Op de vleugels van de liefde – Maria Bartels over hoofse liefde en katharisme, een ontmoeting tussen eros en agapè

LEES OVER DE WEBINARS KATHAREN EN GNOSIS OP 25 APRIL, 16 MEI EN 30 MEI 2022

BESTEL DE GOUDEN DRAAD VAN DE VRIJE GEEST

BESTEL PLAATSEN WAAR DE GEEST WAAIT

Hieronder volgt de integrale, vertaalde tekst van de voordracht ‘Op vleugels van de liefde’ die Maria Bartels, Nederlands filosofe en wonend in Spanje, verzorgde op het internationale driedaagse symposium De gouden draad van de vrije geest, dat uitgeverij Rozekruis Pers in september 2021 in het dal van de Ariège organiseerde. De tekst is, evenals de vertaalde teksten van de voordrachten van de acht andere sprekers, opgenomen in de symposionbundel De gouden draad van de vrije geest, die verkrijgbaar is voor € 10,-. Wie de symposiumbundel bestelt, ontvangt bij de bestelling gratis twee boekjes van Antoine Gadal: Het druïdisme en Montréalp de Sos – de graalburcht.  

In de kastelen van de Occitaanse noblesse en in de huizen van gelovige katharen; in de gezangen en poëzie van de troubadours en in de preken van de perfecten, klonk één woord dat misschien wel het hart vormt van de Occitaanse cultuur en samenleving van de 12de en 13de eeuw: amor. Achter dat ene Latijnse woord amor gaan echter verschillende Griekse begrippen schuil, eros en agapè, begrippen die in oorsprong niets met elkaar van doen hebben en in feite tegenover elkaar staan.

Wat zijn de werelden die daarachter schuilgaan en hoe vormden zij de basis voor het katharisme en de fin’amor? Hoe ontmoetten beide liefdes elkaar in het Occitanië van toen? Maar ook: hoe kunnen ze elkaar nog steeds ontmoeten in onze eigen ziel?

BESTEL DE GOUDEN DRAAD VAN DE VRIJE GEEST

Griekse oudheid: Eros

Graag neem ik jullie mee terug naar de 4e eeuw voor Christus, naar een lieflijke plek in de schaduw van een plataan, aan een rivier, net buiten de stadsmuren van Athene. We treffen daar Socrates aan, in een gesprek verwikkeld met een zekere schone jongeling, ‘Phaedrus’ genaamd (wat ‘helder glinsterend, licht uitstralend’ betekent). Plato, in zijn gelijknamige dialoog Phaedrus, doet verslag. Het gesprek gaat over het thema van de liefde, de schoonheid en de goddelijke inspiratie. Wat is liefde? Wat is schoonheid?

Om antwoord te geven op deze vragen, zo beseft Socrates, moet hij over de ziel spreken. Maar over de ziel kan je nu eenmaal niet in huis-tuin-en-keukentermen spreken. Daarom neemt hij zijn toevlucht tot de beeldentaal van een mythe waarin de ziel wordt voorgesteld als een gevleugeld span dat wordt voortgetrokken door een wit paard, ‘mooi en edel en van voortreffelijk ras’ en een zwart paard, ‘tegenovergesteld van aard en afkomst’ en bestuurd door een wagenmenner. Dit span is in staat tot grote hoogten te stijgen waar het de eeuwige, goddelijke ideeën kan aanschouwen. Het is de idee van Schoonheid die door haar prachtige glans een diepe indruk nalaat in de ziel.

Wanneer de wagenmenner het slechte, zwarte paard niet meer in het gareel weet te houden en door hem naar beneden getrokken wordt, breken de vleugels af en stort de ziel op aarde. De ziel incarneert, raakt gevangen in de duistere kerker van het lichaam, vergeet haar thuisland en alles wat ze in die hoogste sferen heeft aanschouwd. Nu kan het echter gebeuren dat de menselijke ziel tijdens haar aardse leven in aanraking komt met één of andere vorm van schoonheid, die, hoewel slechts een vage afspiegeling van de absolute schoonheid, in de ziel toch de herinnering weet te wekken aan haar oorsprong.

Met dit wakker worden en herinneren ontstaat een intense hunkering naar die absolute schoonheid en naar het thuisland. De plekken waar ooit haar vleugels zaten beginnen te jeuken; met het verlangen zich te bevrijden uit haar gevangenis en weer op te vliegen, beginnen de vleugels aan te groeien. Een enthousiasmerend, extatisch en inspirerend proces, maar ook een pijnlijke ervaring van gemis, ongeduld en lijden die Plato vergelijkt met het doorbreken van kindertandjes, dat onvermijdelijk gepaard gaat met dit spirituele groeiproces.

Deze aantrekkingskracht, dit extatische verlangen en dit heimwee van de ziel, noemt Plato liefde, eros, een begrip dat oorspronkelijk stond voor geslachtelijke liefde en in zijn spirituele betekenis al een lange voorgeschiedenis kende in de mysteriën, maar dat bij Plato zijn definitieve kosmisch-spirituele betekenis krijgt. Het duidt op het streven naar hereniging, en in het bijzonder op het streven van de ziel naar haar goddelijke oorsprong.

Door het scheiden en het uit elkaar trekken van wat ooit één was is een spanningsveld ontstaan, dat het speelveld vormt van eros. Kunst, in ieder geval de muziek- en de dichtkunst zoals Plato zelf zegt, maar ook het mystieke streven naar het goddelijke – het religieuze in de zin van het streven naar hereniging met het goddelijke – zijn te beschouwen als de uitdrukking van de dynamiek van eros. Deze dynamiek leidt de ziel van het uiterlijke aanschouwen van het zintuigelijke, tot het innerlijke schouwen van de Ideeën, van vergetelheid tot herinnering. Eros is in de ware zin van het woord dan ook een wijs-begeerte, de drijfveer achter alle filosofie.

Christendom: Agapè

Zoals het Griekse begrip eros bij Plato zijn volle en definitieve betekenis krijgt, zo krijgt agapè, een begrip dat al wel eerder werd gebruikt in de betekenis van affectie tonen, zijn uitgekristalliseerde betekenis binnen het christendom. In de evangeliën ontbreekt het woord eros en wordt alleen het woord agapè gebruikt zoals in de Bergrede van Christus en in de uitspraak van Johannes ‘God is agapè’, God is liefde.

Ook Paulus beschrijft zijn bekering, de christelijke liefde en genade die hem toevalt zonder dat hij die als christenvervolger verdiende, in termen van agapè, waar van hij de eigenschappen in zijn brief aan de Korintiërs (1 Korinthe 13) verder uitwerkt. Het woord krijgt daarmee een inhoud die de boodschap van het christendom in de kern bevat; een liefdesbegrip dat volkomen nieuw en revolutionair is binnen zowel de Joodse als de Griekse cultuur, revolutionair zelfs in de hele mensheidsgeschiedenis.

Voor het eerst wordt de liefde namelijk niet beschreven vanuit het menselijke perspectief, maar vanuit het goddelijke perspectief. Geen verlangende liefde uit menselijk gebrek die streeft naar het goddelijke, maar een hele en helende liefde die in de vorm van Christus vanuit het goddelijke afdaalt naar de mensen. Niet alleen de rechtvaardigen, zij die de wetten naleefden en dus, zoals de Joden geloofden, de enigen waren die de liefde en goedkeuring van God verdienden, maar vooral de zondaars.

Een liefde dus die niet was voorbehouden aan de uitverkorenen, de naasten, maar een liefde die alle mensen, vrienden én vijanden, gelovigen én heidenen omvatte. Een liefde die geen onderscheid maakt, die niet gebaseerd is op gehoorzaamheid aan de wet, maar een liefde die onvoorwaardelijk, ongemotiveerd, vrijelijk en spontaan geschonken wordt. Een liefde die niet het schone, perfecte en verhevene begeert en nastreeft om de eigen waarde te vergroten, maar toenadering zoekt tot het onaanzienlijke, en onvolmaakte om het waarde te verlenen; een liefde die niet slechts voorbehouden is aan hen die wijsheid en kennis bezitten, maar een liefde die eveneens bestemd is voor de armen van geest, de kinderen, de onwetenden. Kortom, een volkomen omdraaiing van alle waarden die golden in de Joodse cultuur, gedomineerd door de nomos, de wet, en de Griekse cultuur, gedomineerd door het waardevolle, dat wat de mens het eeuwige geluk kan brengen, het begerenswaardige schone, goede en ware.

Zo ontstond naast de stroom van eros, die al eeuwen stroomde en tot een grote, brede en krachtige rivier was geworden, de kleine, jonge frisse stroom van de agapè. Maar zou deze standhouden en opgewassen zijn tegen de wijdverbreide invloed en kracht van de eros?

Middeleeuwen: Caritas

De beide stromen van eros en agapè ontmoetten elkaar in de mengkroes van de Joodse, christelijke en Griekse cultuur van de eerste eeuwen na Christus. Het is goed voor te stellen hoe denkers met een Griekse achtergrond het nieuwe christelijke gedachtengoed in hun eros-leer probeerden te integreren en andersom. Men probeerde het één met het ander te rijmen en afhankelijk van de culturele, religieuze en filosofische achtergrond van de denkers ontstonden zo allerlei begripsversmeltingen, die op hun beurt als nieuwe begrippen werden doorgegeven.

Dit alles is natuurlijk veel te complex om hier te behandelen. Misschien is het alleen belangrijk om heel kort Augustus te noemen, die opgroeide in Noord-Afrika, precies op dat raakvlak tussen christelijke en Griekse cultuur. Aanvankelijk werd hij sterk beïnvloed door het Griekse idee dat alle filosofie erop gericht is het geluk te zoeken. Dit streven, eros, is gericht op het bonum, het ‘goede’, datgene wat, egoïstisch gezien, voor iemand van waarde is en zijn verlangen naar geluk kan bevredigen. Het kan gericht zijn op het lagere in de vorm van de cupiditas, de zinnelijke begeerte, of op het hogere en spirituele, in de vorm van caritas. Later, wanneer hij zich tot het christendom bekeert, blijft deze grondgedachte intact, alleen is caritas nu het streven naar God, het supremum bonum, als het hoogste goed dat ons de volledige vervulling en eeuwige rust kan schenken.

Deze caritas, goddelijke liefde, vormde de officiële Latijnse vertaling van de goddelijke liefde, agapè, maar het is niet moeilijk om in te zien dat dit begrip in feite gestoeld is op het eros-begrip in de zin van liefde vóór God in plaats van liefde ván God. Wel voegt hij hieraan toe dat we dit hoogste nooit helemaal op eigen kracht kunnen bereiken en hiervoor eveneens de goddelijke Gratia nodig is, die ons als het ware de hand reikt en op ons neerdaalt uit liefde. Zodoende bewerkstelligt Augustinus de synthese tussen eros en agapé in het begrip caritas, dat als zodanig gedurende de hele middeleeuwen werd gebruikt om de goddelijke liefde aan te duiden.

La fin’amor

Zo zijn we dan aanbeland in de 12e en 13e eeuw in Occitanië. De oorspronkelijke stromen van de eros en de agapè hebben door hun samenvloeien nieuwe stromen gevormd: die van amor en caritas. De eerste zullen we vooral vinden in de hoofse liefde, de tweede bij de katharen. Maar laten we eerst kijken naar de fin’amor.

De cultus van de hoofse liefde, die uitdrukking vond in de muziek en poëzie van de troubadours, is het voorbeeld bij uitstek van de zoektocht en de inwijdingsweg van de eros en werd aangeduid met de term fin’amor, de zuivere liefde. Gewekt door de schoonheid, en gemotiveerd door het verlangen naar de vereniging met de ander, wordt de snaar van eros gespannen tussen de minnaar en beminde, tussen het sensuele en het spirituele. De hoofse liefde is de cultus, de kunst en de koestering van de eros die de voorwaarde vormt voor de innerlijke weg van de ziel, een proces dat genot, vreugde en extase (la Joie) kent, maar ook lijden, wanhoop en frustratie met zich meebrengt.

Door af te zien van de directe lichamelijke bevrediging blijft de erotische boog gespannen, zodat de ziel wordt uitgenodigd een steeds verdergaande spirituele weg te gaan, die uiteindelijk niet het naderen, bezitten en kennen van die ander tot doel heeft, maar het ‘schonen’, ontplooien en kennen van de eigen ziel. Net zomin is het uithouden van de spanning een toestand, maar veeleer een dynamiek; geen passief, stilstaand wachten, maar een actief, scheppend hopen, een uitzien, een uitreiken dat leidt tot inkeer en inzien. De fin’amor is, net als eros, een kennisweg, een gai saber, een filo-sofia, een wijs-begeerte.

In tegenstelling tot de platoonse filosofie waar de vrouw geen enkele rol speelde, en waar de eros werd geassocieerd met liefde tussen mannen, is de fin’amor een liefdescultus waarin juist de vrouw bepaalt en de vrouwelijk erotiek leidend is. Het is dan ook frappant dat het woord amor in het Occitaans een vrouwelijk woord is. Het is de vrouw die de boog spant en op spanning houdt, die afstand bewaart, die weet te wachten en te laten wachten. Zij bepaalt het ritme, de tijd en de afstand. De vrouw is altijd hooggeplaatst. De liefdesrelatie wordt dan ook gekarakteriseerd door verering, respect, en onderworpenheid aan de vrouw. Liefhebben is respecteren, zoals nog altijd in het Catalaanse woord voor liefhebben ‘estimar’ wordt uitgedrukt.

Maar vooral is het de vrouw die de waarde en het ideaal belichaamt waaraan de man zich meet, waaraan hij zich probeert te scholen en te schaven om haar waardig te zijn. Dit was geen simpel gegeven in de zin van goede komaf, maar van een verdienste als het resultaat van een inspanning, een streven naar verbetering, scholing, beschaving, verfijning, en kennis; een ontwikkeling van de eigen zielenkwaliteiten, zoals loyaliteit, trouw, edelmoedigheid, ruimhartigheid en zelfbeheersing. Troubadours waren de verpersoonlijking van de beschaafde mens en hadden meestal een excellente opleiding genoten.

De wijze waarop de fin’amor tot uitdrukking wordt gebracht is de kunst. De kunst van trobar, dat wil zeggen de muziek en de poëzie. Juist deze kunst is bij uitstek de kunst van de eros, de kunst van de ademtocht van het verlangen, de kunst van de tonus, een toonkunst. Het zinnelijke verlangen naar die ander dat wordt gesublimeerd in de schoonheid van klank, beeld, ritme, metrum, vorm en woord, vanuit de hunkering de kloof te overbruggen naar die andere dimensie waar de ziel thuis is.

Het streven naar een perfectie die altijd voorbij de horizon ligt, nodigt de ziel uit tot nog verder reiken, nog hoger vliegen, naar nog meer vrijheid en extase. De fin’amor is dus liefdeskunst in alle betekenissen van het woord: de kunst van het liefhebben en het liefhebben door de kunst; van het zoeken en het vinden (trobar); de eros die contempleert en de eros die creëert; de schoonheid die wordt begeerd en de schoonheid die wordt geschonken. En zo is de cirkel van de eros rond: gewekt worden door schoonheid, verlangen naar schoonheid, en vanuit dit streven schoonheid scheppen, die anderen wekt en aanzet tot streven.

Liefde in het katharisme

De katharen beschrijven de oorsprong van de menselijke ziel, of om precies te zijn, de menselijke geest, in de vorm van een mythe, die grote overeenkomsten vertoont met die van Plato. De Goede Ware God schiep de goddelijke wereld en de engelen. Eén van de engelen echter, Lucifer, kwam in opstand tegen God, samen met een groep engelen die hij wist over te halen hem te volgen, waarop God hem uit zijn wereld wierp, samen met de engelen die hem gevolgd waren. De engelen kregen echter spijt dat zij Lucifer, of Satan, gevolgd waren en begonnen het Hooglied te zingen.

Satan werd woedend en wilde hen beletten zich ooit nog het Hooglied te herinneren. Hij wilde eveneens hun herinnering aan de goddelijke wereld uitwissen. Daartoe schiep hij de materiële wereld en sloot de engelenzielen op in de vorm van menselijke geesten in een menselijk lichaam. Zo ontstond, parallel aan de oorspronkelijke goddelijke wereld, de wereld van het kwaad, de materiële wereld onder leiding van Prins Satan. Het enige element wat goddelijk bleef in die wereld van het kwaad, waren de geesten van de mensen, die echter gevangen zaten in het lichaam en iedere keer als het lichaam samen met de ziel stierf, onmiddellijk weer in een nieuw lichaam incarneerden. Zo hoopte Satan de gevangenschap van de geesten voor altijd te laten voortduren.

Maar de oorspronkelijke goede God, ook wel de God van de goede geesten genoemd, was een God van liefde die medelijden had met de gevallen zielen. Hij stuurde daarom zijn zoon Jezus Christus om de blijde boodschap te brengen in de vorm van de evangeliën. Door zijn boodschap van verlossing wekte hij de geesten van de mensen uit hun diepe slaap en herinnerde hen aan hun oorsprong. Vanuit hun verlangen en hernieuwde hoop bekeerden ze zich tot God en volgden Christus in zijn leer en in zijn levenswijze. Na een lange weg van zuivering of vlak voor het sterven wanneer, zij hun lichaam aflegden, konden zij hun geest opnieuw met de heilige geest in de hemel verenigen door het ontvangen van het consolamentum, de doop met de heilige geest. Hierdoor vond de hereniging plaats en werd de scheiding met de oorsprong geheeld.

In deze mythe zien we een prachtig samengaan van eros, de menselijke liefde voor God en agapè: de vergevingsgezinde liefde van God voor de gevallen zielen. Dit is de helende liefde van de Parakleet, de verlosser en trooster die naar hen afdaalt in de vorm van zijn zoon Jezus Christus en van de heilige geest. Net als bij Plato is er sprake van een scheiding van wat ooit één was, namelijk de scheiding tussen de goddelijke ziel en de goddelijke wereld, als gevolg van de ziel die op aarde stort, incarneert, en haar kennis en oorsprong vergeet.

Het is niet de schoonheid die de ziel wekt, maar de blijde boodschap van Christus, die in de vorm van de evangeliën, de brieven van Paulus, de handelingen van de apostelen en de Apocalyps van Johannes, haar herinnert aan haar oorsprong, het koninkrijk Gods dat niet van deze wereld is. Deze blijde boodschap wekt de ziel niet alleen, maar geeft ook het inzicht en de voorschriften hoe de weg te vervolgen die haar weer nader kan brengen tot God. Net als in de fin’amor impliceert deze weg kuisheid, nederigheid en dienstbaarheid. Nu niet aan de Dame, maar aan God. Geen begerende egoïstische liefde die de perfecte schoonheid zoekt, maar een schenkende naastenliefde die het gebrekkige bemint. Niet de individuele minnezang, maar het gezamenlijk bidden van het Onze Vader.

We zien dus hoe in het katharisme de eros en de agapè elkaar tegemoet treden, de eros strevend naar boven, de ander afdalend naar beneden; de een verlangend, de ander verlossend. Dit lijkt op het begrip van caritas bij Augustinus, maar is naar mijn idee toch anders. Bij Augustinus ligt het zwaartepunt op de begeerte naar God, het eros-aspect van de caritas. Het aspect van de naastenliefde was daarin niet echt goed gegrond.

Om de goddelijke liefde aan te duiden, gebruikte de katharen ofwel het begrip amor ofwel het begrip caritas, omdat het nu eenmaal de enige begrippen waren die in de Middeleeuwen bekend waren, maar verstonden daaronder intuïtief de oorspronkelijke betekenis van de christelijke liefde. Daarbij distantieerden ze zich van alle uitwassen, corruptie en hebzucht van de kerk van Rome en keerden terug tot het oorspronkelijke christendom, waar ze dat pure agapè-begip vonden zoals het in de evangeliën beschreven werd.

Het is deze oorspronkelijke agapè, die zij in het hart plaatsen van hun geloof en van hun kerk. Niet alleen geloofden zij ten diepste dat God een God van liefde was, maar vooral beleden zij dat en brachten deze met grote integriteit, overtuiging en puurheid in praktijk. Het was de agapè die hun de kracht gaf zich te bevrijden van de angstcultuur verspreid door de machtige kerk van Rome.

Zo leefden zij in feite de eros en de agapè in hun pure vorm, zonder zich daar verder bewust van te zijn. Het omslagpunt en het samenkomen van de eros en de agapè bevindt zich in het sacrament van het consolamentum, de doop met de heilige geest, waarin menselijke geest en heilige geest elkaar hervinden, op het moment dat de gelovige de zuiverende weg van de eros, van lichaam naar geest, tot het eindpunt heeft volbracht.

Het woord consolamentum is afgeleid van het werkwoord consolari, dat is samengesteld uit cum et solus (wat heel of integer betekent). Consoler, troosten, betekent dus etymologisch ‘heel maken’. De menselijke geest wordt geheeld en vervolmaakt door de heilige geest die van boven neerdaalt. In het consolamentum vinden we niet alleen de vleugels van de menselijke geest die opstijgt naar het goddelijke rijk, maar ook de vleugels van de witte duif, de heilige geest die neerdaalt.

De door de heilige geest gedoopte gelovigen, vanaf nu ‘perfecten’, bleven echter niet boven in hun grot, maar daalden opnieuw af naar de wereld om net als Christus met hun woorden anderen te wekken uit hun slaap. Vanuit hun eigen heelheid konden ze nu anderen helen, en vanuit de goddelijke liefde die ze nu in zich droegen anderen troosten en verlossen. Terug naar de wereld om niet te begeren wat waardevol en stralend is, maar liefde te brengen die haar licht laat schijnen op alles en allen die in duisternis verkeren, om zo waarde te verlenen.

De ontmoeting tussen fin’amor en katharisme, eros en agapè

Uit het voorafgaande blijkt dat katharisme en de hoofse liefde niet als vreemden tegenover elkaar stonden, maar dat er vele parallellen en raakvlakken te vinden zijn. De begrippen eros en agapè waren in de loop van de tijd deels versmolten geraakt. Achter hun Latijnse vertaling in amor en caritas hadden ze hun oorspronkelijke pure betekenis en hun duidelijke afbakening tegenover elkaar verloren. In het christelijke liefdesbegrip van de katharen vinden we niet alleen de christelijke agapè maar ook de spiritueel-religieuze elementen van de eros, vaak in de gedaante van caritas.

De fin’amor is gebaseerd op de eros, met als vertrekpunt de sensueel-lichamelijke, maar uiteindelijk gericht op de spirituele of religieuze eros. Het ontmoetings- en herkenningsvlak tussen katharisme en fin’amor moet dus vooral gezocht worden in het spiritueel-religieuze streven van eros, dat als het ware de gemeenschappelijke overlap vormt tussen beide. In de fin’amor is deze gericht op de geliefde Dame, in het katharisme is deze gericht op God de vader, of de heilige geest. Afgezien van de begripsmatige versmelting, laat de samenleving van het 12e- en 13e-eeuwse Occitanië niet alleen zien dat katharisme en hoofse liefde elkaar goed verdroegen, maar dat het bovendien vaak dezelfde mensen waren die zowel verbonden waren met de cultuur van de hoofse liefde als met het katharisme.

Om in termen van beide stromen te blijven: troubadours en katharen bevonden zich in hetzelfde vaarwater. Dus dat er sprake was van een ontmoeting tussen beide is een feit dat vaststaat. De vraag is daarom eerder hoe we de ontmoeting tussen deze zo verschillende vormen van liefde kunnen begrijpen binnen de context van de fin’amor en het katharisme.

Beide stromingen gaan ervan uit dat onze ziel spiritueel van aard is, dat het onze geest is die de essentie vormt van ons zijn. Deze geest is als het ware het aanknopingspunt in onszelf van waaruit de weg van zuivering kan beginnen, die deze geest blootlegt en bevrijdt uit alles wat haar belemmert en gevangen houdt. In die zin kunnen zowel de hoofse liefde als het katharisme beschouwd worden als een cultus en droegen als zodanig beide bij aan de beschaving van de hele Occitaanse samenleving.

Het Latijnse woord colere betekent van oorsprong bebouwen, bewerken, maar ook vereren. Het impliceert een met zorg ontwikkelen, beschaven, veredelen. In het katharisme komt dit tot uiting in het naleven van de christelijke levensweg en in de fin’amor vindt dit zijn expressie vooral in de kunst. Bij beide speelde het vrouwelijke daarbij een belangrijke rol. De fin’amor richtte zich op de Dame, het katharisme op de liefde van de heilige geest, die vanouds werd gezien als vrouwelijk, als de Sophia, en geassocieerd werd met helende, troostende, verzachtende kwaliteiten. De kerk van de katharen, de kerk van de liefde, werd door hen ook wel aangeduid met la Dame of Joana.

Uitgaan van de geest betekent uitgaan van het hoogste in een mens, datgene wat in eenieder gerespecteerd en geëerd dient te worden. Deze geestelijke kern verbindt ons dus niet alleen met het hoogste, met de heilige geest en met God, maar vormt tevens de basis van alle medemenselijkheid, van broeder- en zusterschap tussen mensen, zonder onderscheid in sekse, afkomst of cultuur. Het sociale leven, het samen delen, het samen vieren was dan ook sterk ontwikkeld, zowel in de adellijke kringen waar de hoofse liefde bloeide, als in de gemeenschap van de katharen. Bij beide ging het in feite om een communio in de geest. Dit kwam tot uiting in twee belangrijke Occitaanse begrippen: paratge: het idee dat de hele samenleving gegrondvest moest zijn op de ware adel van lichaam en ziel en dat er gelijkheid bestond tussen mensen in alle domeinen. En convivéncia: de kunst van het samen-leven met respect voor onderlinge verschillen tussen mensen in volledige gelijkwaardigheid.

Een andere belangrijke waarde die katharen en troubadours met elkaar deelden en die voortvloeide uit de geest, was vrijheid. De geest is dat wat per definitie vrij en ongebonden is en het is dan ook niet verwonderlijk dat deze vrije geest terug te vinden is in hun beider liefdesbegrip. Zowel het platoonse beeld van het gevleugelde span als het christelijke beeld van de witte duif, wordt gekenmerkt door vleugels. De agapè is een volkomen vrije, spontane, onbeperkte en ongeconditioneerde liefde, die geen kerk of welke andere bemiddelende of beperkende autoriteit dan ook behoeft.

De fin’amor van de troubadours onttrok zich eveneens aan de beperkingen en verplichtingen van het huwelijk, dat vrije partnerkeuze vaak niet toestond. Liefde was voor katharen en troubadours een vrije en individuele aangelegenheid, waarbij het ging om de ongehinderde relatie van ziel tot ziel, van geest tot geest; een liefde die zich niet de wet liet voorschrijven en die op zijn beurt de vrijheid in anderen respecteerde, en zo een cultuur van gelijkwaardigheid, tolerantie en harmonie schiep.

Transformatie

De fin’amor en de pure liefde van de katharen staan dus niet tegenover elkaar, maar gaan hand in hand, als een liefdespaar dat elkaar complementeert. En zoals vaak gebeurt bij geliefden die langere tijd samenleven, nemen ze eigenschappen van elkaar over. Zo vinden we bij beide aspecten van de eros en van de agapè, het stijgende en het dalende, het verlangende en het schenkende, het goddelijke en het menselijke. Het is door hun partnerschap, dat zij hun liefdeskwaliteiten hebben kunnen bundelen in dienst van een betere, meer verlichte en vredige samenleving en een meer nobel, spiritueler en liefdevoller menszijn. Iets wat ons zou kunnen inspireren in een tijd waarin deze kwaliteiten harder nodig zijn dan ooit.

Maar zij laten ons tevens zien dat dit alleen mogelijk is door ons onze eigen ziel te herinneren, ons spirituele menszijn. Want het was in de geest, dat katharen en troubadours, gelovigenen minnaars elkaar herkenden en verstonden, hoe anders hun uitingsvorm ook was. Alleen op dat ene diepste punt in de geest, waar het stil is en alle beweging stopt, kunnen eros en agapè elkaar ontmoeten. Het is daar waar het consolamentum, de transformerende integratie zich voltrekt, waar de behoefte zich omstulpt in overvloed, het streven ophoudt en het schenken geboren wordt. Waar de dood of het loslaten van lichaam leven geeft aan de geest en de vlinder zich bevrijdt uit de pop. En niet alleen toen, in de grotten en kastelen van Occitanië. Ook nu kunnen we in onze eigen innerlijk dat mysterie ervaren van de ziel die vleugels krijgt.

INHOUDSOPGAVE SYMPOSIUMBUNDEL DE GOUDEN DRAAD VAN DE VRIJE GEEST

  1. God is liefdeMirjam Duivenvoorden
  2. De grotten van Volp, geschiedenis van hun behoud en bestudering –  Robert Bégouën
  3. De paleolithische kunst van de versierde grotten van of de paradoxale stoutmoedigheid van de afbeelding – Philippe Grosos
  4. De adem van de geest en spirituele energie – Eric Palazzo
  5. Vrijheid van bewustzijn in het occitaanse katharisme – Eduard Berga
  6. Op vleugels van de liefde – Maria Bartels
  7. Tussen dagelijks leven en priesterlijk bestaan – katharisme, een vrijplaats voor vrouwen? – Gwendolyn Hancke
  8. De droom van Prometheus: De natuur begrijpen door wetenschap, kunst en religie – Sergi Grau Torras
  9. De gouden draad van de vrije geest – Peter Huijs

BESTEL DE GOUDEN DRAAD VAN DE VRIJE GEEST

LEES OVER DE WEBINARS KATHAREN EN GNOSIS OP 25 APRIL, 16 MEI EN 30 MEI 2022

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE AANBEVOLEN BOEKEN OVER DE KATHAREN