6 van 7 Het licht der wereld: Geef het heilige niet aan de honden – J. van Rijckenborgh over de Bergrede

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7

 HET LICHT DER WERELD IS UITVERKOCHT – DE 7 HOOFDSTUKKEN ZIJN DIGITAAL BESCHIKBAAR

‘Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen, opdat die ze niet op enig moment met hun poten vertrappen, zich omkeren en u verscheuren’ (Mattheüs 7:6 )

De bovenstaande tekst uit de Bijbel wordt hieronder toegelicht door Jan van Rijckenborgh. De tekst komt uit het boekje Het licht der wereld – zeven lessen uit de Bergrede, dat toespraken bevat die de auteur gehouden heeft in de jaren 1945 t/m 1947, als vervolg van zijn toespraken tijdens de bezetting die zijn uitgegeven in het boek Het Mysterie der zaligsprekingen. In die tijd van verschrikking, maar ook van hoop op een betere toekomst, werden de woorden die Jezus op de berg sprak voor zijn leerlingen op een nieuwe wijze benaderd voor leerlingen van de School van het Rozenkruis. Zijn toelichtingen en aanwijzingen zijn universeel juist ook vandaag de dag bijzonder relevant.

6 GEEF HET HEILIGE NIET AAN DE HONDEN

Dit woord is van het allergrootste belang voor werkers in dienst van het licht. Allen die in het grote werk van Christus in dienst van wereld en mensheid een kleine of grotere taak willen vervullen, moeten zich dit woord voor gezegd houden. Het is gezegd tot leerlingen die geadeld zijn om het woord, gesproken op de Heilige Berg, te vernemen.

Vanzelfsprekend zullen nu ook onze gedachten gaan naar het motto van De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis: ‘Werp geen paarlen voor de zwijnen, noch rozen voor de ezels,’ een woord dat kennelijk ontleend is aan dezelfde gedachte als die van de Bergrede; een raad die speciaal en met grote nadruk ter kennis van leerlingen van het Rozenkruis moet worden gebracht.

Wie worden hier bedoeld met honden, zwijnen en ezels? Van welke zijde loert hier gevaar? En op welke wijze moet de leerling werken en optreden om deze gevaren te ontlopen? Allemaal vragen waarop wij het antwoord dienen trachten te vinden.

De hond is in alle mythologieën en mysteriën steeds het symbool van de dialectische, dat is aardse en dus chaotische, speculatieve en experimenterende menselijke wil. Ook de totaal nutteloze pogingen deze wil te heiligen en te doen beantwoorden aan de goddelijke wil, worden dikwijls door het hondensymbool voorgesteld.

Denk bijvoorbeeld aan de Boendahisj. Daar zien wij hoe de hond het vlees van een geofferd schaap te eten krijgt. In de Indische gedachtenwereld wordt om dezelfde reden de hond in binding gebracht met Shiva, de goddelijke wil, die instraalt in de natuur van de lagere mensenwereld.

Nog duidelijker en vertrouwder wordt ons dit symbool als wij onze aandacht richten op Cerberus, de driehoofdige bewaker van de Hades. Volgens sommige verhalen bezit Cerberus wel vijftig koppen, de staart van een draak, manen bestaande uit honderd slangen en vergiftigde adem en speeksel. Een schitterend en overduidelijk beeld van de menselijke wil, die woedt en moordt en brandt.

Bij zijn geblaf siddert de hel en als hij zich van zijn ketenen heeft losgerukt kunnen zelfs de Furiën hem niet overweldigen. Hij belet de gebonden geesten hun hels verblijf te verlaten en zij die hem willen bedriegen en enigermate temmen, moeten hem door voedsel, samengesteld uit honing en papavers, narcotiseren.

Men kan hem slechts definitief gevangennemen door middel van de Mercuriusstaf, het pad van inwijding, doch ook hier is de grootste en uiterste voorzichtigheid dringend noodzakelijk. Want vertelt men ons niet dat Hercules, de grote zoon der goden, de liefdevolle werker voor de mensheid, de Cerberus in zich gevangen nemende dusdanig werd gebeten en geïnfecteerd door het giftige speeksel, dat hij enige tijd krankzinnig was?

Als wij deze ideeënwereld, die zich groepeert om het hondensymbool, nu vastgrijpen, wordt het begrijpelijk dat het zwijnensymbool verband houdt met het lagere begeertewezen van de mens, met zijn gehele gevoelsaard die zich tot de aarde en het aardse richt, die alles met aardse begrippen en waarden verbindt, die al het heilige en niet van deze wereld zijnde omlaagsleurt en in het dialectische gevangen zet.

Het zwijn is het walgelijke beeld van een levend stuk ik-bewustzijn dat, gedreven door zijn begeren, met korsten vuil bedekt is en zich, wadend door het drek, voorwaarts wroet naar zijn gericht lager doel. Dat is het zwijn, waarvan wij mogelijk allen iets in ons hebben.

In het Egyptische dodenboek werd al voor het zwijn gewaarschuwd en in de dierenwereld, die met ons verzonken is en die ons op geraffineerde wijze een beeldend bewustzijn geeft van al het lagere dat in onze mensenwereld te vinden is, zien wij het vuile en afschuwelijke zwijn, om ons steeds aan het lagere gevoelswezen in ons te herinneren.

Daarom waren er van de grijze oudheid tot op deze dag volkeren die het zwijn verafschuwden en het weigerden te eten. In de joodse spijswetten was het verboden zwijnevlees te eten en bij de priesterschappen der voortijd, toen de priesters nog gekozen werden uit de ingewijden, was het bekend dat zwijnevlees bijzonder giftige stoffen bevat, die direct op diverse uitingen van het gevoelsleven inwerken. Daarom noemde men het zwijn een ‘vijand van allerechtvaardigheid’.

In zwartmagische kringen werden mensen die uitgezocht waren voor moordzuchtige doeleinden, uitsluitend gevoed met zwijnevlees. Mits lang genoeg volgehouden verloren deze ongelukkigen op den duur alle gevoel voor rechtvaardigheid en werkten zij zich door alle vuil en drek heen naar hun sinistere doel.

Iedere vleessoort bevat trouwens giftige bestanddelen, die niet slechts inwerken op het stoffelijke lichaam, doch die vooral het mentale en morele wezen in bepaalde richtingen buigen. Het zou de moeite lonen daaraan een bijzondere studie te wijden. Om u terzake nog een aanduiding te geven, wijzen wij u erop dat Engelsen verzot zijn op schapevlees. De gifsoorten in schapevlees hebben volgens ons een stempel gezet op de Engelse natie gezien als massa, als volk.

Tenslotte hebben wij onze aandacht te richten op de ezel, het symbool van de koppige natuur, die altijd tegenstreeft, maar die nochtans geregeerd kan worden, overheerst door de hogere geestkracht. Daarom zien wij hoe Jezus het Jeruzalem der aardse natuur binnenrijdt, gezeten op een ezelin, en de grauwe massa dwingt te roepen: ‘Hosannah, gezegend is hij die daar komt in de naam des Heren!’

Toch is het geen overwinning! Het is de prelude van de offering van zijn vlees en bloed, want dezelfde Hosannah-roepers en dezelfde mystieke zwijmelaars en dezelfde zwaardvechters voor het licht roepen de volgende dag: ‘Kruisig hem!’ De lagere natuur, die onderdrukt wordt, gebonden wordt, gedreven wordt, keert zich tegen haar Heer en Koning, totdat zij in het eigen zelf ondergaat. En wanneer dan deze doodskreten de wereldether scheuren, dan is daar de Gekruisigde die, in mateloze liefde, zijn wezen, zijn bloed in de voortijd met de stervende verbond, teneinde hem in deze nood te kunnen helpen en redden. Zo wordt door de vloek van het kruis de ezel overwonnen!

‘Geef het heilige niet aan de honden, werp uw paarlen niet voor de zwijnen, noch rozen voor de ezels, opdat zij die niet vertrappen met hun poten en, zich omkerende, u verscheuren.’

Met deze woorden wordt de leerling de raad gegeven, bij al zijn arbeid rekening te houden met de satanische menselijke wil, met de duivelse begeerte-natuur en met het zeer onevenwichtige menselijke handelingsbewustzijn. Kortom, de arbeider in de wijngaard moet ernstig rekening houden met de geschonden aard van de drievoudige menselijke tempel, met name het hoofdheiligdom, het hartheiligdom en het bekkenheiligdom. Het hoofd als brandpunt van de menselijke wil, het hart als brandpunt van het begeren, het bekken als brandpunt van de handelingskrachten.

‘Geef het heilige niet aan de honden,’ is de raad, gegeven met betrekking tot de activiteiten van het hoofdheiligdom.
‘Werp uw paarlen niet voor de zwijnen,’ vestigt de aandacht op de werkingen van het hartheiligdom.
‘Noch rozen voor de ezels,’ heeft betrekking op de handelingscentra van het bekkenheiligdom.

Geef het heilige niet aan de honden

Oorspronkelijk stond er: ‘Geef de ring niet aan de honden.’ De heilige ring, of krans rondom het hoofd van de leerling, is het symbool van inwijding, van binding met de Godsorde. Zodra een leerling deze ring bezit, dus iets van het oorspronkelijk goddelijke in zichzelf verwerkelijkt heeft, deelhebber is geworden aan de Christus-hiërarchie, een levend deel is geworden van het wezen Christi, dan heeft hij het vermogen deze ring, dit heilige, in overeenstemming met zijn staat-van-zijn over te dragen aan derden. Zelf ingewijd zijnde kan hij anderen inwijden. De goddelijke genade, de goddelijke gave, is tot in het oneindige deelbaar. Dat is geen vondst ontsproten uit hersenkronkels van het denken van het hedendaagse Rozenkruis, doch deze mogelijkheid is altijd bekend geweest en bovendien is zij streng evangelisch.

Denk bijvoorbeeld aan het woord in het Evangelie van Marcus, waar van de onthevenen in Christus wordt gezegd: ‘In mijn naam zullen zij boze geesten uitwerpen, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.’

Denk ook aan het Diploma van Bacstrom, waaruit blijkt dat ieder lid van de gewijde broederschap, ieder lid van de onzichtbare kerk, het recht heeft en ook de plicht de ring van het ware verbond over te dragen aan derden, die daartoe geadeld zijn.

Een ontzaglijke verantwoordelijkheid is daarmee gelegd in de handen van ieder lid der onzichtbare kerk. Democratischer en universeler kan het niet. Als u iets van het ware licht bezit, hebt u het recht, de plicht en ook de mogelijkheid dit aan derden over te dragen. Zodra de heilige ring, de doornenkroon, op het hoofd van de leerling komt te rusten, wordt hij een machtige, een mede-erfgenaam van de genade Christi. Hij heeft het ontvangen om niet – hij geeft het om niet!

En zodra hij gegeven heeft is zijn leerling niet de mindere, doch de gelijke, een der broeders. Daarom zegt Christus: ‘Ik heet u niet meer dienstknechten, maar vrienden.’ Hij spreekt op dat moment tot leerlingen die de heilige ring ontvangen hebben. Ontdekt u hoe uitermate gevaarlijk het moet zijn het heilige, de heilige ring, aan de honden te geven? Aan hen die nog in de oude wil staan en woeden?

Verlangt u naar het bezit van deze kroon des levens? Weet dan dat er een grote en verheerlijkte schare is die zich als om strijd zal haasten u deze gouden Ureus of Naga op de slapen te drukken. Er is er een voor ieder mens. De genade van het licht is tot in het oneindige en tot in het eeuwige deelbaar, maar u zult eerst de onheilige en bandeloze wil uit de tempel van het hoofd moeten bannen, want het heilige wordt niet aan de honden gegeven.

Werp uw paarlen niet voor de zwijnen

In de mysterietaal is de parel de gemeenschap met God. De ring is het geheven worden in God, de parel is de binding mét God, de dagelijkse continuïteit met het goddelijke licht, de liefdeadem in het hartheiligdom, waar deze goddelijke adem als prana des levens ons stelsel binnenvaart en zich meedeelt aan onze ziel.

De parel symboliseert de twaalfvoudige zielekwaliteit, die het bezit wordt van de ware christen. Daarom staat er van het nieuwe Jeruzalem in het Openbaringenboek: ‘De twaalf poorten waren twaalf paarlen; iedere poort bestond uit één parel.’ (Openbaring 21:21) Zoals met de ring des levens, zo ook met de twaalf paarlen der ziel: de leerling die ze bezit, kan ervan wegschenken zonder iets te verliezen. Hij kan in Christus overgaan tot de vernieuwing des harten.

Verlangt u naar het bezit van dit paarlensnoer? Er is een schare helpers die zich als om strijd zal haasten u dit heilige snoer om de hals te hangen, zoals in het Hooglied. Er is er een voor ieder mens. De genade van het licht is tot in het oneindige en tot in het eeuwige deelbaar, maar u zult eerst de tempel van het hart volkomen moeten reinigen van alle aardgebonden en speculatieve gevoelens en begeerten, want de paarlen worden niet geschonken aan de zwijnen. De verloren zoon, die met de zwijnen gelijkvormig was, moest opstaan tot het besluit: ‘Ik ga heen en wil tot mijn vader gaan.’

Schenk geen rozen aan de ezels

De roos is het symbool van de verwerkelijking, van de schepping, van de in Jezus Christus geheiligde daad. Zoals de witte roos het goddelijke stelt, het alles in zich besloten houdende, het volstrekte, zo is de oranjerode roos de goddelijke magie, die inbreekt in de tijd, die afdaalt tot de mens, tot de ware zoeker, tot de vertwijfelde ziel, die in deze hellekolk wakker geworden is met een kreet van smart, om het pad van deze ongelukkige en nochtans zo begenadigde te bestrooien met liefde en hulp en daad en troost, om deze rozen van het geluk, deze oranjerode rozen van goedheid, waarheid en gerechtigheid te reiken aan ieder die wil.

Er was een broederschap in deze wereld, er IS een broederschap in deze wereld, lang voor men sprak over een kerk en over eonen, lang voor er een glimpje humaniteit in uw hersens daagde. Deze broederschap daalde af tot u en ons in dienst van Jezus de Heer, in dienst van de Christus, die gisteren en heden dezelfde is, om ons het pad van bereiken mogelijk te maken. Hun rozen van onverwelkbare schoonheid, ze zijn er in ontelbare mate voor allen, ook voor u, maar eerst zult u de ezel, de koppigheid in uw handelingsbewustzijn, moeten doden.

Zie, Jezus Christus heeft u overwonnen. Gezeten op de ezelin is hij het Jeruzalem der natuur binnengereden en u bent gedwongen geweest ‘Hosannah’ te roepen, u hebt hem in u gebroken en gekruisigd en nu is deze goddelijke geweldenaar met u verbonden naar het bloed. U kunt niet van hem af! Dat is uw vloek en uw genade.

Uw vloek, omdat u in het bloed, lijfelijk en tastbaar, de hel ondergaat indien u hem afwijst. Uw genade, omdat in het bloed de Broederschap van het Heilige Rozenkruis de rozen van het geluk en het bereiken wil strooien op uw pad, opdat u het twaalfvoudige paarlensnoer en de kroon des levens zou kunnen ontvangen.

Maar let wel: geen der verlichten geeft het heilige aan de honden, werpt paarlen voor de zwijnen, schenkt rozen aan de ezels! Want menige broeder en zuster, geadeld tot de Heilige Berg, heeft met schade en schande ondervonden dat een fout tegen deze wet zich bitter wreekt. De honden, de zwijnen en de ezels vertrappen het heilige, de paarlen en de rozen en verscheuren de geroepenen des Heren, als die hun ontfermende liefde onjuist richten en toepassen.

Als de heilige ring gegeven wordt aan een onwaardige, als het paarlensnoer van de ziel geschonken wordt aan een mens die deze wereld niet wil prijsgeven, ontstaat er een geforceerde, onwaarachtige binding. De Broederschap zou dan een heilige gave wegschenken aan een mens die dit niet waard zou zijn, waardoor zij gebonden zou worden. En de onwaardige zou in een toestand van bezetenheid komen, hij zou overschaduwd worden en als een razende reageren.

De heilige ring wordt daarom alleen geschonken aan een leerling die zijn zelfdoding volbracht heeft. Deze kroon des levens vaagt de sluier van het gelaat en opent de poort van het verlengde merg. Ten gevolge daarvan kan het twaalfvoudige paarlensnoer rondom de hals van de kandidaat worden gehangen en gaat de liefde Gods als een zon voor hem op. In dit stralende licht gaan de aldus in deze heerlijkheid geboren broeder en zuster, de roos in de geheven hand, deze duistere wereld in als mensen die dienen. En zij houden het zich voor gezegd:

zij geven het heilige niet aan de honden,
de paarlen niet aan de zwijnen,
en de rozen niet aan de ezels.

INHOUDSOPGAVE VAN HET LICHT DER WERELD

Ten geleide

  1. Gij zijt het zout der aarde
  2. Het wezen der wet
  3. Wees niet bezorgd
  4. Gij zult niet echtbreken
  5. Oordeel niet
  6. Geef het heilige niet aan de honden
  7. De offerande van de hemelse mens

Bron: Het licht der wereld door J. van Rijckenborgh

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID