LEES MEER OVER ARBEID IN MENSENDIENST
Hieronder volgt de tekst van een toespraak over de bloedstiel die J. van Rijckenborgh, stichter van het Gouden Rozenkruis heeft gehouden, en die gepubliceerd is in het boekje Arbeid in mensendienst.
Het begrip bloedsziel verdient een nadere uitleg. U weet dat het spinale fluïde, het astrale fluïde en de ethers, tezamen met de oersubstantie, de levensadem, het prana in de kosmos vormen. Deze levensadem, dit prana of deze zielesubstantie, mogen wij niet verwarren met geest.
Een bezield wezen is een organisme waarin deze levensadem van de kosmos is binnengevaren, ten gevolge waarvan dit organisme leven kan. Bij de mens is deze ziel vooral geconcentreerd – in bedoel bij de mens zoals u en ik – in het slangenvuur, in het slangenvuurstelsel. Het slangenvuurstelsel, wij weten het, is de zetel van de persoonlijkheidsziel, van het persoonlijkheidsbewustzijn. De ziel van de persoonlijkheid, dit zielefluïde, dit zielecentrum in het slangenvuur is, hoewel geconcentreerd in dat slangenvuur, natuurlijk ook in staat om zich mee te delen, bijvoorbeeld aan het hele lichaam.
Het slangenvuur heeft een sterke expansiekracht, een sterke stralingskracht en het circuleert vanaf de open ruimte achter het voorhoofdsbeen tot onderaan de ruggegraat, de plexus sacralis. Het deelt zich aan het gehele lichaam mee. Het gehele lichaam wordt er als het ware door bezield. In het bijzonder is dat het geval met ons bloed. De zielesubstantie van het slangenvuur deelt zich dus ook mee aan het bloed.
Het bloed bezit bepaalde eigenschappen om de zielesubstantie, die het ontvangt van het slangenvuur, vast te houden. Daarom spreken wij dus, u verstaat het nu, van de bloedsziel. Wanneer iemand nu sterft en de persoonlijkheid wordt ontbonden, wordt tegelijkertijd ook het zielewezen, de persoonlijkheidsziel ontbonden. Wanneer de persoonlijkheidsziel, de persoonlijkheid verdwenen is, voor een deel in de stofsfeer, voor een deel in het land aan gene zijde, is het ook afgelopen met de persoonlijkheidsziel.
Het is duidelijk dat deze opheffing, dit sterven van de ziel, in etappes geschiedt. Voor zover de ziel zich heeft meegedeeld aan het bloed, zal de zielesubstantie in het bloed vrijkomen op het moment waarop de betrokkene sterft, wat wij dan noemen ‘het sterven’. Zodra deze ontluistering van het stoffelijke lichaam plaatsvindt, komt ook de zielesubstantie die in het bloed geïnvesteerd is, vrij. De bloedsziel komt dus vrijwel onmiddellijk na de dood vrij. Dat geschiedt meestal ongeveer de tweede of derde dag na het stoffelijke verscheiden.
Is de bloedsziel nu van een gewoon massamens, met weinig individualiteit, dan zal de betrokken ziele-essentie, die in dat bloed dan vrijkomt, die uit dat bloed vrijkomt geheel en al vervagen. Wanneer men dit proces gadeslaat, dan duurt het vervagen van zulk een bloedsziel zo ongeveer één uur tot gemiddeld een dag of drie, vier.
Is de bloedsziel evenwel van een mens boven het gewone niveau, dan kan zulk een bloedsziel als erfenis worden overgedragen aan derden, met wie de betrokkene nauw verwant was. Zulk een bloedsziel van een krachtig mens kan zich dus meedelen aan velen, bijvoorbeeld aan een familie. En de betrokkenen van alle bloedgroepen kunnen daardoor krachtig worden geholpen. Wanneer een van de vaderen van de familie sterft, komt de kracht van de bloedsziel vrij ten bate van de nog in de stof existerenden.
Houd dit beeld even vast en denk aan het bloed van de groten, figuren als Lao Zi, Boeddha, Jezus de Heer en al hun gelijken en al hun grote dienaren. Wanneer dat bloed van de groten wordt gestort, vrijkomt, als zij de stoffelijke oorden verlaten, dan zal die bloedskracht, die bloedsziel van de groten, vrijkomen voor de gehele mensheid die hier nog in de stof achterblijft.
Het bloed van de groten komt aldus over ons en onze kinderen, hetzij in genade, hetzij in schuld. Daarom kon Paulus bijvoorbeeld zeggen: ‘Het bloed van Jezus Christus reinigt ons van al onze zonden’, dat wil zeggen, als een entiteit die door levenshouding naar de bloedsziel Christi toeleeft, die door levenshouding binding gaat maken met die bloedsziel – die in onze atmosfeer, in onze wereld verbijzonderd is tot onze hulp – dan kan hij voor zichzelf de kracht daarvan ondergaan.
Het bloed van de groten, van de grondlegging van de dialectische tijden voor de mensheid gestort, dat bloed, die bloedszielen, die bloedszielesubstantie, kan bijvoorbeeld ook vrijkomen in krachtvelden. Wanneer wij te zamen in innerlijke bereidheid ons in deze tempel naar die krachten toeleven, dan wordt die substantie, die helpende reinigende substantie, over ons uitgestort. Zo kan dus een bloedsziel, een bloedskracht een sterveling helpen, maar hem ook schade doen. Daarom bestaat er ter zake geen onafwijsbare noodzaak om een eventuele bloedserfenis te accepteren. Men kan zich van iedere bloedskracht positief afschermen, weer: door levenshouding.
Wanneer u het pad gaat, wanneer u, met alle consequenties daaraan verbonden, werkelijk het hogere leven najaagt, dan zal uw bloedsziel straks bij uw verscheiden tot hulp kunnen dienen van al die miljoenen die wij achter ons moeten laten in de duisternis. ‘Het bloed der martelaren is het zaad der kerk’, heeft een gezegd. Het bloed van de dienaren Christi is tot een enorme hulp voor allen. De bloedsziel van elk van de broeders en zusters wordt aangewend tot een rantsoen voor velen. En zo kunt u verstaan hoe elk van ons een uiterst belangrijke bijdrage zal kunnen geven tot hulp, tot dienst van de mensheid.
Bron: tekst van J. van Rijckenborgh in het boekje ‘Arbeid in mensendienst’