.

Het enige dat ons troost geeft in ons ongeluk is verstrooiing. En desalniettemin vormt juist die ons grootste ongeluk.

Het hart heeft zijn redenen, die het verstand niet kent.

Het is niet zeker dat alles onzeker is.

In ieder mens is er een oneindige afgrond die men alleen met God kan vullen.

Nooit doet men het kwaad zo ten volle en zo opgewekt als wanneer men het doet uit een zogenaamd gewetensbeginsel.

Om van een mens een heilige te maken is genade nodig; wie hieraan twijfelt, weet niet wat een mens en wat een heilige is.

Onze natuur ligt in de beweging; volmaakte rust is de dood.

Twee gevaarlijke uitersten: de rede uitsluiten, alleen de rede erkennen.

Wilt u dat men u roemt? Doe het dan zelf niet.

Zwijgen is de grootste kwelling: de heiligen hebben nooit gezwegen.