LEES MEER OVER GNOSIS, STROMEN VAN LICHT IN EUROPA
BESTEL GNOSIS STROMEN VAN LICHT IN EUROPA
In hoofdstuk 9 van zijn boek Gnosis, Stromen van Licht in Europa gaat Peter Huijs uitgebreid in op de beweging van de middeleeuwse katharen, die hij een kerk van pure liefde noemt. Hieronder volgt het grootste deel van dat hoofdstuk. De katharen stonden in het leven op een manier waardoor ook mensen van de 21ste eeuw zich nog door kunnen laten inspireren.
Rome heeft altijd ook een politiek doel gehad. De geschiedenis van de kerk is al vanaf dat Constantijn in de vierde eeuw van het christendom de staatgodsdienst maakte een politieke organisatie met een materieel doel. Die jonge christenen spraken de Romeinse burgers aan, om hun moed, om hun rotsvaste overtuiging. De conservatieve keizerverering, die van de keizer een God maakte, was hopeloos uit de mode geraakt. Niemand nam dat meer serieus. Iets nieuws kon geen kwaad. En Constantijns aanleiding was al even pragmatisch: in een droom, een visioen had hij gezien dat hij de overwinning in een veldslag zou behalen, als hij het kruis zou omarmen.
De geleerden van de dagen van de vierde eeuw maakten aan alle verwarring een einde door een definitieve canon samen te stellen waarin de geoorloofde boeken van de staatskerk waren opgenomen. Dat werden de heilige boeken van de kerk. Daaraan hielden de priesters zich; en die vertelden de gelovigen wat de leringen van de kerk waren. De kerk van Rome had een politiek doel en een doctrine die daar naadloos in paste, en had in principe een hekel aan andersdenkenden, omdat die altijd een spaak in het wiel van machtspolitiek betekenden.
De kerk van de Amicx de Dieu, die we tegenwoordig de kerk der katharen noemen, deed dat niet. Zij bond haar gelovigen aan een manier van leven, en met een persoonlijk voorbeeld. De leiders van deze kerk vond je onder de mensen, hetzelfde leven leidend, dezelfde armoede ondergaand; en hulp biedend waar mogelijk.
Als een oase, als een utopie, was er binnen het barbaarse middeleeuwse Europa een bijzondere cultuur gegroeid in het Graafschap Toulouse. Een oase van moderniteit, een haven van humaniteit, van emancipatie, van innerlijke beschaving en een fijnzinnige hoofse cultuur – en dat in de elfde en twaalfde eeuw. Stel je voor dat die ontwikkeling over heel Europa had kunnen doorzetten – wat in zeker opzicht ook de bedoeling was – de wereld had er nu geheel anders uitgezien.
Het subtiele geloof dat daarbij hoorde, dat in die cultuur paste, was er geen die als een autoritair leerstuk werd opgelegd. Het werd voorgeleefd door ‘goede christenen’, mannen zowel als vrouwen, het was een levensuitgangspunt van spiritualiteit, eenvoud en naastenliefde. Het was een Kerk van pure Liefde, naar het evangelie van de ‘geliefde discipel’ Johannes.
Is de Bogomielse kerk nu dezelfde als de Kathaarse broederschap? Hoewel er belangrijke overeenkomsten zijn, is het toch eerder zo dat het twee zelfstandige bewegingen zijn geweest, die wellicht een gemeenschappelijke oorsprong deelden. Al in 1012 zijn er berichten over een groepering in de Limousin, bij Bordeaux in het noorden van Zuid-Frankrijk die ketterse ideeën aanhing.
Er is niet veel bewijs dat de een uit de ander zou zijn voortgekomen, of het zou moeten zijn dat de bisschop van de ‘zeven kerken in Asia’, Nicetas, in 1167 een poging deed om de kerk der Albigenzen te herstructureren, en de innerlijke verbondenheid te benadrukken van de verschillende gnostieke kerken: de Bulgaarse, de Dracovische, de pauliniciaanse en de nu opkomende Zuidfranse kerk van Albi. Hij was via Noord-Italië uit Constantinopel naar Occitanië gereisd en verbond hen direct met de oorsprong van hun religie. Hij gaf belangrijke aanwijzingen voor de inrichting van hun organisatie en bevestigde de spirituele opbouw van hun broederschap.
Die gemeenschappelijke oorsprong is in ieder geval het duizend jaar oude ideaal van een zuiver christelijk leven. In de verschillende verhalen, en in de achtergronden bestonden er zeker verschillen naar volksaard en naar landstreek. De broederschap van de Amici Dei, of de Amicx de Dieu, ‘vrienden van God’ (het is dezelfde betekenis als Bogomielen) zoals ze zichzelf aanduidden, kenmerkte zich bovendien door een sterke innerlijke samenhang, voor het eerst sinds de Broederschap van de manicheeën, en in sommige opzichten werkten ze met dezelfde structuur en met dezelfde ideeën.
Waren de diverse Bogomielse groeperingen relatief afhankelijk van een krachtig optredende leidersfiguur, de katharen waren oneindig veel sterker doordat er een kern van gewijde ‘bonshommes’ en ‘bonnes femmes’ was, die elkaar blindelings vertrouwden, die hun innerlijke eenheid op een voor de buitenwacht onbegrijpelijke wijze handhaafden. De dood op de brandstapel was minder schrikwekkend dan hun innerlijke eenheid te moeten opgeven.
Bovendien kenden zij, op al even geheimzinnige wijze door alle eeuwen bewaard gebleven, de innerlijke structuur van de eerste christengemeenschappen. Zij kenden dezelfde opbouw in drie cirkels: van naderenden, van gelovigen of ‘credentes’ en van volmaakten of ‘electi’ als de machtige beweging van Mani uit de derde eeuw. Zij kenden vijf sacramenten, die eveneens teruggingen op de begintijd van het christendom. Dat waren de orasion, het gebed van het brood, het melioramentum, (het groeten van de geest, de ontwaakte Lichtmens in een parfait) het apparelhamentum, (een gezamenlijk genade afsmeken) de vredeskus en het consolamentum.
Zij kenden hetzelfde verheven gebruik van de gezamenlijke maaltijd van gelovigen en volmaakten, die vooraf werd gegaan door het breken des broods, zoals Jezus dat op geheel op wijze van de essenen instelde bij het laatste maal dat hij met zijn vrienden deelde. Het was puur, omdat hun harten ‘katharos’ waren, naar het woord van de Bergrede: Zalig de reinen (Grieks: katharos) des harten, want zij zullen God zien. Het was eenvoudig, en daarom zo weldadig, en zo genezend. Troostrijk en ondersteunend toen de tijden bitterder werden. Hun grootste kracht lag evenwel in hun belangrijkste sacrament: het consolamentum; het sacrament der vertroosting.
Deze wijding was in feite tweevoudig. De ‘goede christenen’ ontvingen deze gave, die zij als een directe binding met de Bovennatuur beschouwden en vergeleken met de ‘genade van de Heilige Geest’, na een intensieve voorbereiding. De ‘credentes’ of gelovigen ontvingen hem op het sterfbed. Alle kathaars-gelovige Occitaniërs wisten dat hun leven tot ‘het goede einde’ zou komen als er aan hun sterfbed een van de ‘goede mensen’ kon staan, die hen zou wijden met het evangelie van de geliefde discipel, en door hen te verbinden met de hogere ‘spijze van de geest’ een algehele reiniging bewerkstelligde. Zij zouden, als ze het leven van een ‘credente’ hadden gevoerd, niet meer in een aards lichaam terug behoeven te komen. Mogelijk dat hun Lichtvonk, zo lang gevangen in die aardse omkerkering, wel een stap op de weg der sterren zou kunnen zetten!
Dat was hun hoop. Een ‘goede christen’, zoals de kathaarse broeders of zusters ook wel werden genoemd, betekende veel meer dan een roomse priester. Die laatste werkte immers samen met de baljuw, met de leenheer, met het gehate noorden dat steeds meer invloed kreeg in het in feite veel grotere gezagsgebied van Toulouse. De ‘bonhommes’ werkten samen met de mensen van het volk, op hún land, aan hún ziekbed, bij hún huwelijken en geboorten, bij de schaapskudden op hun berghellingen en aan het weefgetouw in hun huizen. Twee aan twee kwamen ze; hun loon was een maaltijd en een slaapplaats. Tijdens de oogst hielpen ze mee. In moeilijke tijden waren ze er. In koude winters waren zij het contact met de buitenwereld.
Hun beloning was de verbondenheid met deze mensen, eenvoudig als zijzelf, en het oplichten van de ogen als ze de spirituele vreugden konden delen die in hun innerlijke zielegesteldheid rijk lag opgetast. ‘Als zij u zeggen, het koninkrijk is in de hemelen, dan zullen de vogels u voorgaan. Zoekt het niet te ver buiten u; het Koninkrijk is binnen in u. Wie zichzelf leert kennen, die vindt het. Het Koninkrijk, dat is het talent dat ieder van de Vader heeft gekregen. Wie ermee werkt, die zal het vermeerderd zien, wie het wegstopt, van hem zal het genomen worden.’
Daarin moeten we de legendarische schat der katharen zoeken: de eenvoudige rijkdom van het innerlijke leven, in de navolging van Hem, die het innerlijke koninkrijk van de geest op aarde vertegenwoordigde, maar desondanks de voeten waste van de minste van zijn leerlingen. Dat is de essentie van hun tweede ‘sacrament’, het vereren van iets dat goddelijk is in de nederigste vorm van leven; en elke vorm kan laten zien hoe God zich uitdrukt, mits deze zich er niet ‘tussen’- dringt. God, de onkenbare, eeuwig en ongeboren, vormloos en onbegrensd, niettemin hier op aarde uitgedrukt in ‘goede mensen’ die hem zoeken. Dat is het lijden van de Christus: Goddelijk naar het wezen, onbegrensd in liefde te zijn en niettemin hier op aarde, in de aardse mens opgesloten te liggen, net zo lang tot deze hem vrij zet.
Als, zoals ze dat zelf zeiden, de innerlijke parel van onvergelijkbare schoonheid (hun leringen) niet werd ‘gekocht’ door de mensen met wie ze verkeerden was hun verdriet groot, en beschouwden ze hun missie als niet geslaagd. Aan niemand anders dan aan zichzelf was dat te wijten, het was een te gering geloof, een tekort aan bezieling bij henzelf, als deze communicatie uitbleef.
Geen wonder dat deze ‘goede mensen’ geliefd waren, en in de twaalfde en dertiende eeuw konden rekenen op een onvoorwaardelijke steun onder de bevolking. Geen wonder dat Rome zo snel ze kon ordes oprichtte en toestond binnen zijn organisatie, die heel snel de kathaarse gewoontes, hun gebruiken, ja zelfs de kathaarse manier van leven kopieerden. Ze deden alles na wat ze van de katharen zagen – want in de Languedoc had de roomse kerk de band met het gewone volk, zo die er al geweest was, allang verloren. Maar het resultaat bleef vooralsnog uit. Volk en volmaakten bleken onverbrekelijk, en dus moesten er andere maatregelen worden genomen.
In 1205 was aan de prinses van Foix, Esclarmonde, te Fanjeaux, tijdens een bijeenkomst van alle perfecti het consolamentum der levenden gegeven. Zij is een baken geweest, een concentratie van licht waaraan de andere broeders en zusters zich optrokken. Op de Pog, een berg op twintig kilometer afstand van haar voorvaderlijk slot liet zij het kasteel Montségur bouwen, de burcht die bekend zou worden als de ‘vuurtoren’ van het katharisme.
Hoewel er van katholieke zijde altijd al een onverholen achterdocht tegen het geloof van de zachtmoedigen heerste, (er waren in de elfde eeuw reeds verbrandingen geweest van heretici, of ketters) was het in de eerste tien jaar van die dertiende eeuw nog mogelijk in relatieve openheid zeven openbare debatten tussen de kathaarse parfaits en de roomse geestelijkheid te houden. Debatten, die alle ‘gewonnen’ werden door de katholieken, als we de kronieken mogen geloven. Het eerste vond plaats in Carcassonne, het laatste debat vond plaats te Pamiers, op het kasteel dat toebehoorde aan de graaf van Foix, waarbij Esclarmonde een van degenen was die het standpunt der katharen uiteenzette.
De kronieken die dit boekstaafden, zoveel zal duidelijk zijn, zijn stuk voor stuk geschreven door de overwinnaars. Guzman uit Spanje, beter bekend als Dominicus van de ‘Prekende Broeders’ trad hierbij op als belangrijkste advocaat van Rome. Guilhabert de Castres, misschien wel de meest integere parfait, formuleerde tijdens een van deze debatten op ontroerende wijze de praktijk die het volgen van het leven van de meester der rechtvaardigheid met zich meebracht:
‘Vader, moeder en kinderen heb ik verlaten, ik heb alles opgegeven wat het Evangelie van me vraagt; je vindt geen goud of zilver in mijn beurs. Ik ben volmaakt tevreden met het dagelijks brood en ik maak me geen zorgen over wat ik morgen zal dragen, of waarmee ik me voeden zal. Je ziet in mij de zaligsprekingen die Jezus Christus predikte en waaruit zijn Evangelie bestaat. Je ziet me arm, zachtmoedig, vreedzaam, rein van hart, en je ziet me in tranen, hongerig en dorstig, en gebukt onder ’s werelds vervolging terwille van de rechtvaardigheid.’
De overwinning van de debatten mocht voor Rome zijn, de plaatselijke bevolking liet zich er niet veel aan gelegen liggen. Dominicus trok tien jaar door de streek, al prekend, en had aan het einde van die tien jaar een stuk of tien volgelingen. Pas in Italië kreeg zijn beweging aanhang; toen hij als gezegd de Kathaarse manier van leven en doen tot in detail imiterend daar de bevolking overreedde om de Patarenen en ketters links te laten liggen en het geloof van Rome te omarmen.
Maar een intellectuele overwinning, behaald tijdens de debatten, die zelfs gepaard gingen met ‘wonderen’, was voor Rome niet genoeg. De potentie van de Kerk der Liefde, die zichzelf als de ‘ware kerk’ beschouwde, en die de oorspronkelijke gebruiken van de apostolische keten van generatie op generatie had doorgegeven gekregen, was veel te gevaarlijk. Ten eerste vanwege die bewering, maar ten tweede vanwege de vanzelfsprekende wijze waarop het volk naar hen neigde.
Voor Rome was de maat vol. De paus, Innocentius III, (1198-1216), die overliep van ijver en ervan overtuigd was dat het zijn heilige opdracht was Zuid-Frankrijk katholiek te krijgen, riep op tot een kruistocht. Hij bestookte de Noordfranse soeverein Philips de Tweede om mee te doen, maar deze zag er zelf niets in. Niettemin wees hij de paus er fijntjes op dat die niet moest denken over land waarover hij in naam vorst was, te kunnen beschikken, als hij dat veroverde. Op die voorwaarde mochten wel zijn noordelijke baronnen meedoen aan de jacht op buit en landerijen in het zuiden. Simon de Montfort zou de kruistocht militair leiden.
En zo werd het conflict politiek. En in plaats van dat de wat slappe Raymond VI van Toulouse de zuidelijke krachten bundelde, verzonk hij in onderlinge onenigheid en probeerde hij de vrede te bewaren. Hij stemde in met een vernederende overeenkomst waarbij de katharen vogelvrij werden verklaard. Maar het woord van Rome was niet veel waard. Even later zag hij zichzelf alleen tegenover het leger van de kruisvaarders.
Die hadden zich in juli 1209 bij Lyon verzameld, en vandaar trokken ze naar het zuiden. Be¤ ziers was de eerste stad die ze belegerden. Door een onvoorzichtige uitval konden ze de stad innemen, waarna een weerzinwekkend bloedbad volgde. ‘Dood ze allemaal,’ moet de pauselijke gezant gezegd hebben op de vraag waaraan ze konden zien wie ketters en wie paaps was, ‘God zoekt de zijnen er wel uit!’
Uit schrik gaf de volgende stad zich zonder slag of stoot over waarna de bende avonturiers (want daaruit bestond het kruisvaardersleger voornamelijk) onder leiding van De Montfort en zijn baronnen optrokken naar Carcassonne. Ook die stad werd, door vergiftiging van het drinkwater, tot overgave gedwongen. Zo volgde stad na stad en ondergingen alle burchten tussen de steden hetzelfde lot.
En bij iedere stad was de regel: alle strijders gingen vrijuit, want de kerk was genadig, alle kathaarse gelovigen moesten trouw zweren aan de kerk van Rome (maar wel hun goederen verbeurd verklaard zien), en allen die dat niet deden, plus alle parfaits natuurlijk, werden tot de brandstapel veroordeeld, tenzij ze hun geloof afzweerden. Dan zouden ze slechts voor de rest van hun leven ‘ingekerkerd’ worden op water en brood. Dat kon nooit lang duren. Bij elke stad ging het om honderden ‘goede mannen en vrouwen’ die vermoord werden.
Geleerden schatten dat in die eerste dertig jaren van de dertiende eeuw van de veronderstelde 3000 perfecti of parfaits die er geweest zijn, er 1000 tot 1500 werden verbrand. Een onbekend aantal honderden in Beziers. In 1210 werden 140 mannen en vrouwen verbrand in Minerve. Ook daarin waren man en vrouw gelijk. In het jaar 1211 was het jaarlijkse hoogtepunt te Lavaur: dit keer stierven 350 katharen. In 1213 kwamen Pédro II van Arágon met een Spaans leger te hulp. Maar ook nu was De Montfort te sterk. Hij won de veldslag en Pédro sneuvelde in de strijd om Muret.
De overgebleven ‘goede christenen’ moesten in de anonimiteit onderduiken. De bevolking herbergde hen, met gevaar voor eigen leven, zo goed en zo kwaad als het ging. Ze trokken naar hun broeders en beschermers in Lombardije (Noord-Italië) waarmee ze in voortdurend contact stonden; ze trokken naar de onherbergzame en nog ononderworpen streken, ze kwamen in de afgelegen gebieden van Corbières, ze doken op in het dal van de Ariège, ten zuiden van Foix, en rond het gebied van Montségur. Hun sobere gewaad legden ze af en de onafscheidelijke gordel, die net als bij de Essenen, de gnostieken en de Bogomielen zowel het symbool van verbondenheid met de bovennatuur als van hun gelofte was, droegen ze nu onder hun gewone kledij.
In de golfbeweging van de oorlog was na zeven jaar strijd de situatie weer omgedraaid. De zoon van Raymond VI, Raymond VII, slaagde erin Toulouse vrij te houden, en De Montfort sneuvelde voor de poorten van een plaats vlakbij Toulouse. In minder dan geen tijd had Raymond al het land dat zijn vader verloren had weer teruggewonnen. In principe had Rome niet eens zo’n bezwaar tegen Raymond als buffer tussen het sterke Noord-Frankrijk en Italië, want nu de strijd politiek was geworden, en Raymond zich daarin niet al te anti-Rome had opgesteld (want zijn strijd was vooral tegen het Noorden gericht dat Toulouse wilde inlijven) zo redeneerde men, zou men best door een deur kunnen.
Toen hij echter weigerde om de kathaarse ketters actief te vervolgen, herinnerde de kerk zich dat Raymond geëxcommuniceerd was, bevestigde die excommunicatie in 1226 nogmaals officieel, en nodigde vervolgens de zoon van de inmiddels overleden Philip, Lodewijk VIII uit om ‘zijn landerijen in bezit te komen nemen’. Die liet zich dat geen twee keer zeggen en trok aan het hoofd van een indrukwekkend leger Languedoc binnen. De een na de andere burcht, met de herinnering aan Simon de Montforts moordzuchtige plundertocht nog vers in het geheugen, maakte zich ondergeschikt aan de naderende koning. Door zich te onderwerpen slaagde Raymond er in alleen Toulouse in bezit te houden. Het machtige graafschap Toulouse, in de elfde eeuw nog de belangrijkste macht in het voormalige Gallië, was nu gereduceerd tot een stadstaat in de provincie.
Maar nog was het verzet niet gebroken. In de kruistocht waren heel wat baronnen en burchtheren uit hun burchten gejaagd. Zij werden de faidits genoemd. Aan het einde van de jaren dertig groepeerden zij zich nog eenmaal rond de zoon en de rechtmatige opvolger van de vermoorde Trencavel, aan wie de belangrijke stad Carcassonne officieel toebehoorde. Terwijl Raymond VII| de een na de andere groep katharen oppakte en aan de kerk overleverde, die hen op hun beurt weer aan de wereldlijke arm overleverde (een wat fijnzinniger manier dan hen zelf naar de brandstapel te sturen) steunden alleen Foix en Carcassonne de katharen.
Protesten vlamden incidenteel op in Albi, Narbonne en Toulouse, maar een georganiseerd verzet was onmogelijk geworden. Een deel van de faidits hadden zich verzameld rond het onneembaar geachte kasteel van Esclarmonde op de Pog. Vandaaruit ondernamen ze een uitval waarbij ze de gehate inquisiteur van Toulouse, en heel zijn gevolg, over de kling joegen. Dat was de opmaat voor de grootse apotheose die Rome voor de Kerk der Liefde in petto had: de onderwerping en vernietiging van de Montségur. Het kasteel werd een jaar lang belegerd. Tegenover zich – bitterder kan het niet – vonden de Amicx de Dieu de verenigde Franse legers en hun voormalige beschermheer, Raymond VII. De flamboyante kathaarsgezinde Raymond de Perelle, die de burcht eenmaal aan de katharen had afgestaan, verdedigde de vesting. Symphatisanten braken voortdurend door de blokkade heen en voorzagen de katharen van voorraden en hun verdedigers van munitie.
Walter Birks vertelt in zijn boek The Treasure of Montségur dat volgens de bewaarde Inquisitiearchieven uit 1244 rond kerstmis 1243:
‘Pierre Roger de schat der katharen liet wegvoeren. De diaken Matheus en zijn begeleider Bonnet namen een enorme hoeveelheid goud en zilver mee. De mannen van Camon, die de blokkade vormden in een inham van de Ers, en die in het geheim hun vroegere heer nog steeds waren toegewijd, lieten de heilige schat ongehinderd voorbij. De twee diakens brachten de schat onder in de grot van Ornolac in de Sabarthez.’
Een jaar lang hoopten de mensen van Montségur op hulp uit Noord- Italië, vanwaar de kettersgezinde keizer Frederik II, voortdurend op voet van oorlog met de paus, mogelijk een bevrijdingsleger zou zenden. Die hulp bleef uit. Rond kerst 1243 werd dan ook al duidelijk dat de vesting niet behouden kon blijven en er moesten maatregelen worden genomen. Om onopgehelderde redenen kregen de katharen nog twee-en-een-halve maand verlenging van hun uitzichtloze leven op de top van de berg.
In de nacht van vijftien maart 1244 wisten vier parfaits, onder hen hun bisschop Amiel Aicard, langs de helling van de Pog uit de belegerde vesting te verdwijnen. Liever, veel liever waren ze daar gebleven om met hun broeders en zusters ‘het goede einde’ te verkiezen boven een leven dat vanaf dat moment getekend zou zijn door het verlies van allen die hen dierbaar waren, en die hen vele jaren voor zouden gaan op ‘de weg der sterren’. Maar trouw aan de noodzaak, namen ze de taak op zich die de oude van hen vroeg.
Met zich namen ze de heiligste voorwerpen van het geloof, zoals de granieten beker en de hemelsteen, een hematiet, die precies in de beker paste; symbool van de aardse mens en de lichtvonk uit de oorspronkelijke wereld, die erdoor omsloten wordt. Eenvoudige, maar pure symbolen, niet uitsluitend voor een elite, maar die elk gevoelig hart aanspraken. Daarbij ook het boek van Johannes, de geliefde discipel, en de overige gewijde teksten die tijdens de sacramenten gebruikt werden. Maar nog belangrijker was het dat er gewijde bonshommes bleven leven, om de vlam van de geest brandende te houden en te getuigen van de ongebroken geest van de tweehonderdenvijf parfaits van Montségur.
Voor de 205 parfaits, heilige mannen en vrouwen die in hun bewuste leven geen mens hadden kwaad gedaan noch enig dier hadden gedood, wachtten eerst nog andere vlammen, voordat ‘de weg der sterren’, voor altijd vrij van een aards lichaam, betreden kon worden. Aan de voet van de steile helling van de Pog waar het een beetje vlak werd, stond een reusachtige brandstapel gereed. Daar ging, met hen, het laatste van de Vrije Kerk der Liefde, de Kerk van de geest, in vlammen op.
Vanaf dat moment is het geloof in de twee principes in de mens, waarvan het katharisme een van de mooiste en klaarste uitdrukkingen was, gereduceerd tot een bestaan in de schemer. De meeste overgebleven parfaits vluchtten naar Lombardije, en naar de oevers van het Gardameer. Ook daar werden ze verraden. In Vicenza werden 12 jaar later opnieuw 30 volmaakten verbrand, 20 jaar later werd het laatste centrum bij het schiereiland Sermione in het Gardameer vernietigd en stond er een brandstapel voor bijna 80 parfaits, mannen en vrouwen gelijk.
Zij, die eens de glorie van het Graafschap Toulouse waren, voorbeelden en helpers van de gehele bevolking, gesteund en gedragen door, en voortgekomen uit de hoogste adel in het graafschap, waren nu zwervers, die als melaatsen gemeden dienden te worden. Wie ze in huis opnam werd gevangen genomen en diens goederen vervielen aan de stad of de staat. Wie wist van huizen waar ketters werden ondergebracht en het niet meldde wachtte hetzelfde lot. Het lot dat de Zuid- Franse bevolking trof, voor zover die Kathaarse sympathieën hadden, is vergelijkbaar met, is net zo verschrikkelijk geweest als het lot van de joden onder het nazi-regime, met dit verschil dat het een kleine honderd jaar duurde.
De Inquisitie had werkelijk alle mazen van het net gestopt, net zo geraffineerd als ze de grot van Lombrives hadden dichtgemetseld met 500 (!) mensen erin. Er is geen bewijs voor; het is misschien één misdaad die ze niet hebben begaan; tegen de ontelbare die ze wel hebben begaan maar die nog nergens vermeld staan. Het land was geparaliseerd, lam geslagen. Waren de parfaits onder de katharen tenminste nog bewust wetenden, die begrepen wat hun lot was; na 1244 ondergingen sidderende mensen, die amper notie hadden waarom het ging, hetzelfde lot.
Zo is het leed der katharen voor altijd verbonden met de politieke eenwording van Frankrijk. De kerk van de ‘vrienden van God’ heeft geen neo-katharisme nodig, geen geromantiseerd verleden. De kerk van de Liefde was niet uit op een onafhankelijke staat, maar op een vrijmaken van het innerlijke Koninkrijk, door een pure maar harde weg te gaan. Daarom is de roep om een vrij Occitanië wellicht begrijpelijk, maar wel wat laat. De bovenaardse rivier had zich weer teruggetrokken, om op andere tijden en nieuwe plaatsen weer uit te breken. Want na zevenhonderd jaar, zo luidde immers de belofte, zou de laurier weer bloeien. Maar zevenhonderd jaar is een lange tijd.
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
DEEL 1 – DE VOORTIJD
1 De universele broederschap
2 Egypte
De zonnehymne
3 De druïden
4 De Essenen
Het visioen van Esnoch
Esseense hymne van Lof en Dank
DEEL II – TIJDEN VAN VERANDERING
5 Wat is gnosis?
6 Hermes Trismegistus
7 Mani uit Ktesifoon
Hymne van Mani
8 De Broederschap der Bogomielen
9 Een Kerk van pure Liefde
DEEL III – EEN NIEUWE GRONDSLAG
10 Meester Eckehart en Johannes Tauler
11 Marsilio Ficino, een academie voor de ziel
12 Theophrast Paracelsus, de eerste rozenkruiser
13 Jakob Böhme
14 Johann Valentin Andreae. Een nieuwe broederschap
15 Jan Amos Komensky – J.A. Comenius
De fakkel overgenomen en brandend gehouden
16 Karl von Eckartshausen
De Geloofsbelijdenis van Karl von Eckarsthausen
DEEL IV – DE VRIJMAKING VAN DE LICHTMENS
17 Antonin Gadal
18 Z.W. Leene, J van Rijckenborgh en Catharose de Petri
Register
Literatuur per hoofdstuk
Bron: Gnosis – Stromen van Licht in Europa door Peter Huijs, hoofdstuk ‘Een kerk van pure liefde’
LEES MEER OVER GNOSIS, STROMEN VAN LICHT IN EUROPA
BESTEL GNOSIS STROMEN VAN LICHT IN EUROPA