1 van 7 Het licht der wereld: Gij zijt het zout der aarde – J. van Rijckenborgh over de Bergrede

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7

 HET LICHT DER WERELD IS UITVERKOCHT – DE 7 HOOFDSTUKKEN ZIJN DIGITAAL BESCHIKBAAR

‘Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder een korenmaat, maar op de standaard en zij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. (Mattheüs 5:13-16)

De bovenstaande tekst uit de Bijbel wordt hieronder toegelicht door Jan van Rijckenborgh. De tekst komt uit het boekje Het licht der wereld – zeven lessen uit de Bergrede, dat toespraken bevat die de auteur gehouden heeft in de jaren 1945 t/m 1947, als vervolg van zijn toespraken tijdens de bezetting die zijn uitgegeven in het boek Het Mysterie der zaligsprekingen. In die tijd van verschrikking, maar ook van hoop op een betere toekomst, werden de woorden die Jezus op de berg sprak voor zijn leerlingen op een nieuwe wijze benaderd voor leerlingen van de School van het Rozenkruis. Zijn toelichtingen en aanwijzingen zijn universeel juist ook vandaag de dag bijzonder relevant.

1 GIJ ZIJT HET ZOUT DER AARDE

Het is een onmiskenbaar feit dat wanneer de mensen uitzien naar geestelijke of stoffelijke bevrijding, wanneer zij wereld en mensheid in staat van beschuldiging stellen vanwege de grenzeloze verwondering van de levenswerkelijkheid, zij in hun felle kritiek altijd naar wonde plekken en gedragingen buiten zichzelf wijzen. Alles wat slecht, minderwaardig en onmenselijk is wordt uw vijanden in de schoenen geschoven en niemand kan zeggen dat kritiek het gestelde oordeel onjuist zijn. Verreweg de meeste kritiek steunt op een zekere waarheid. De last van het onwaardige bloed is dermate groot, de menselijke tekortkomingen zo formidabel, de misdaden alleen of in vereniging bedreven, zo in het oog springend, dat bijna iedere kritiek een rake slag moet worden genoemd.

Als wij nu, om elk misverstand te voorkomen, van te voren vaststellen dat, hoe dan ook, een volkomen recht in de wereld moet zegevieren en moet worden doorgevoerd, kan het toch de grote vraag worden geacht of de algemene methode van kritiek de juiste weg is om de kernfouten van het menselijke zijn openbaar te maken. De toegepaste methode van kritiek zoekt steeds de fout en constateert ene fout in de objecten buiten zichzelf. Bijna nimmer wordt overwogen of de mens, krachtens zijn verworden wezen, wel in staat is tot objectieve kritiek; of hij zuiver kan zien en oordelen.

Zouden wij hier voldoende overwegen, dan zouden wij bijvoorbeeld tot de ontdekking kunnen komen dat de universele wijsbegeerte ons leert dat ieder mens zijn medemensen en de dingen en waarden om zich heen slechts kan zien door zijn eigen aurische sfeer heen. Maar deze is niet zuiver en volkomen transparant, doch zij is gekleurd en geschonden door ons eigen bloedswezen, door onze eigen toestand-van-zijn.

Bovendien zouden wij tot de ontdekking kunnen komendst het ik steeds van de veronderstelling  uitgaat dat het recht heeft, dat het belaagd wordt, dat het zuiver ziet en handelt, dat het moet worden geëerd en erkend. Het ik gaat uit van een koningschapswaan. En daar een waan een waan is, wordt dat koningschap aangerand, natuurlijk, wetmatig, natuur noodzakelijk. En dus komt de zelfhandhaving.

Wie belaagt mij? Wie tast mijn koningschap aan? Wie tast mijn staat-van-zijn aan? Wie erkent mij niet in mijn waan? Wie stoot mij van mijn troon in mijn zorgvuldig opgebouwde levensstandaard? Zodat ik honger heb, en gebrek aan kleding, en gebrek aan brandstof, en gebrek aan licht, en gebrek aan alles? En mijn haat, mijn bloeddorst, mijn tomeloze woede  gaan uit naar de dader, die vanuit zijn ikwaan, vanuit zijn koningsdroom mij dat alles heeft aangedaan.

Is er iets ergers dan deze ervaring voor koning ik, met zijn goede salaris, zijn moderne woning met centrale verwarming, stromend warm en koud water, radio en televisie, ’s avonds zijn portie krantevergif in zich opnemend en elke zomer drie weken met vakantie naar de Costa Brava?

Zou het niet eens tijd worden, vooropstellend dat het recht in deze wereld moet en zal zegevieren, dat u uw mond over uw zogenaamde vijanden eens dichthield en besefte dat wij in deze jaren de crisis van de ikwaan beleven, dat wij uit onze doorzonkamers zijn gesmeten, dat onze levensstandaard aan scherven ligt omdat de maat vol was?

En zou het niet eens tijd worden dat u zo, door al die bitterheid heen, teruggedreven wordt in het eigen zelf? En als u dan uw vlammende kritiek wilt spuien, richt dan die bijtende vitrioolspitsen eens op uw eigen wezen. Verlicht eens uw naaktheid en zie de botten van uw armzaligheid naar alle kanten uitsteken. De botten rammelen en de gewrichten kraken.

Misschien voelt u nu verontwaardiging. ‘De schrijver spot met de algemene ontreddering en met de dood,’ zo denkt u. Maar onze taak is het u wakker te maken en wakker te houden. Het zwaard van de waarheid moet in uw ziel worden geplant. Wij spotten niet, doch jagen het zwaard van de waarheid door het karkas van uw ikwaan. Bij het zoeken van uw schuldobject buiten uzelf is het gevaar niet denkbeeldig dat u zich weer gereed maakt voor een nieuwe cirkelgang. Het is mogelijk, en zeer begrijpelijk, dat het gros van de mensen een nieuwe cirkelgang nodig heeft. Vele mensen hebben aan één bittere ervaring niet voldoende om tot volledige ommekeer te komen!

Maar u, lezer, leerling van het Rozenkruis, bevindt zich in de geestesschool. Het Lectorium Rosicrucianum is de stem van de Christusbemoeienis in het nu. U komt hier geheel vrijwillig. Niemand heeft u hierheen gesleept en daarom gaan wij van de begrijpelijke veronderstelling uit dat u het pad van het licht zoekt, gedreven door uw spontane herinnering, door uw besef voor redelijkheid. En daarom dient u van ander formaat, van andere kwaliteit en van geheel andere levensmethodiek te zijn dan het gros van de mensheid. U zoekt, vanwege uw aanwezigheid in de geestesschool, geestopenbaring en geen natuuropenbaring.

Als u natuuropenbaring wilt, dan moet u hier niet zijn en zo u komt, kunnen wij het niet helpen dat u zich wondt en onze woorden als spot verstaat. Als geestesopenbaring uw streven is, dan weet u uit welke geest wij tot u getuigen. Dan weet u wat achter ons staat.

En als wij dan zo elkaar vinden in één broederschap, ja, dan weten wij dat het natuurleven ook zijn diepe striemen in ónze leden heeft geslagen, dat ook ónze botten zeer losse eigenschappen vertonen. Maar wij kijken elkaar begrijpend aan, want noch hoogten, noch diepten, geen ding en geen mens, geen volk en geen ras, geen honger of koude, kunnen ons scheiden van de direct geopenbaarde liefde die in Jezus Christus onze Heer is. Wij zijn de zuurdesem van de nieuwe era, die in smart en lijden geboren wordt.

Zíjn wij het? Doet u mee met ons? Om van onderen op een geheel nieuwe mens te bouwen, een geheel nieuw werk, tot uiting komend in een directe, wetenschappelijk toegepaste zelfvernieuwing? Dát is de opgave, dát is de taak!

Als u meent tot pioniers van het menselijke geslacht te behoren, als u meent christen te zijn, als u weet wat het te beduiden heeft te naderen tot de mysterieschool, dan is tot u gesproken het woord op de berg:

‘Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden.’

Inderdaad, als zij die de Geestesschool naderen uit eigen besluit, gedreven door de geestdrang van de herinnering, blijven staan bij de dingen van de dag, en hun taak van hoofd hart en handen niet willen aanvangen zoals zij moet worden aangevangen, wie moet het dan wél doen?

 Gij zijt het licht der wereld!

Een nieuwe geboorte wordt altijd ontheven aan nacht, smart en chaos. Wij zingen: ‘Na de nacht komt straks de morgen, zie, de zon verheft haar baan.’ Daarom moet de bewuste mens, de denkende mens leven in de geboortestond. Hij is van het morgenland! Wanneer u niét van het morgenland en levend in de nieuwe geboorte kunt zijn, dan dient u onder te gaan in nacht en smart en chaos. Het zout dat smakeloos wordt deugt nergens meer toe dan om buiten geworpen en door de mensen vertreden te worden.

U zegt of denkt misschien: ‘Als straks de morgen komt, dan doe ik mee. U zult een zien hoe ik meedoe. Als dan de eerste schreeuw van de nieuwe geboorte door de lucht trilt, zal ik meestemmen in dat koor en mijn juichkreten doen schallen in het rond. Ja, dat zal ik!’

Begrijp toch het grote levensgeheimenis van de nieuwe geboorte, de diepe zin van de dingen. Kan er van geboorte sprake zijn zonder schepping, zonder conceptie? U struikelt hier over hetzelfde euvel als waar men in alle tijden in de ellende over gevallen is. De religieuze mens van nu ziet uit naar hulp van búiten. God moet het doen door zijn zoon. Hij is toch ‘het licht van de wereld’ genoemd?

Maar hoor, met nadruk getuigt de Bergrede: ‘U bent het licht van de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen zijn. En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard, en hij schijnt voor allen die in het huis zijn.’

U bent het licht van de wereld, dat wil zeggen als u pionier bent, als u het recht hebt u op te houden in de geestesschool, als u zich bewust bent een christen te zijn. U bent het licht van de wereld! En moet nu het licht wachten op het licht? Moet het licht wachten op de morgen? Het licht moet schijnen tot de morgen klaart! De stad op de berg moet haar aanwezigheid doen schouwen over het wereldrond.

Door het licht van de wereld – en dat bent u – moet in nacht en smart en dood uw gehele geestelijke goodwill stralen tot in de wijde verten. Dát is de conceptie van de nieuwe geboorte. Het licht schijnend in de nacht! Nu moet u tonen wie u bent: een geestelijke armoedzaaier, een parasiet, een geestelijke druktemaker, of, een in God herrezen mensenkind, een licht van de wereld. Daartoe bent u geroepen. Niet straks, maar nu. Niet nu, maar reeds jaren geleden.

Daarom gaat de Bergrede consequent verder: ‘Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.’

Verstaat u dit woord? Als u dit woord zou vervullen, dan spreekt men niet meer over twistvragen, of er een God is, welke kerk, welk dogma, welke richting de juiste zou zijn. Dan zwijgt al dat gepeuter, dan lachen de mensen dat hooggeleerde theologische gebazel van onze dag weg. Dan bewijst u God door uw lichtstraling! Dan ervaart de mens God geopenbaard in het vlees.

Duizenden bidstonden zijn in onze jaren gehouden. De goddelijke hiërarchie is bestookt met een trommelvuur van gebeden. Gevoelt u met ons de tragische humor van deze dingen? Eén geweldige smeekbede om licht, om olie in die lampen. 

‘Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.’

Dat is prachttaal, dat is dynamisch, dat is direct, dat maakt een einde aan alle spitsvondigheden. Laat uw licht schijnen! Wanneer en waar? In een wereld die donker is en tot de mens die licht behoeft! Bewijs God uit uw werken, uit uw handeling. In een wereld waar gebouwd met worden, waar men uw handeling van binnenuit dringend behoeft.

Laat uw licht schijnen! Kunt u dat? Of is op u van toepassing het woord van De Genestet: ‘Mens wees iemand, doch hij kon niet want hij was niemand.’ Maar u kunt het! Wij wachten niet op vrede, wij wachten niet op morgen, doch wij maken de nieuwe morgen, wij concipiëren hem. Wij laten ons licht schijnen in de nacht, al gaat de tijd ons niet ongemerkt voorbij, daar wij wonen in de natuur. Ook al rammelen onze botten en wordt ons hart traag en moe, wij heffen het hoofd omhoog en kijken elkaar glimlachend in de ogen, want wij zien het licht dat door onze leven slaat. En wij stralen dat licht uit in de nacht, wij gieten het licht, dat onweerstandelijk in onszelf brandt, over wereld en mensheid uit een wij maken de morgen, wij spreken met een lichtend vlammend woord: ‘Nieuwe zon, stijg!’

En de nieuwe zon stijgt. Zij gaat naar de transen. Wij sluiten ons aaneen, opdat de mensen door ons werk, door ons lichtend streven, de Vader die in de hemelen is zullen verheerlijken.

INHOUDSOPGAVE VAN HET LICHT DER WERELD

Ten geleide

  1. Gij zijt het zout der aarde
  2. Het wezen der wet
  3. Wees niet bezorgd
  4. Gij zult niet echtbreken
  5. Oordeel niet
  6. Geef het heilige niet aan de honden
  7. De offerande van de hemelse mens

Bron: Het Licht der wereld door J. van Rijckenborgh    

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID