Het rad van geboorte en dood – hoofdstuk 7 van ‘Elementaire wijsbegeerte van het Moderne Rozenkruis’

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 7 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op het rad van geboorte en dood. 

Het feit dat wij behoren tot dat deel der mensheid, dat door het proces van involutie is verzonken in een lager gelegen stratum van onze aardbol, stelt ons voor tal van consequenties. De voornaamste is deze, dat wij langs de weg van transfiguratie weer tot het oorspronkelijke menselijke levensdomein kunnen opklimmen. Dat is, naar de taal van de Bijbel, de wedergeboorte uit water en geest, dat is de wederopbouw van het hemelse lichaam van een geheel nieuwe onvergankelijke persoonlijkheid. Deze weg voert, zoals besproken, op basis van herinnering, door fundamentele omkering en door middel van de koninklijke kunst van bouw en inwijding, tot het Vaderhuis terug.

Het gaat er nu om bij de mensheid de herinnering te wekken, want zonder deze kan er geen verlangen tot terugkeer ontstaan. Als de herinnering dus gewekt is, moet deze worden geordend, en de toestand, waarin wij ons in het tegenwoordige levensdomein bevinden, worden doorpeild: wij moeten, geholpen door de gewekte herinnering, tot een volkomen objectieve vergelijking komen van wat nu is en van wat eens was en weer moet zijn ! Als zó een nieuw, klaar inzicht tot stand is gekomen, kan tot de fundamentele omkering worden besloten en overgegaan, waarop dan, op deze hechte basis, de bouw kan worden begonnen en de inwijding kan worden afgewacht.

Plaatsen wij nu, na deze ontwikkelingsgang te hebben overzien, ons op de basis der realiteit, dan moeten wij voorshands ons ertoe bepalen:

  1. bij de aanvangende kandidaat de herinnering te wekken, door steeds tot hem te spreken over het Vaderhuis, alsmede over de Universele Leer;
  2. hem te helpen en op te wekken de tegenwoordige toestand, zowel in het eigen als in het algemeen-menselijke leven, met objectieve juistheid te doorpeilen;
  3. de fundamentele omkering te doen doorbreken.

De bouw en de inwijding, die daarop volgen, blijven voor hem voorlopig speculaties. Eerst als hij aan deze processen toe is, zal zijn daartoe gerijpte innerlijke zelfautoriteit hem in staat stellen ook dat deel van het pad terug als waar en juist te herkennen en het veilig te gaan. Een poging, op speculatieve wijze deze weg te forceren, zou een nieuwe val betekenen en de toestand van de betrokkene ernstiger maken dan deze toch al is.

Reeds eerder hebben wij uiteengezet dat onze mensheid, als gevolg van de val, verzonken is in een lager stratum van onze aardbol dan voorheen. En dat de verhoudingen en wetten in ons levensdomein dialectisch zijn, terwijl ze voorheen, in het vroeger door ons bewoonde stratum, statisch waren.

Daarmee wordt bedoeld dat alles in deze wereld onderhevig is aan het proces van opgaan, blinken en verzinken, doordat alle eigenschappen steeds tot hun tegendeel verkeren; het is de signatuur van de wereld van de tijd, van het veranderlijke, tijdelijke, vergankelijke; het is de wereld waarin de voortdurende verbreking heerst. De wereld der statica daarentegen is een eeuwig onveranderlijk zijn, de wereld van de absolute, alleen in God gebonden, vrijheid: het Koninkrijk der Hemelen.

Het dialectische werelddomein is tegelijk een vloek en een genade: een vloek, omdat hier niets bestendig is; alles komt en alles gaat; omdat goed en kwaad elkaar hier in evenwicht houden, elkaar voortdurend achterna zitten en opvolgen; omdat dit alles zo volkomen hopeloos en uitzichtloos is; en een genade, omdat door deze onbestendigheid niets in ons blijvend, eeuwig, kan kristalliseren; omdat de onbestendigheid ook het door ons gestichte kwaad voortdurend verbreekt, en de gevallen mensheid in beweging houdt.

In dit verband moeten wij ook twee andere natuurwetten beschouwen, namelijk die van de dood en die van de microkosmische reïncarnatie, twee genadevolle noodwetten die inherent zijn aan het dialectische karakter van ons levensstratum.

De dood wordt veroorzaakt door het onevenwichtige stofwisselingsproces, waarin de vernieuwing der cellen geen gelijke tred houdt met de slijtage. Zoals bekend vernieuwt het organisme zich in het algemeen in de loop van zeven jaren, doch dit blijkt op den duur te langzaam te zijn. Er is namelijk meer verbruik dan aanvulling van krachten, meer slijtage dan vernieuwing, zodat de mens, door allerlei ziekten en verval van krachten, moet sterven. Door eugenetiek kan men mogelijk het leven wel wat verlengen, doch de dood kan niet voorkómen worden.

Er bestaat de veel verbreide gedachte dat de mens, als hij sterft, naar zijn eeuwig tehuis gaat. Dat is een mystificatie! Dat is volstrekt onjuist!

Evenals ieder stratum, bestaat het dialectische stratum uit twee helften of sferen: de aardse sfeer en het hiernamaals, verdeeld in hemelse en helse sferen. Bij de dood valt de menselijke verschijningsvorm uiteen. Het dode stoflichaam blijft in de aardse sfeer achter, evenals de bloedsziel of aardse ziel en de laagste aanzichten van het levenslichaam of etherlichaam. De bewustzijnsgestalte en de zielegestalte vertrekken, met de rest van de lichaamsgestalte – namelijk de hogere ethers, het begeertelichaam en het denkvermogen – na een zeker verblijf in een overgangsgebied, naar de hemelse of helse sfeer. Aan gene zijde worden, na kortere of langere tijd, het begeertelichaam en het denklichaam eveneens ontbonden. Er blijven dan over de bewustzijnsgestalte en de zielegestalte, alsmede enige oeratomen van ieder lichaam, waarin de essentie van het leven als ervaringsoogst wordt bewaard.

Als de microkosmos zich aldus ontledigd heeft, wordt door de stuwende werkzaamheid der zelfontbonden krachten – die in het aurische wezen, de lipika, als het karma van de microkosmos geconcentreerd zijn – de opneming van een sterfelijke persoonlijkheid in het openbaringsveld een noodzakelijkheid. De microkosmos wordt dan weer tot het aardse bestaansprincipe aangetrokken en in aanraking gebracht met een bestaand ouderpaar voor de nieuwe persoonlijkheid. Deze wordt in de aardse sfeer geboren en tijdens dat proces ook in aanraking gebracht met de bloedsziel van zijn microkosmische voorgangers.

Zo vangt een nieuw aardeleven aan, in gebondenheid aan het verleden. Het wiel zet een nieuwe neerwaartse wenteling in: de tocht naar het graf is opnieuw begonnen. Aldus blijft de mens, de microkosmos, gebonden in opgaan, blinken en verzinken, in ononderbroken wetmatige herhaling, zonder uitzicht op verlossing, eventueel duizenden malen.

Hoe komen wij dan los van dat rad ? Nooit – tenzij de mens zijn verloren zoonschap beseft, besluit tot terugkeer, en overgaat tot het meergenoemde proces van transfiguratie, het proces van persoonlijkheidsverwisseling. Alleen dan komt hij los van het wiel. Niet eerder – niet later !

Als de mens in de aardse sfeer verblijf houdt en dus in het bezit is van bewustzijn, ziel en lichaam, zijn alle krachten en tegenkrach- ten van dit stratum in wilde wieling en werkzaamheid in hem aanwezig:

  • krachten van het hoogste stratum, de hittesfeer, de krachten der Christushiërarchie,
  • zogenaamd hemelse krachten uit de spiegelsfeer, dus uit de hemelsfeer van het hiernamaals,
  • helse krachten
  • en eigen menselijke krachten.

De mens is aldus letterlijk gevangen in het spel van goed en kwaad. Goed en kwaad beïnvloeden hem. En daar hij zelf uit goed en kwaad bestaat en is, wordt hij innerlijk verscheurd. Bij velen voert het kwade de boventoon, zonder dat het goede geheel tot zwijgen kan worden gebracht. Bij anderen voert weer het goede de boventoon, zonder dat het kwaad evenwel geheel tot zwijgen kan worden gebracht.

De verzuchting van Paulus: ‘Wat ik wil, dat doe ik niet, en wat ik doe, dat wil ik niet’, spreekt in dit verband duidelijke taal. Zo wordt de mens verontrust en vermoeid. Zo worstelt hij en verslijt hij. En zo zou hij reddeloos ondergaan, als de dood hem niet verloste. De dood is weliswaar het ‘loon der zonde’, het gevolg van het bestaan als mens dezer natuurorde, doch de goddelijke genade, die de gevallen mens vergezelt, bewijst zich daarin zeer concreet. Immers, de onvergankelijke oeratomen en de stuwende wieling der in het verleden ontbonden krachten dwingen de ontledigde microkosmos de weg ener nieuwe persoonlijkheidsopenbaring te gaan, en aldus een nieuwe ontwakingsmogelijkheid te aanvaarden.

Als de mens het harde, gekristalliseerde stoflichaam met het grofste deel van het etherisch dubbel daarvan (het levenslichaam) aflegt, en de bloedsziel afknapt van de zielegestalte, dan wordt de mens, door zijn innerlijke vibratietoestand, aangetrokken tot een daarmee overeenkomend domein, volgens de wet dat het gelijke het gelijke aantrekt. In het overgangsgebied komt hij tot bewustheid omtrent zijn toestand-van-zijn, en daarna vertrekt hij, zoals aangegeven, naar zijn hemelse of helse domein.

Het heeft dus wel degelijk zin hier op aarde te streven naar het goede, en het kwade te bestrijden en te haten; want ook al bereiken wij daarmee niet het absolute doel, onze vibratiesleutel is beslissend voor onze generzijdse woning! Wij verkeren aan gene zijde dus absoluut onder zusters en broeders, en kunnen daar, onder veel betere omstandigheden, onze arbeid als licht- en waarheidszoekers in dienst der mensheid voortzetten. *Wij* kunnen daar niet in directe zin door helse machten bestreden en belemmerd worden, omdat hun vibratiesleutel hun niet toelaat ons te naderen.

* Zijn wij er echter in geslaagd tijdens ons leven de weg tot het absolute goed te vinden, dan kunnen wij ons reeds in het hier, vrij van gene zijde, van de toegang tot het Vacuu“ m van Shamballa of een nog grootser en heerlijker ontwikkeling verzekeren (zie De komende nieuwe mens).

Aan gene zijde is ook de staat van bewustheid, van wakker zich bewust te zijn, van groot belang. Deze staat is afhankelijk van de toestand van de zielegestalte, dus van de zielekwaliteiten die ontwikkeld zijn door positief goed leven. Als er veel zielekwaliteit is, als resultaat van waarachtig en goed leven – gezien dan binnen de dialectische begrenzingen – dan is er aan gene zijde een krachtige bewustheid, een krachtig besef-van-zijn.

Zo kan er ook veel zwarte zielekwaliteit zijn, als uitkomst van bewust slecht leven. Ook dan is er aan gene zijde een krachtig besef-van-zijn. Dit zwarte zielebesef kan bij zeer slechte entiteiten zo dynamisch zijn, dat zij geen mogelijkheid tot persoonlijkheidsopenbaring meer vinden en aan de sferen van het aardse stratum worden onttrokken; een toestand, die in de Bijbel wordt aangeduid als te worden ‘geworpen in de buitenste duisternis’. Deze entiteiten worden, naar men aanneemt, naar hun openbaring vernietigd: hun geestvonk keert ledig tot de oerbron terug.

Er zijn evenwel ook veel mensen die een zeer biologisch leven hebben geleid, een leven dat noch bepaald goed, noch bepaald slecht is. Men kan feitelijk niets van hen zeggen: het is het leven van de mens als massa. Zij hebben weinig zielekwaliteit en zijn bijgevolg niet in staat aan gene zijde een langdurig besef-van-zijn te handhaven. Zij vervallen spoedig tot een staat van onbewustheid en zielevervluchtiging. En daar de levensoogst die zij aan de microkosmos hebben toegevoegd, uiterst gering is, stuwt het levenswiel snel tot een nieuwe persoonlijkheidsopenbaring. Zulke microkosmos moeten het hebben van zeer vele stoflevens.

Aangezien men aan gene zijde feitelijk een geschonden mens is, niet in het bezit van een volledig organisme, en omdat de mens van onderen op moet regenereren, moeten alle bewoners van het land aan gene zijde terug naar de aardse sfeer, daar het hemelse lichaam alleen kan verrijzen als een herschepping van de complete lichaamsgestalte.

Het verblijf aan gene zijde, ten behoeve van het microkosmisch verwerken van de levensoogst, omvat, met zeer vele uitzonderingen, een tijdsduur van gemiddeld zeshonderd á zevenhonderd jaar. In zulk een tijdsverloop zijn de toestanden in de stof dermate veranderd, dat er geheel nieuwe ervaringen en geheel nieuwe mogelijkheden worden geopend. En inmiddels heeft de mens de microkosmos aan gene zijde vele lessen geleerd en is mogelijk van helbewoner voortgegaan tot hemeling.

In het algemeen kan men zeggen dat bij normale geboorten het kind een geschenk is uit de hemelsfeer, doch beladen met zijn karma. Anders is dit indien de conceptie plaatsvond in overmatige hartstocht, zonder verlangen naar het kind, of in een toestand van dronkenschap of andere narcose, of in krankzinnigheid. De conceptiehandeling is namelijk een vorm van magie en als deze in zulk een extreme staat van onheiligheid bedreven wordt, kunnen helse entiteiten zich aan het zaad binden.

Tenslotte een enkel woord over de bloedsziel. Bij de dood, zo zagen wij, blijven achter: het stoflichaam en het grofste deel van zijn tegenhanger, het etherisch dubbel, maar ook de bloedsziel. Wat wordt hieronder verstaan?

De bloedsziel is de geest, de levende kern, van het bloed, die de gehele lichaamsgestalte bij elkaar houdt. Na de dood ontstaat er een splitsing in de ziel. Het hogere bewustzijnsaanzicht, de onpersoonlijke ziel, de levende zielekern van alle dialectische levens tezamen, gaat naar gene zijde. Het lagere, geestelijke aanzicht blijft hier. Het is de lagere zielekern van het juist afgesloten leven; ‘lager’ niet in de zin van ‘slecht’, maar als persoonlijke ziel, als bloedskern van onze persoonlijkheid, van meneer X of mevrouw Y.

Deze bloedsziel is te zien als een wolk met een lichtkern. Als men zich erop concentreert neemt deze dikwijls de vorm aan van de vroegere menselijke gedaante; ze vormt door deze eigenschap een der vele aanleidingen tot mystificatie, waarvan spiritisten het slachtoffer worden.

De bloedsziel bevat alle levenswaarden van de heengegane, zowel de goede als de slechte; en zij kan en zal dikwijls als een bloedserfenis worden overgedragen aan verbondenen-in-de- geest. Zulk een erfenis kan bewust worden aanvaard. Doch zij kan ook onbewust op velen invloed uitoefenen, op een familie, een volk, een ras, te meer daar gelijke bloedszielen de eigenschap bezitten zich te verenigen.

De leer van het bloed en vele oude godsdienstige gebruiken en leringen, onder andere de verering van de voorvaderen, die bijvoorbeeld bij het Duitse volk zo geprononceerd tot uiting kan komen, steunen op deze dingen. De geestelijke bloedsbindingen kunnen zeer ingrijpend zijn.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

LEES OVER DE ZES BOEKEN VAN DE BOVENSTAANDE HOEKSTEENSERIE