Involutie, evolutie – hoofdstuk 6 van ‘Elementaire wijsbegeerte van het Moderne Rozenkruis’

 

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

De onderstaande tekst is hoofdstuk 6 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op involutie en evolutie. 

Het tot dusver besprokene zal de lezer wel hebben doen inzien, dat het pad dat tot inwijding  voert, uiterst moeilijk begaanbaar is. De meermalen geuite verzuchting: ‘Ik wist niet dat het zó gecompliceerd en zulk een zware opgave was’ is dan ook alleszins begrijpelijk. Zij komt overeen met de beklemmende vraag der discipelen: ‘Heer, wie zal dán zalig worden?’ En zij vestigt onze aandacht eveneens op de passage in de Bergrede waarin Christus zijn aanmoediging tot de discipelen: ‘Gaat in door de enge poort’ laat volgen door de uitspraak: ‘Eng is de poort en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er die hem vinden’.

Al deze verzuchtingen moeten ons duidelijk maken, hoe diep de mens verzonken is in de poel van deze natuurorde. Deze verzonkenheid werd door de oudere, meer theosofische filosofie weids aangeduid als ‘de involutie’, de indaling in de stof. Hierop liet men dan volgen dat het dieptepunt van verstoffelijking bereikt was, en dat de mensheid nu reeds enige eeuwen bezig was met evolutie, de ontstijging, de vergeestelijking, de bevrijding. Deze evolutie ging dan spiraalsgewijze; en als u dat niet snel genoeg ging, dan was er het pad van inwijding: dan ging u als het ware met een sneltreinvaart. In deze gedachtengang zag men humanisme, beschaving, intellectualisme, esoterische belangstelling enzovoort als evenzovele evolutieverschijnselen.

Deze zienswijze is echter geheel in strijd met de werkelijkheid. Zij kon ontstaan doordat men, uitgaande van onvolledige of tweedehands kennis, de oorspronkelijke wijsheid onjuist interpreteerde. Men ging uit van de veronderstelling dat, zo er een onvoorwaardelijke involutie was, er ook een onvoorwaardelijke evolutie zou zijn. Men dacht dat de gehele involutie één grote leerschool voor de mensheid was, één geweldige pelgrimage, door de Logos als zodanig bedoeld; en dat deze reis volgens Gods wil weer tot een evolutionaire thuiskomst moest leiden.

Een onderdompeling in de stof, volgens Gods wil, gevolgd door een ontstijgen aan de stof, volgens Gods wil.  Zó dacht men zich de mensheidsgang. En men keek een beetje laag neer op de dusgenaamde wereld der maagdelijke geesten. Dat waren dan de entiteiten die de stap in de involutie nog niet gedaan hadden; die niet zo dapper waren als wij: zij waren ‘thuis’ gebleven en wij waren al zó ver…!

Dat wij ver zijn is zeer juist, doch in welke richting is voor het gros der blinden niet erg duidelijk. De verschijning van dit boek heeft mede ten doel de lezer bewust te maken van de werkelijke toestand waarin hij zich bevindt, en deze realiteit, die lang niet vleiend en soms zeer bitter is, in de hersens in te branden. Opdat zij een stimulans moge worden tot een diepgaand besluit en het uitgangspunt van een algehele levensommekeer. Er was géén onvoorwaardelijk involutie, en er is óók geen onvoorwaardelijke evolutie!

Om te beginnen moet u zich vertrouwd maken met de idee dat onze involutie een val, een zondeval, zou kunnen zijn, het gevolg van een catastrofe. Inderdaad maakt de Universele Leer – die wij bij onderzoek bevestigd kunnen vinden – ons bekend dat er ten deze sprake is van een val, een reëel neerstorten in huiveringwekkende diepte. Alle wereldgodsdiensten maken van die val gewag; en u kunt ervan vernemen in alle door hen geïnspireerde mythen en legenden, in allerlei tweede- en derdehands filosofische stelsels, die uit hen voortgekomen zijn.

De wereld van de maagdelijke geesten bestaat inderdaad. Doch de entiteiten die daar verblijf houden zijn niet maagdelijk aan kennis en ervaring en aan geestelijke ontwikkeling, doch maagdelijk aan zonde, kristallisatie en dood! De wereld van de maagdelijke geesten is de oorspronkelijke mensenwereld, bedoeld in het Godsplan. Het is de Godsorde, het Koninkrijk der Hemelen. (Vooral niet te verwarren met de ‘hemel’ der exoterische christenen en het ‘zomerland’ der spiritisten, waarop wij terug zullen komen bij onze bespreking van de spiegelsfeer.) Deze wereld is gelegen in een der velden van onze planetaire kosmos, die zeven bestaansgebieden telt, welke tezamen één grote bol vormen. Onze wereld is een dezer zeven velden.

De oorspronkelijke mensenwereld is een domein van eeuwige heerlijkheid. De mensheid vervult daar, in volkomen gehoorzaamheid, het plan Gods, dat ten grondslag ligt aan wereld en mensheid. Gehoorzaamheid hier niet te verstaan als blinde volgzaamheid of kadaverdiscipline, doch als vrijwillige, bewuste medewerking, in vrije liefdebinding met God. Het is een binding waarbij de gehele menselijke dynamische wil, waarin het Godsvuur als potentie aanwezig is, zich afstemt op Gods wil. In deze staat-van- zijn wenst de mens in geen enkel opzicht zijn wilsvermogen experimenteel, speculatief of forcerend te gebruiken. Denk u deze toestand eens in: de mens in het volledige bezit van zijn oorspronkelijke goddelijke vermogens, zodat hij het scheppende Woord kan spreken: ‘Hij spreekt en het is; hij gebiedt en het staat’. 

Deze vermogens zijn volheerlijk indien zij zich in het kader van een vrije liefdebinding met God, als aan Gods hand, kunnen ontwikkelen. Doch zodra iemand deze goddelijke vermogens experimenteel, speculatief of forcerend zou gaan gebruiken, zou er zich een ramp ontwikkelen, die het ganse universum zou aandoen. Een nieuw drama van dien aard zien wij zich voor onze ogen voltrekken, daar de mens, in experimentele, forcerende zelfhandhavingsdrang, zich aan de kosmische bouwstoffen heeft vergrepen, in zijn pogen door atoomsplitsing deze kosmische energieën aan zijn eigenwillige doeleinden dienstbaar te maken. In zulk een gebruik van de wil, in onbewustheid of negatie van elke kosmische gebondenheid, is de mens als een kind dat met een granaat speelt.

Wij kunnen, dit inziende, iets verstaan van de ramp, die ons bij de val trof. De mens begon zijn goddelijke scheppende vermogens eigenwillig, experimenteel, forcerend te gebruiken. De menselijke wil werd daardoor tot een tomeloze wil; de vrije wil werd een misbruikte wil; de ontbonden krachten gingen aan de menselijke controle ontsnappen.

Nu zeggen de gewijde boeken: ‘God laat niet varen de werken zijner handen’, doch wij dienen te bedenken dat dit niet alleen ten aanzien van óns geldt, doch ook ten aanzien van de gehele schepping. Het gevolg van de menselijke revolte was dan ook, dat de schepping (wereld, mensheid, universum, enzovoort) moest worden beschermd. Daarom werd de menselijke actieradius ingeperkt, waarbij de mogelijkheid tot terugkeer tot de oorspronkelijke staat werd opengelaten, mits de noodzaak van vrijwillige gehoorzaamheid aan Gods wil werd erkend en geleefd.

De mensheid werd uit de hemelse wereld verdreven, niet als straf voor de zonde, voor de gepleegde rebellie, doch ter bescherming van al het geschapene; ook ter bescherming van de mens tegen zichzelf. Vervolgens zette de involutie, de indaling in de stof, zich in. Niet dus als een pelgrimage, in Gods plan besloten, om ondervinding op te doen, doch als gevolg van een kosmische revolutie. Het was een involutie wegens het verloren zoonschap, een involutie wegens opzettelijke trouweloosheid.

Het spreekt bijgevolg vanzelf dat er van een onvoorwaardelijke evolutie geen sprake kan zijn, zoals ook de involutie niet onvoorwaardelijk was. Er waren namelijk vele entiteiten die, in volledige gehoorzaamheid aan de vrije liefdebinding, zich in het oorspronkelijke levensdomein konden handhaven en aldus de kern voor de menselijke hiërarchie vormden.

Voor ons, die de neergang meemaakten, was de involutie wél onvoorwaardelijk, omdat wij ons verzetten tegen de goddelijke wet en van geen enkele gelegenheid gebruik maakten om terug te keren.

Als onmiddellijk gevolg van de val werd allereerst de menselijke geest, als alles dynamiserende goddelijke vonk, geïsoleerd. De revolterende mens werd, als gevolg daarvan, vleugellam en stortte uit de hemel omlaag.

De nu involuerende mensheid werd overgebracht naar een gebied waarin zij haar goddelijke staat teruggebracht zag tot een halfgoddelijke. Technisch wordt deze nieuwe toestand in de universele wijsbegeerte aangeduid als ‘het verplaatsen van het bewustzijn vanuit de geestgestalte naar de zielegestalte’. Het bewustzijn werd gebonden aan het bloed.

Toen ook in deze nieuwe staat het kwaad van de losbandige wil voortwoekerde, werd het goddelijke noodplan van involutie naar een lager stratum der aarde veel ingrijpender voortgezet: de involuerende mens verloor in deze nieuwe, nu definitieve, involutiepelgrimage zijn oorspronkelijke gestalte.

De hemelse persoonlijkheid werd de mens ontnomen; de geest verloor daarmee zijn goddelijke vermogens en krachten, zijn levenskrachten naar de Godsstaat. Bewustzijn zou hem voortaan slecht mogelijk zijn als biologisch, dierlijk bewustzijn; een schijn-menselijke staat, waarin de mens alleen zichzélf, naar zijn nieuwe natuurlijke manifestatie, zou kunnen beschadigen.

Dit involutieproces begon met het leggen van de grondslag voor een geheel nieuwe, ongoddelijke persoonlijkheid. Alle oude esoterische filosofie begint haar beschrijving van de mensheidsgang bij dit indalingsstadium.

In het Saturnustijdperk werd de kern gelegd voor een nieuw stoflichaam; in het Zonnetijdperk voor een nieuw levenslichaam; in het Maantijdperk voor een nieuw begeertelichaam; in het Aardetijdperk voor een nieuw denkvermogen.

Dit gehele proces is nu tot stand gekomen. Wij bezitten een persoonlijkheid, een lichaamsgestalte, doch niet zoals bedoeld in het Godsplan en zoals wij die voorheen bezaten. Zij is ons evenwel geschonken opdat wij op basis daarvan de weg terug zouden kunnen vinden.

Wij hebben een zeker bewustzijn in die persoonlijkheid, doch géén lichaamsbewustzijn naar zijn oorspronkelijke hoedanigheid; om van werkelijk zielebewustzijn en van gééstelijk bewustzijn maar in het geheel niet te spreken !

Wij zijn geketend aan de barre rotsen dezer wereld, maar met ketenen die wij zelf hebben gesmeed. Met het restje van epigenesis, het zweempje vrije wil dat ons gelaten is, woeden wij hier als demonen, vinden wij technische monsters uit, verkrachten alle na- tuurlijk leven, buiten elkaar uit en voltooien aldus de algehele degeneratie van dit stratum.

Is het u uit dit alles duidelijk, dat zulk een persoonlijkheid door de geestesschool niet kan worden aanvaard ? Dat van regeneratie dezer persoonlijkheid geen sprake kan zijn, dat zijzelf een degeneratieproduct is van de oorspronkelijke mens? Ziet u in, dat de weg terug dus een andere moet zijn, namelijk de weg van persoonlijkheidsverwisseling? Dat wil zeggen: neutralisatie van het degeneratieproduct en gelijktijdige regeneratie van de oorspronkelijke mens.

Evolutie is dus niet onvoorwaardelijk, maar afhankelijk van besluit en daad. En er moet nog heel wat gebeuren voordat er terzake van ons weer van evolutie kan worden gesproken!

Maar God laat niet varen de werken zijner handen: met Adam zonk de Universele Leer omlaag, dat is de Christushiërarchie en haar greep op wereld en mensheid. De wereldgodsdiensten en een grote reeks profeten en werkers getuigen daarvan.

Zij allen werken in en doen een beroep op de herinnering van de mens. Deze herinnering aan zijn oorspronkelijke existentie nam de mens bij zijn val mee, doch bij verreweg de meeste mensen is de bestaansdrang in de stof zo groot, dat zij in het diepste onderbewustzijn is verzonken. Zolang dit bij een mens het geval is, kan er vrijwel niets voor hem gedaan worden. Zodra echter de mens zich van zijn herinneringsvermogen bewust wordt, kan in hem het besluit rijzen op te staan uit zijn zwijnendraf en tot zijn Vader terug te keren.

In dit stadium raakt de geestesschool hem aan en begint het conceptiestadium: het zaad wordt door de werking der benedictio in de akker gestrooid. Er is hier evenwel geen sprake van onvoorwaardelijke ontplooiing. De gelijkenis van de zaaier moge u daarvan diep doordringen. Met grote en intense belangstelling moet de kandidaat arbeiden. Algehele medewerking en voortdurende inspanning worden van hem verlangd. Vandaar ook dat wij met dit boek geen intellectuele verpozing aanbieden, doch behulpzaam willen zijn het goddelijke zaad tot ontwikkeling te brengen.

Dit zaad is een kracht, een ontwikkelingsmogelijkheid, die in het beeld van de in doodsslaap verzonken ware mens, en in het verdorven zelf, niet te vinden is. Het wordt geschonken door de Hiërarchie die, in de kracht van Christus, een bloedsbinding met de kandidaat maakt. Door diens spontane reactie op deze aanraking (waartoe hem in de aanraking mede de kracht geschonken wordt), kan het zaad tot ontwikkeling komen. Aldus zal het conceptiestadium overgaan in het embryonale stadium, waarin de grondslag voor de nieuwe hemelse persoonlijkheid wordt gelegd.

Naarmate deze fundering tot stand komt, ontwaken in de mens de ziel en de geest, die in hem beginnen te spreken. De eis van het nieuwe leven, die zich daardoor in hem doet gelden, voert hem tot een veelzijdig conflict, tot een diepgaande crisis in zijn wezen, daar de krachten van het nieuwe leven, die in hem tot ontwikkeling komen, de aardse persoonlijkheid fundamenteel aantasten.

Daar vlees en bloed het Koninkrijk niet kunnen beërven, moet de leerling aan het eigen aardse wezen het vonnis voltrekken en het proces der ik-verbreking consequent doorzetten. Onder de voortdurende leiding der benedictio breekt daartoe nu een intense werkzaamheid aan, een zelfproces van fundamentele verandering. Dit proces heeft vele aanzichten en vereist een steeds verder voortgezette en steeds dieper gaande oriëntering; een geheel nieuw veld van weten en leven zal moeten worden geopend.

Besluiten wij dit hoofdstuk met erop te wijzen dat er, volgens het Godsplan, ten aanzien van de kosmos wél een onvoorwaardelijke evolutie is, en dat, in verband hiermee, de tijd die ons is toegemeten aan grenzen gebonden is. In het goddelijke noodplan ten behoeve der gevallen mensheid is een ontwikkelingsprogram opgenomen, welks aanzichten elkaar wetmatig opvolgen.

Zo is er thans een nieuwe tijd aangebroken, de oogsttijd van deze periode. In deze nieuwe tijd, die van beperkte duur is, zullen wij ons besluit moeten nemen. De mens die ‘herinnering’ heeft, wordt thans voor de keuze gesteld als verloren zoon terug te keren tot de Vader.

Indachtig de vermaning van de Christus: ‘Zonder mij kunt ge niets doen’, zal hij moeten inzien dat hij niets buiten de Christushiërarchie vermag, daar het deze is die het zaad der vernieuwing in hem moet leggen. Voorts dient hij er rekening mee te houden dat ook nu de neergang der mensheid nog niet volkomen behoeft te zijn.

Er dreigt een nieuwe ramp, nu de mens, in zijn voortdurend verblind, eigenwillig streven, de handen uitstrekt naar de kosmische bouwstoffen en deze, door atoomsplitsing, aan zijn zelfhandhavende doeleinden dienstbaar gaat maken. De gevolgen hiervan zullen het bestaande kosmische evenwicht verstoren en het leven op aarde in zijn huidige vorm onmogelijk maken.

De onvermijdelijk volgende verdere neergang der aardse mensheid moge u een aansporing te meer zijn u door besluit en daad uit deze dingen uit te tillen.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

  1. De drie vermogens die gewekt moeten worden
  2. De Christushiërarchie of Geestesschool
  3. Magie
  4. Inwijding
  5. Wat wordt ingewijd
  6. Involutie – evolutie
  7. Het rad van geboorte en dood
  8. Microkosmische reïncarnatie
  9. De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
  10. De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
  11. De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
  12. Het proces van regeneratie en wereldredding
  13. De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
  14. Spiritisme (I)
  15. Spiritisme (II)
  16. Spiritisme (III)
  17. Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
  18. Levenshouding en vegetarisme
  19. Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
  20. De kosmische twee-eenheid (I)
  21. De kosmische twee-eenheid (II)
  22. Onze verhouding tot staat en politiek
  23. Onze verhouding tot het esoterische levensveld
  24. Het gebed
  25. De Bijbel
  26. Het Gouden Rozenkruis

Woordverklaring

BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS

LEES OVER DE ZES BOEKEN VAN DE BOVENSTAANDE HOEKSTEENSERIE