De katharen, tussen werkelijkheid en fictie – Grondige historische studie over het katharisme van John van Schaik

BESTEL DE KATHAREN – TUSSEN WERKELIJKHEID EN FICTIE 

LEES MEER OVER HET SYMPOSIUM OVER DE KATHAREN IN ZUID-FRANKRIJK – SEPTEMBER 2021

Nog een boek over de katharen? Is alles hierover dan nog niet geschreven? Ja en nee. Niet alles kan de historische toets der kritiek doorstaan. John van Schaik doorploegt de kathaarse bronnen zelf en onderzoekt de Latijnse teksten van hun middeleeuwse tegenstanders. Zo scheidt hij het kaf van het koren. Na de onderstaande korte introductie volgen de inleiding, de integrale tekst van twee van de vijftien hoofdstukken en de inhoudsopgave.

De eerste katharen komen rond 1150 op het toneel van de geschiedenis. Ze verschijnen in het Rijnland, Zuid-Frankrijk en Noord-Italië. Ze geloven dat er twee scheppers zijn: één goede en één slechte, vanaf de eeuwigheid aan elkaar tegengesteld. Christus is niet echt mens geworden, de aanwezigheid van Christus in brood en wijn verwerpen ze. Ook de kruisdood en opstanding kunnen er bij de katharen niet in.

De theorieën over reïncarnatie binnen het christendom en mystieke hemelreizen doen de Kerk in het geweer komen. Paus Innocentius III roept op tot een kruistocht in 1209. In 1233 wordt de inquisitie opgericht. In de inquisitieverslagen wordt gemeld dat de katharen aan inwijdingsrituelen doen; ze worden voorgesteld als orgiën en geheime bijeenkomsten. Op 16 maart 1244 dalen de laatste katharen de heuvel van Montségur af. Zingend worden ze door de vlammen van de brandstapel verteerd. Enkelen kunnen ontsnappen met de katharenschat.

De fascinerende geschiedenis van de katharen is ook vandaag nog zichtbaar aanwezig, niet alleen ten noorden van de Franse Pyreneeën, maar ook in de regio’s van Bourgondië, Champagne, ja zelfs in de Lage Landen zijn er restanten van hun aanwezigheid te zien. Laat je verleiden door een reis in de voetsporen van de katharen.

INLEIDING

Rond het jaar 1000 verschijnen er opeens ‘ketters’ in Europa. De bronnen spreken over haeretici of heretici: dat andersdenkenden of afvalligen. In de bronnen, geschreven door monniken van achter hun kloostermuur, worden deze ketters steevast manicheeërs genoemd. Dat hebben ze gelezen bij kerkvader Augustinus (354-430), wiens boeken in hun kloosterbibliotheek staan. Ze lezen dat de ergste haeretici manicheeërs zijn. Maar dat zijn ze niet! Het zijn vrome christenen die kritiek hebben op de zeven sacramenten en op de corrupte geestelijkheid van die tijd. De middeleeuwse ketters willen de kerk hervormen. Zij willen terug naar de apostelen, in eenvoud en in navolging van Christus. De ketters brengen een hervormingsbeweging op gang die bekendstaat als de gregoriaanse kerkhervorming.

Katharen zijn deze vroege ketters al helemaal niet. De katharen (cathari of catharos) verschijnen pas rond 1150 op het toneel der geschiedenis. In de eerste drie hoofdstukken weerleg ik de opvatting dat de ketters die tussen 1000 en circa 1150 van zich doen spreken katharen zijn. Dit misverstand is ontstaan omdat zowel de vrome christenen als de katharen in de bronnen manicheeërs worden genoemd. De kerk had (en heeft) grote moeite om deze ketters te plaatsen. Pas ná 1150 duikt er langzaamaan in de bronnen kathaars gedachtegoed op. Pas dan is aantoonbaar dat er katharen zijn in Vlaanderen, in het Rijnland, in Noord-Italië en in Zuid-Frankrijk. Alleen in Zuid-Frankrijk, of eigenlijk in Occitanië, worden de katharen niet vervolgd. Dat is de reden dat het katharisme daar kan gedijen.

In hoofdstuk IV bespreek ik in kort bestek de geschiedenis van de kruistocht tegen de katharen en de ondergang van de katharen. Dat verhaal is al vaak genoeg verteld.

Ook in het graafschap Vlaanderen kan het katharisme aanvankelijk wortel schieten. Maar de fanatieke bestrijding door de Vlaamse graven en de (aarts)bisschop maakt dat de katharen uit het graafschap verdwijnen. Dat bespreek ik in hoofdstuk V. In dit hoofdstuk presenteer ik ook een aantal Vlamingen en Friezen die deelnemen aan de kruistocht tegen de katharen.

‘In hoofdstuk VI geef ik een overzicht van de nu bekende kathaarse teksten en geef ik een samenvatting van iedere tekst. De lezer krijgt daarmee een instrument in handen om zelf te kunnen oordelen wat feit en wat fictie is. Enkele kathaarse teksten zijn integraal vertaald door Als Catars en zijn op de website van dit studiecentrum te vinden (www.katharen.be). Kritische bestudering van het kathaarse bronnenmateriaal is in het Nederlandse taalgebied niet voorhanden. Hoofdstuk VI is het fundament waarop de vier volgende hoofdstukken zijn gebouwd.

In de hoofdstukken VII (het dualisme), VIII (het docetisme), IX (de reïncarnatieleer) en X (de inwijdingspraktijk) bespreek ik de leer van de katharen. Wat zeggen de katharen zélf over hun scheppingsleer, hun Christusopvatting, hun verlossingsleer en hun gnosis? Vreemd genoeg wordt er in menig boek nauwelijks ingegaan op de kathaarse opvatting dat de schepping slecht is. 

De katharen leren dat de goede God niet de Schepper is. God heeft de zichtbare schepping niet gewild. De schepping is een creatie van een andere God, een slechte God. Of van de gevallen engel Lucifer. Er is een goede hemel en er is een slechte, zichtbare (dat is inclusief de planetensferen en zodiak) schepping. Daartussen gaapt een grote kloof. Dat heet dualisme. Derhalve kunnen de katharen ook niet begrijpen dat Christus, de Verlosser, zich zou hebben vernederd tot het vlees. Weliswaar is Christus afgedaald naar de aarde, maar Hij is niet één geworden met de mens Jezus. Dat heet met een mooie theologische term ‘docetisme’.

De klassieke christelijke tweenaturenleer (Jezus Christus is God én mens) is voor de katharen ondenkbaar. Volgens hen is Christus niet gekomen om alle mensen te verlossen: Hij is er alleen voor de katharen en meer specifiek voor de kathaarse perfecti, de ingewijden. Zo leerden in de eerste eeuwen ook de oude gnostieke christenen van de Nag Hammadi-geschriften. Alleen de uitverkorenen ontvangen bij hun kathaarse inwijding – het consolamentum – de gnosis. Dan zijn zij verlost en behoeven bijgevolg ook niet meer te reïncarneren.

Dat de katharen voor wat betreft belangrijke christelijke leerstukken afwijken van de ‘officiële’ leer van de credo’s, wil niet zeggen dat de katharen geen christenen zijn. Ook zij leren immers dat Christus de verlosser is – ze leren het alleen ánders. Daarom worden ze in de bronnen ook nooit ‘heidenen’ genoemd, maar ‘ketters’. Eigenlijk moet je spreken van ‘kathaarse christenen’, ‘katholieke christenen’, ‘protestantse christenen’ etcetera. Je kunt niet spreken van ‘katharen en christenen’ zoals vaak gebeurt. Katharen waren christenen!

In hoofdstuk IX behandel ik de reïncarnatieleer van de katharen. Het katharisme is vaak geassocieerd met de reïncarnatiegedachte. Maar nu is het merkwaardige dat geen enkele kathaarse tekst gewag maakt van de reïncarnatieleer. Dat de katharen de reïncarnatie leerden weten we alleen van enkele van hun tegenstanders en uit de inquisitieverslagen. Dat de kathaarse teksten zich niet uitspreken over de reïncarnatie roept de vraag op of het wel klopt dat de katharen de reïncarnatie geleerd hebben.

Iets dergelijks geldt voor de kathaarse inwijding die in hoofdstuk X wordt behandeld. Als er ergens veel over gefantaseerd is, zijn het wel de geheime inwijdingspraktijken in de grotten van de voor-Pyreneeën. Dergelijke speculaties kunnen wat mij betreft geheel en al naar het rijk der fabelen worden verwezen. Dat wil overigens niet zeggen dat de katharen niet aan inwijding gedaan hebben. Dat was wel degelijk het geval. Of althans: de perfecti zochten een directe ervaring van en met Christus; de docetische Christus weliswaar, maar dat doet aan de ervaring niets af. 

Precies dit element maakt dat de katharen door de kerk vervolgd werden. Zij hadden immers de bemiddeling van de kerk niet nodig. Het is ook dit feit dat de katharen vandaag de dag zo geliefd maakt: ook zonder kerk kun je christen zijn. Ik probeer ook te achterhalen hoe de kathaarse inwijding precies verliep. Welke technieken werden daarbij gebruikt? Dat is niet eenvoudig te bepalen want de bronnen geven daar nauwelijks informatie over. Ik heb daarom de hulp ingeroepen van de middeleeuwse mystiek. 

In de middeleeuwse mystiek worden nauwkeurig inwijdingstechnieken beschreven. Het is een hulpmiddel, maar naar mijn idee wel een adequaat middel. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de mystiek voor het overige inhoudelijk niets te maken heeft met de kathaarse gnostiek.

In hoofdstuk XI bespreek ik de leefwijze van de katharen. Dit is natuurlijk al veelvuldig gedaan, maar meestal met een behoorlijke portie moderne romantiek. maar helemaal overslaan kan ik het natuurlijk niet.

Dan de inquisitie, waar hoofdstuk XII aan is gewijd. Ook deze zwarte bladzijde in de geschiedenis van de kerk is genoegzaam bekend. Wat ik toevoeg is de vraag: wie waren die inquisiteurs eigenlijk? Waren dat nu werkelijk zulke monsters als vaak wordt voorgesteld? Het verhaal van de pauselijke inquisitie wordt altijd verteld vanuit het perspectief van de kathaarse slachtoffers, maar wat waren de beweegredenen van de inquisiteurs? Aanvankelijk probeerden de inquisiteurs de katharen te redden uit de klauwen van de duivel. Zo zagen zij dat. Niet de brandstapel, maar de terugkeer tot de kerk was het belangrijkste doel van de inquisitie. Alleen de meest verstokte katharen, meestal de perfecti, kwamen op de brandstapel. En dat liep uit de hand.

In de laatste drie hoofdstukken behandel ik een aantal onderwerpen die samenhangen met de romantische beeldvorming rondom de katharen. In hoofdstuk XIII ga ik in op de vermeende oorsprong van de katharen. Nogal eens wordt verondersteld dat de katharen hun dualisme en docetisme via de bogomielen op de Balkan en de paulicianen in het Byzantijnse Rijk ontleend hebben aan de manicheeërs in de Late Oudheid. Weer de manicheeërs dus. Met historische en inhoudelijke argumenten weerleg ik de opvatting dat er sprake is van een kathaarse-bogomielse-pauliciaanse-manichese connectie.

In hoofdstuk XIV ga ik in op een andere connectie: die tussen de katharen, de tempeliers en de graal. Ik zal laten zien dat er ook voor die connectie geen historische gronden zijn. Er is geen enkel verband tussen de graal en katharen. Er is ook geen verband tussen de tempeliers en de katharen. Wel is er een relatie tussen de tempeliers en de graal. 

De veronderstelde connectie vindt haar oorsprong in de romantische beeldvorming die vanaf het midden van de negentiende eeuw is ontstaan in esoterische en occulte kringen. In deze kringen zoekt men naar een ‘derde weg’, tussen de klippen door van de weg van het geloof (kerk) en de weg van de ratio (wetenschap). Bij deze derde weg pasten de katharen, de graal en de tempeliers, zo was men van oordeel. Dat ‘nieuwe’ verhaal over de katharen is tot op de dag van vandaag nog altijd immens populair. Historisch klopt het niet, maar dat het aanspreekt is wel begrijpelijk.

In het laatste hoofdstuk XV passeren een aantal markante kathaarse sites in Zuid-Frankrijk de revue.

I. HET BEGIN, KETTERS VAN CA. 1000 TOT CA. 1150

Rond het jaar 1000 verschijnen er berichten over ketters in Europa. Dat is nieuw, in de eeuwen daarvoor horen we zelden over ketters. In kronieken, brieven en verslagen van ondervragingen worden de ketters soms manicheeërs genoemd. Na 1050 neemt het aantal berichten af, om na 1100 weer toe te nemen. Waar komen die ketters opeens vandaan? Is er aanleiding om hen van manichese praktijken te verdenken?

Probati sunt esse manichei

Probati sunt esse manichei – het werd bewezen dat zij manicheeërs zijn, schrijft de monnik Adamar van Chabannes (998-1034) in 1022, als hij hoort over een groep vrome lieden die zich onorthodox gedragen. Adamar is al een tijdje in angstige afwachting van de tekenen die het eind der tijden aankondigen. De duizend jaar zijn immers voorbij – de duivel moet losgelaten worden, zo weten de monniken. Ze hebben de Apocalyps van Johannes goed gelezen. Voor Adamar is het dan al snel duidelijk: die ketters zijn handlangers van de antichrist en zijn een teken dat de eindtijd ophanden is. Die ketters zijn valse profeten, die een vals christendom verkondigen. Waarschuwt Christus daar zelf immers al niet voor, verwijzend naar de eindtijd (Mattheüs 7:15-23)? Wolven in schaapskleren, die doen alsof ze goede christenen zijn. Maar in werkelijkheid zijn het ketters. Manicheeërs dus!

Dat deze ketters manicheeërs moeten zijn heeft Adamar ontleend aan de kerkvader Augustinus (354-430), die als gezaghebbendste autoriteit in de Middeleeuwen goed wordt gelezen in de kloosters. Augustinus heeft zeer veel over en tegen de manicheeërs geschreven. En hij weet waarover hij schrijft, want voordat hij zich tot het katholieke christendom bekeerde is hij zelf tien jaar lang een manicheeër geweest. Het manicheïsme is ook christelijk, maar van een andere ‘soort’ dan het katholieke christendom. 

Zo lezen de arme monniken in De haeresibus (Over de ketters) van Augustinus dat de manicheeërs allerlei enge en vreemde dingen doen. Ze lezen dat de manicheeërs jonge meisjes verleiden. Alleen al de gedachte daaraan is gevaarlijk, weten de monniken uit eigen ervaring. Daar steekt de duivel achter. Adamar heeft bovendien eerder al eens geruchten opgevangen van groepen christenen die – o, huiver – het huwelijkssacrament afwijzen en – God betere het – de kinderdoop. Allemaal ketters dus. En dus – indachtig Augustinus – moeten dat wel allemaal manicheeërs zijn. Overal in Frankrijk duiken deze handlangers van de antichrist op, een teken dat de eindtijd ophanden is. Voor Adamar is het een uitgemaakte zaak, maar het valt nog te bezien of hij van achter de kloostermuren de gebeurtenissen in zijn tijd werkelijk zo goed heeft weten te analyseren.

Eén ding heeft Adamar in ieder geval goed gezien, iets wat hem ook moeilijk had kunnen ontgaan. Er is een religieuze hervormingsbeweging ingezet, er is een revolutie aan de gang die door heel christelijk Europa trekt. Adamar en veel andere geestelijken zijn helemaal niet blij met die hervormingsbeweging. Ze vinden het een gevaarlijke ontwikkeling. De hervorming is ‘namelijk tegen de clerus gericht is en de belangrijkste drijvende kracht wordt gevormd door leken. Gewone mannen en vrouwen zijn zich gaan verdiepen in hun geloof en zijn vragen gaan stellen over het christendom. 

Zij hebben gehoord over Alexis, de kampioen der asceten uit de zesde eeuw. Alexis is een leek. Hij verlaat zijn huis en familie om het leven van Jezus na te volgen. Dat is nog eens wat anders dan die dikke bisschoppen die bezittingen bij elkaar schrapen ten koste van de leken; die zelfs kerkbelastingen heffen van mensen bij wie geen geld te halen valt; die desnoods een legertje op de been brengen om hun eigendommen te verdedigen. De gewone man ziet, kijkt en vergelijkt: Alexis of een in goudbrokaat gestoken bisschop, wie vertegenwoordigt het ware christendom? Het antwoord laat zich raden. Velen doen als Alexis, laten hun oude leven achter zich, leiden een zwervend bestaan en volgen Jezus na. Maar ze hebben geen priester in hun midden die hun vertelt wat recht en wat krom is!

De rusticus Leutard

Zo is daar rond het jaar 1000 ene Leutard. Leutard verlaat zijn vrouw, precies als Alexis, en trekt van dorp naar dorp, geïnspireerd door de Heilige Geest. Volgens de monnik Rodulphus Glaber (ca. 990-1047), die over Leutard bericht, is Leutard een rusticus, een boer, en een illiteratus, een ongeschoolde. Toch beweert Leutard dat hij volgens evangelisch voorschrift leeft. Als dat zo is, kan hij nauwelijks een ongeschoolde boer zijn en moet hij Latijn hebben kunnen lezen. Dan moet hij als kind en jonge man op een kloosterschool hebben gezeten. 

Misschien kon hij gerekend worden tot de goliarden, jonge mannen die goed opgeleid zijn maar toch niet kiezen voor een klerikale loopbaan of het monnikenbestaan. Zij vallen buiten de gevestigde kaders die in de Vroege Middeleeuwen zo zorgvuldig opgebouwd zijn en zijn geen ridder, clericus of monnik. Zij hebben juist kritiek op de ordo, de gevestigde orde. Ze hebben kritiek op het establishment zoals dat wordt vertegenwoordigd door monniken als Adamar en Rodulphus. De beroemdste goliard is, volgens Jacques Le Goff, de grote scholasticus Abaelardus. Die is geboren in 1079, wat weliswaar een tijdje later is dan Leutard, maar goliarden kunnen er ook al eerder zijn geweest.

De termen waarmee Rodulphus Glaber Leutard aanduidt, ‘rusticus’ en ‘illiteratus’, lijken eerder denigrerende benamingen te zijn dan dat ze de werkelijkheid dekken. Het maakt vooral duidelijk dat Leutard buiten de ordo staat. Leutard lijkt meer op een rondtrekkende lekenprediker dan op een boer die zijn verstand verloren heeft.

Maar het wordt nog erger, want Leutard roept op om de tienden, de kerkbelasting, niet te betalen. Dat is natuurlijk de grootste ketterij. Leutard heeft echter goede redenen. Het dorp waar hij vandaan komt, Vertus in het graafschap Châlons in de Champagne, wordt in 963 in brand gestoken door de gewapende troepen van de graaf. De graaf is in oorlog met bisschop Gebuin, de bisschop van Châlons-sur-Marne. De graaf en de bisschop betwisten elkaar het recht om de tienden te heffen. Daarbij komt nog dat het bieden van zielszorg aan de bevolking de taak was van de monniken van het nabijgelegen klooster , een dorpspastoor is er niet. Dus claimt ook de abt het recht op de tienden. Er is dus aanleiding genoeg om te prediken dat het onnuttig is de tienden af te dragen.

‘Bovendien: aan wie? Want het kan gebeuren dat de ene week de graaf met een gewapende bende op het erf staat om de tienden met geweld op te eisen en een week later de bisschop. Veel valt er overigens niet op te eisen, want door de vete tussen de wereldlijke en de kerkelijke machten worden de landerijen en de oogst toch wel verwoest. En van een kale kip kun je niet plukken.

Leutard moet een moedig man zijn geweest. Je staat als leek tenslotte niet zomaar op tegen het kerkelijk gezag, daar is een legitimatie voor nodig die hoger is dan de kerk. Hij beroept zich dan ook op de Heilige Geest. Een betere bron kun je in de Middeleeuwen niet bedenken, dat begrijpt een tijdje later ook de visionaire abdes Hildegard van Bingen (1098-1179) begrijpt. Om als vrouw je stem te laten horen in de Middeleeuwen moet je wel van goeden huize komen. Hildegard beroept zich net als Leutard op zelfstandige openbaringen van de Heilige Geest. Door je daarop te beroepen betwist je het kerkelijk gezag. Dat kan verkeerd aflopen en eindigen met de brandstapel, zoals in het geval van de katharen. Maar dat is anderhalve eeuw later.

Leutard slaat het kruis kapot

Leutard trekt al predikend rond, verzamelt steeds meer volgelingen en leert de verkeerde dingen. Dat is de moraal van Glabers verhaal. Leutard slaat zelfs een kruis kapot. Glaber vermeldt het optreden van Leutard als volgt:

Eindelijk stond hij afgemat op en kwam naar huis. Daar verliet hij zijn vrouw en voltrok, zogenaamd naar evangelisch voorschrift, de scheiding. Toen ging hij naar buiten, zogenaamd om te bidden, en betrad hij de kerk, pakte het crucifix en verbrijzelde het beeld van de Verlosser. Ieder die dat zag werd door ontzetting gegrepen en geloofde dat hij waanzinnig was geworden. Hijzelf bracht hun echter de overtuiging bij – boeren zijn nu eenmaal wankelmoedig – dat hij dit alles volbracht op grond van een wonderbaarlijke openbaring Gods. Hij stroomde nu over van al te veel preken, die nut noch waarheid bevatten: hij wilde als leraar optreden, de leer van de Meester vergetend. Want hij zei dat het volledig onnuttig en ongegrond was om de tienden te geven.

‘En zoals andere ketterijen, teneinde zeer behoedzaam te misleiden, zich met goddelijke Schriften bekleden, zelfs als ze daarmee in tegenspraak zijn, zo beweerde ook deze man dat de profeten deels nuttige en deels ongeloofwaardige dingen vertellen. Hij verkreeg daarmee het aanzien van een verstandig en vroom man en verzamelde in korte tijd een niet gering deel van het volk om zich heen.

Een wankelmoedige boer die beweert dat ‘de profeten deels nuttige en deels ongeloofwaardige dingen vertellen’? Dat kan toch geen illiteratus zijn, dat moet een gestudeerd en kritisch man zijn. Maar zijn opvattingen wijken wel af van wat Glaber en de zijnen geloven. Ketters is het niet, eerder lijkt de goliard Leutard een vertegenwoordiger van een nieuw theologisch denken over de Schrift. De ‘kritische’ houding van Leutard past bij de gregoriaanse kerkhervormingen, waarin men het Nieuwe Testament verkiest boven het Oude Testament, en waarin mensen als de prescholasticus Anselmus (1033-1109) en Abaelardus (1079-1142) gaan tornen aan de auctoritas van de Schrift en de kerkvaders. Rodulphus Glaber, en vele monniken met hem, moeten van achter hun kloostermuren de nieuwe tijdgeest verontrust hebben aangevoeld. Dergelijke nieuwigheden moeten wel tot waanzin leiden, zo is de conclusie van Glaber.

Maar wat moeten we aan met het verhaal van Glaber dat Leutard het kruis kapotslaat? Dat is ongehoord. Dat is een schandaal. Dat moet betekenen dat Glaber niet in de kruisdood van Jezus Christus gelooft! Tenminste, zo wordt zijn actie vaak uitgelegd. En als Adamar van Chabannes dan ook nog beweerd dat de ketters manicheeërs zijn, is de conclusie snel getrokken: de manichese ketterij steekt rond het jaar 1000 bij Leutard en anderen de kop op. Dit weer gecombineerd met het feit dat de latere katharen ook de kruisdood afwijzen, heeft geleid tot de opvatting dat het katharisme reeds bij Leutard in een rudimentaire vorm begint. Het ontkennen van de kruisdood heet met een mooie theologische term ‘docetisme’ (zie hoofdstuk VIII). Volgens Augustinus hangen de oude manicheeërs het docetisme aan. Als Leutard de kruisdood afwijst, moet hij ook wel in het docetisme geloven. Van de katharen weten we zeker dat ze het docetisme belijden. Zo is de relatie tussen manicheeërs, elfde-eeuwse ketters en katharen snel gelegd.

Dit is echter allemaal veel te kort door de bocht. We horen in de Middeleeuwen vaker over het kapotslaan van kruisen. Ook Adamar vertelt daarover: negabant baptismum et crucem. Dat is: zij ontkenden de doop en het kruis. Er staat crux – ‘kruis’, er staat niet ‘kruisiging’ of ‘kruisdood’. Veel later dan Leutard en Adamar trekt ene Petrus van Bruis predikend door Frankrijk. Hij wordt door moderne onderzoekers niet van manicheïsme verdacht maar wordt gezien als een oprecht vertegenwoordiger van de hervormingsbeweging (zie hoofdstuk II). Toch slaat ook hij een kruis kapot. Waarom? Omdat hij tegen de verering van het kruis is. Dat kan bij Leutard ook het geval zijn. Het kruis met de lijdende Jezus wordt pas rond het jaar 1000 object van verering (de eerste beeltenis van de lijdende Jezus aan het kruis is gemaakt voor aartsbisschop Gero van Keulen (969-976)). Daar is kennelijk niet iedereen gelukkig mee.

Dat Leutard een kruis kapotslaat hoeft dus niet per se op het ontkennen van de kruisdood c.q. het docetisme te wijzen. Over het andere centrale leerstuk van de katharen, namelijk het dualisme – dat is het geloof in twee goden, een goede en een slechte – horen we al helemaal niets bij Leutard. Dat komt allemaal pas veel later. En dat Leutard zich beroept op eigen openbaringen hoeft ook niet te wijzen op kathaarse opvattingen.

Manicheeërs in Orléans

De geruchten over ketterse manicheeërs blijven echter aanhouden. In 1020 zijn er manicheeërs in Orléans. Degene die hierover bericht is opnieuw Adamar van Chabannes. Hij geeft gruwelijke details over de praktijken van deze ketters:

‘In die tijd werd bewezen dat de tien kanunniken van de Kerk van het Heilige Kruis te Orléans – die eerst religieuzer schenen dan anderen – manicheeërs waren. Toen ze niet terug wilden keren naar het geloof, beval koning Robert dat ze eerst zouden worden ontheven uit hun priesterlijke stand, daarna uit de kerk gezet en ten slotte door het vuur verteerd zouden worden. Want ze waren bedrogen door een bepaalde boer uit Périgord die beweerde dat hij wonderen deed en die as van dode kinderen bij zich droeg waarmee hij iedereen tot manicheeër maakte aan wie hij de as kon geven. Ze aanbaden de duivel, die eerst aan hen verschenen was als een Ethiopiër, vervolgens als een engel van licht die hun dagelijks veel geld bracht. In gehoorzaamheid aan zijn werken wezen ze in het geheim Christus af en bedreven ze in het geheim gruwelijkheden en misdaden waarover men nauwelijks durft te spreken. Want in het openbaar deden ze alsof ze goede christenen waren.’

Dat klinkt niet best en het laat zich raden waar die ‘in het geheim bedreven gruwelijkheden’ uit bestaan. Die spruiten enerzijds ongetwijfeld voort uit de fantasie van de monnik zelf, maar worden anderzijds gevoed door het reeds aangehaalde De haeresibus van Augustinus. Daarin staat onder meer te lezen dat de manichese priesters (electi) gedwongen worden om een soort van hostie te eten waar menselijk zaad op is gesprenkeld. Dat menselijk zaad wordt tijdens bepaalde riten opgevangen. Mannen en vrouwen bedrijven seks. Dergelijke lectuur zou verboden moeten zijn voor middeleeuwse monniken. Zulke voorstellingen hebben meer met de psychologie en het onbewuste van Adamar (en Augustinus) te maken dan dat ze op de werkelijkheid slaan.

De werkelijkheid van de ketters in Orléans wordt gelukkig beter beschreven in andere bronnen. De al eerder genoemde Rodulphus Glaber schrijft over hen. Er is een brief van ene Johannes Ripoli en er is een bericht van een monnik uit het klooster Sint-Pieter in Chartres. Deze laatste zit dicht bij het kettervuur. Doordat er maar liefst vijf bronnen zijn over de ketters in Orléans verkeren onderzoekers in een bevoorrechte positie. Het volgende beeld van de ketters komt naar voren:

  • ze geloven niet in de Triniteit,
  • ze geloven dat hemel en aarde eeuwig zijn, dus niet geschapen,
  • Christus is niet geboren uit een maagd, hij heeft niet geleden en is niet opgestaan uit de dood,
  • ze wijzen de transsubstantiatie af,
  • ze wijzen eigenlijk alle christelijke sacramenten af (de doop, de biecht en het huwelijk worden genoemd door Johannes Ripoli),
  • ze wijzen het eten van vlees af.

En alsof het niet genoeg is blijken de ketters ook nog eens een ritueel te kennen waarbij ze door middel van de handoplegging de Heilige Geest ontvangen. Dat ritueel kennen de katharen ook. Bijna alle elementen die kenmerkend zijn voor de katharen zijn bij de ketters in Orléans ook aanwezig. Bijna alle kenmerken, op één na: het dualisme, oftewel het geloof in twee goden (zie hoofdstuk VI). Daar horen we niets over en dat geeft te denken. Wat ook te denken geeft is de haalde uitspraak in de bronnen dat de ketters doen ‘alsof ze ware christenen’ zijn.

Orléans is in die tijd het politieke en intellectuele centrum van Frankrijk. Koning Robert II regeert vanuit Orléans. Het klooster van Fleury in Orléans herbergt een van de belangrijkste bibliotheken van Europa. De kathedraalschool van Orléans ontstaat, naast Chartres, juist in deze tijd. De overgang van de vroegmiddeleeuwse kloosterscholen naar de kathedraalscholen wordt vaak gezien als een verandering van het intellectuele klimaat. Koning Robert huwt drie keer, zelfs met familieleden. Dat wordt door de paus weliswaar veroordeeld, maar tot een excommunicatie leidt het niet. 

Er is dus nogal wat aan in de hand in Orléans in de tijd van de berichten over de ketters. De ketters lijken zelfs partij te zijn bij de huwelijkse machinaties van de koning. Een van de veroordeelde ketters is de biechtvader van Constance, de derde vrouw van koning Robert.

De ketters in Orléans zijn in tegenstelling tot boer Leutard geleerde clerici. Rodulphus Glaber vertelt dat de ketters ontmaskerd worden dankzij koning Robert zelf. Hij stuurt een undercoveragent naar de geheime bijeenkomsten van de ketters.

Dan is het wel erg toevallig dat nu juist een van de leiders van de ketters de biechtvader van zijn eigen vrouw is, die hij wil verstoten. Zo kom je van je vrouw af, moet hij misschien gedacht hebben. Het is immers opvallend dat nu juist bij deze geleerde ketters het ‘ketterse plaatje’ zo mooi klopt: ze geloven niet in de kruisdood en opstanding, geloven niet in de schepping, wijzen de sacramenten af et cetera. Dat is bij geen enkele andere middeleeuwse bron over ketters het geval. Alsof het geconstrueerd is. Is de biechtvader van de koningin speelbal in de huwelijkse intriges van de koning?

Het kunnen dus ‘echte’ ketters zijn geweest, of mensen die betrokken waren bij de huwelijkspolitiek van de koning. Maar er is nog een derde mogelijkheid die met hun geleerdheid samenhangt. Zij kunnen vertegenwoordigers zijn van de vroege scholastiek. Vertegenwoordigen zij misschien de door Adamar van Chabannes en Rodulphus Glaber zo vermaledijde logica modernorum? Zijn deze ketters misschien voorlopers van die nieuwe logica? Dat zou goed kunnen in Orléans, dat immers een intellectueel centrum in. Moeten we misschien uitspraken als ‘ze geloven niet in de Triniteit’ tegen deze achtergrond begrijpen? Hoe dan ook, voorzichtigheid is geboden. De ketters in Orléans kunnen niet zo eenduidig van manichees of kathaars gedachtegoed beschuldigd worden.

Ware katholieken

Voorzichtigheid is in ieder geval het advies van bisschop Wazo van Luik. In 1052 of 1053 worden er ketters opgehangen in Goslar, Frankrijk. Volgens Wazo zijn ze echter geen ketters maar ‘ware katholieken’ (vere catholicorum). Wazo geeft commentaar op deze gebeurtenis:

‘Als we zorgvuldig de gang van zaken van hun ondervraging onderzochten, zouden we tot het inzicht kunnen komen dat er geen andere reden voor hun veroordeling was dan dat ze weigerden te gehoorzamen aan het bevel van een of andere bisschop om een kuiken te doden.’

Alsof die stomme Fransen in staat zijn om al op grond van het bleke voorkomen vast te stellen dat het om ketters gaat. Nee, roept Wazo verontwaardigd uit, niet zelden zijn het ware katholieken. Die wat te weinig eten omdat ze het voorbeeld van de ascetische Alexis volgen, kunnen we daaraan toevoegen.

Want wat is er nu eigenlijk mis met de ketters in deze tijd? In Monteforte, Noord-Italië, worden in 1028 ketters ontmaskerd. Ook zij komen op de brandstapel aan een wreed en vroegtijdig einde. Van manicheïsme worden ze overigens niet beschuldigd. De ketters worden ondervraagd door de bisschop van Milaan. Wat horen we? Ze geloven in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ze houden vast aan het Oude en Nieuwe Testament, ze geloven dat de Vader de eeuwige God is die alles geschapen heeft, en nog meer rechtzinnigheid. Hier en daar is het misschien niet helemaal honderd procent theologisch zuiver, maar dat kun je van leken ook niet verwachten. 

Pas wanneer de ketters spreken over hun leefwijze, ontstaan er problemen. De ketters leven namelijk in een gemeenschap van mannen en vrouwen. Ze streven seksuele onthouding na, beoefenen ascese en leven in gemeenschap van goederen. Zoals de apostelen, menen ze. Bovendien geloven ze niet in de paus van Rome, maar ze houden er een ‘eigen paus’ op na. En daar bedoelen ze mee dat ze zich geïnspireerd weten door de Heilige Geest. Het lijkt wel een hippiecommune uit de jaren zestig van de twintigste eeuw. Hoe het establishment in de jaren zestig reageert op de hippies is misschien wel vergelijkbaar met hoe men in de Middeleeuwen op de ketters reageert.

In Atrecht (Arras) in Frans-Vlaanderen worden in 1025 ketters gesignaleerd. Van de kerk en van de sacramenten moeten ze niet veel hebben. Zelf beweren ze dat ze volledig naar de evangelische en apostolische leer leven. Hun kritiek richt zich met name op de leefwijze van ondeugdelijke clerici en op de kinderdoop. Want waarom moeten kinderen die nog nooit hebben gezondigd gedoopt worden?

Besluit

Wat komen we in de middeleeuwse bronnen nu eigenlijk te weten over de ketters in de periode van ongeveer 1000 tot 1150? Bedroevend weinig eigenlijk. Tenminste over wat ze geloven. Alleen in het geval van de ketters in Orléans vertellen bronnen daarover. In alle andere bronnen horen we niets over wat de ketters leren. Wel over wat ze doen. Of beter, wat ze nalaten. Ze geloven niet in de sacramenten en ze hebben kritiek op onwaardige vertegenwoordigers van de kerk. En ze hebben in sommige gevallen een afwijkende leefwijze. In bepaalde bronnen worden de ketters manicheeërs genoemd, maar in feite lezen we niet of daar ook leerstellige aanleiding toe is. Er is meer aanleiding te veronderstellen dat de uitspraak ‘ze doen alsof ze ware christenen zijn’ op waarheid berust.’

II. DE GREGORIAANSE KERKHERVORMING

De opkomst van nieuwe religiositeit van de leken in de elfde eeuw zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, komt niet uit de lucht vallen. Er is een historische context: de gregoriaanse kerkhervorming. Tegen de achtergrond van deze kerkhervormingen kunnen we de ketters in de elfde en twaalfde eeuw beter begrijpen. Enkele aspecten van de gregoriaanse kerkhervorming worden in dit hoofdstuk besproken.

Pausen, kloosters en leken

De ‘ketters’ verlangen terug naar het oorspronkelijke christendom van de apostelen. Dat is hun inspiratie. Zoals de apostelen geleefd hebben moet het christendom eigenlijk zijn. Dat is het ware christendom. In ieder geval één verlichte bisschop, Wazo van Luik, noemt sommige ketters ‘ware katholieken’. Volgens de ketters is de kerk afgedwaald van het oorspronkelijke christendom. De ketters hebben kritiek op dikke en rijke clerici en op kerkelijke praktijken als de kinderdoop en de eucharistie. Vooral als de eucharistie gecelebreerd wordt door diezelfde dikke en rijke priesters, of door dorpspastoors die getrouwd zijn en die nauwelijks enig Latijn kennen. 

Van dat laatste is een aardig voorbeeld van uit het midden van de achtste eeuw. Bisschop Bonifatius schrijft in een brief uit 746 over een priester in Beieren die doopt in de naam van patria, filia et sanctus spiritus. Dat is: in de naam van het vaderland, de dochter en de heilige geest. Het moet zijn pater en filius. In de elfde eeuw komt het nog steeds voor dat priesters niet het noodzakelijke Latijn beheersen.

Tegen dit soort onwaardige toestanden komt in de elfde eeuw verzet. De roep om hervormingen komt ‘van onderop’, van de leken. En ook ‘van bovenaf’, van de paus. Maar niet van het ‘middenkader’, niet van de bisschoppen. En juist dit middenkader, waar het volk over het algemeen te maken heeft, is corrupt. Het verzet richt zich dan ook vooral daartegen.

De misstanden in het kerkelijk bedrijf worden vanuit Rome aangepakt door paus Clemens II (1046-1047), vervolgens door paus Leo IX (1049-1054) en door Gregorius VII (1073-1085), naar wie de hervormingsbeweging is genoemd. Paus Gregorius VII moedigt de leken aan om geen missen bij te wonen van onwaardige priesters. Gelovige leken die aan deze oproep gehoor geven worden vervolgens aangepakt door de bisschoppen. Zo wordt een zekere Ramihrdus in 1075 tot ketter veroordeeld door bisschop Gerard II van Kamerijk (Cambrai). Ten overstaan van heel het kerkelijk bestuur weigert Ramihrdus de communie te ontvangen, zelfs niet van de bisschop, omdat geen van de aanwezige priesters en abten het waardig is om het sacrament toe te dienen. Verontwaardiging alom, en de arme man wordt verbrand. Wanneer de paus in Rome dit te horen krijgt ontsteekt hij in woede en hij springt prompt voor Ramihrdus in de bres. Niet Ramihrdus is een ketter, maar de bisschop en zijn gevolg. De paus schrijft:

‘Er werd ons verteld dat een man uit Kamerijk aan de vlammen werd overgeleverd omdat hij het had aangedurfd te zeggen dat de overspelige priesters en bisschoppen die aan simonie doen geen missen dienden te celebreren en dat hun ambt laag diende te worden ingeschat. Als dat waar is, is dat tamelijk ernstig en dat moet worden gestraft met alle strengheid van de kerkelijke wet.’

Er zijn meer voorbeelden. In de buurt van Milaan ontstaat rond 1050 een hervormingsbeweging die de naam Pataria heeft meegekregen. De leden van deze beweging verjagen met geweld onwaardige priesters en bisschoppen. Wanneer hun leider in 1075 in een straatgevecht wordt gedood, laat paus Gregorius VII hem als martelaar vereren. Later, wanneer de hervormingen in een rustiger vaarwater zijn gekomen, worden dergelijke groepen alsnog veroordeeld als ketters.

De gregoriaanse kerkhervorming

De paus wil met name drie misstanden aanpakken die onder bisschoppen en priesters praktijk zijn geworden. Ten eerste worden kerkelijke ambten gekocht en verkocht. Men noemt dat simonie, naar Simon de Tovenaar, de magiër die voor geld de Heilige Geest wilde kopen (Handelingen 8). Ten tweede worden adellijke lieden zonder enige vorm van kerkelijke opleiding tot bisschop of abt benoemd. Men noemt dat simonie, naar Simon de Tovenaar, de magiër die voor geld de Heilige Geest wilde kopen (Handelingen 8). 

Ten tweede worden adellijke lieden zonder enige vorm van kerkelijke opleiding tot bisschop of abt benoemd. Men noemt dit lekeninvestituur. Deze adellijke leken krijgen dan een soort van spoedcursus en worden snel gewijd, soms met een gewapende escorte op de achtergrond. Het komt ook voor dat zelfs kinderen worden geïnstalleerd. Ten derde is het heel gewoon dat clerici getrouwd zijn en kinderen hebben. Dit noemt men nicolaïsme (de herkomst van dit begrip is niet bekend).

Ook kloosters doen mee met deze onwaardige praktijken of hebben er last van. Dat gaat als volgt: een adellijk heer sticht een klooster of geeft rijkelijk schenkingen aan een klooster in zijn leengoed. Dat doet hij natuurlijk niet om niet. De bedoeling is dat daarmee zijn zielenheil en dat van zijn familie gewaarborgd is: de monniken moeten veel bidden om zo de voorspraak te zijn voor de heer na zijn dood.

Dat lijkt nobel, maar de praktijk is weerbarstiger. Want met de schenking komt ook invloed. De heer bepaalt wie de abt wordt, ook al hebben de monniken formeel inspraak. Meestal wordt een familielid abt. Ook die praktijk wordt lekeninvestituur genoemd. Die abt gedraagt zich vervolgens als een wereldlijk heer in plaats van een geestelijk herder. Het verzet tegen deze onwaardige praktijken begint in de monastieke wereld zelf. Drie kloosters, Cluny, Gorze en Hirsau, schudden de lekeninvestituur af en plaatsen zich direct onder Rome. Cluny in Bourgondië is de bekendste kloostercongregatie die zich onttrekt aan de invloed van de adel. De congregatie omvatte honderden kloosters, een belangrijke macht dus.

Het verzet komt vervolgens ook van de leken. Van eenvoudige lieden zoals boer Leutard. Het probleem van deze vrome lieden is dat er geen maatschappelijke instituties zijn waarin hun religieuze protest kan worden ingekaderd. De bestaande benedictijnse kloosters worden uitsluitend bevolkt door monniken van adellijken huize. Pas aan het eind van de elfde eeuw ontstaan in de nieuwe kloosterorden – die zelf een uitvloeisel van de hervorming zijn – voorzieningen waarin de vrome leek terechtkan, zoals de zogenaamde ‘derde orde’ of conversi van de cisterciënzer orde.

‘De ‘nieuw-religieuzen’ hebben dus voorlopig nog geen thuis. Noodgedwongen leiden zij een min of meer zwervend bestaan. Diep in hun hart zouden ze eigenlijk monnik of non worden, maar daar is geen voorziening voor. En dus stichten ze zelf een soort religieuze gemeenschappen, waar mannen en vrouwen samenleven.

Als paddenstoelen schieten de nieuwe bewegingen uit de grond: rondtrekkende predikers met volgelingen; leken die zich vestigen nabij de muren van een klooster; zelfstandige gemeenschappen; kluizenaars. Zij zijn meer bezorgd om een zuivere leefwijze in navolging van de apostelen dan om rechtzinnigheid in de leer. Bovendien, van wie zouden ze die rechtzinnigheid hebben moeten leren? Hoe rechtzinnig zijn al de bisschoppen en clerici eigenlijk? Die hebben echter de macht, de vrome leek niet. En wie de macht heeft, bepaalt wat recht en krom is… en wat ketters is!

Rond 1100 vinden de verschillende hervormingsbewegingen elkaar. De paus, de hervormingsgezinde kloosters en de ijverige leken slaan de handen ineen. Het ‘middenkader’, de bisschoppen en de abten, wordt vermorzeld. De corrupte geestelijkheid wordt krachtig aangepakt en simonie, lekeninvestituur en nicolaïsme worden verboden. De gregoriaanse hervormingsbeweging is geslaagd. En dus zou je verwachten dat de berichten over ketters afnemen. Dat is echter allerminst het geval. Na 1100 nemen de berichten over ketters weer toe. Verdwenen zijn zij dus allerminst, maar ze zijn wel van karakter veranderd. Gaat het bij de ketters tot 1100 vooral om een apostolische leefwijze, bij de ketters na 1100 komen geloofszaken centraler te staan.

De investituurstrijd

Door de hervormingen krijgt Rome meer greep op christelijk Europa. Vóór de hervormingen is de pauskeuze vooral een aangelegenheid van de Romeinse adel. Het gezag van de paus strekt zich niet veel verder uit dan Rome. Als opvolger van Petrus is de status van de paus in Rome vooral van historische en symbolische betekenis. Maar veel wereldlijk gezag heeft hij niet. Keizers en koningen maken gebruik van zijn geestelijke gezag – wat dat dan ook waard is – als het hun uitkomt. Dat komt in de elfde eeuw verandering in. De al eerder genoemde hervormingsgezinde paus Leo IX komt op de bisschopsstoel van Rome dankzij de steun van de hervormingsgezinde Duitse keizer Hendrik III. Dat is tegen de zin van de Romeinse adel. Maar de keizer is machtig en zijn wil is wet.

Gaandeweg beginnen de volgende pausen zich echter te onttrekken aan de macht van Duitse keizer. Zij trekken macht naar zich toe en verzetten zich in toenemende mate tegen de lekeninvestituur. De bisschoppen kiezen een paus en de keizer schuift een tegenpaus naar voren. En andersom. Er ontstaan bizarre situaties met soms twee of wel drie pausen tegelijk. Het pauselijk instituut wint uiteindelijk. In 1075 wordt de lekeninvestituur door paus Gregorius VII afgeschud. De Duitse keizer wordt buitenspel gezet. Die laat het er natuurlijk niet bij zitten en zo ontstaat een conflict tussen de paus en de Duitse keizer. Deze investituurstrijd eindigt in 1122, wanneer bij het Concordaat van Worms bepaald wordt dat de paus gekozen wordt door de curie. 

De macht van de paus is niet langer meer afhankelijk van de wereldlijke arm. De kerk kan eigenlijk nu pas een Europese infrastructuur gaan opbouwen, zoals we die nu in feite nog kennen. En dat wordt voelbaar in het dagelijkse leven van de gelovige. Steeds nadrukkelijker gaat de kerk zich bemoeien met het geloofsbeleven van de gewone man. Die bemoeienis drukt zich vooral in twee thema’s uit: de christelijke sacramenten en de theologie.

Ontwikkeling van de zeven sacramenten en de theologie

We weten inmiddels dat kritiek van de ketters op de kerk met name de zeven sacramenten betreft. De ketters bekritiseren bijvoorbeeld de kinderdoop. Is het nu wel nodig dat pasgeborenen gedoopt worden? Baby’s hebben immers nog nooit gezondigd! Waar komt zo’n vraag opeens vandaan? Zijn dergelijke vragen voor de elfde eeuw nooit gesteld? Nee, eigenlijk niet. In de Vroege Middeleeuwen kent men alleen de volwassenendoop. Zo is het ook met de andere sacramenten. In de Vroege Middeleeuwen biecht men hooguit één keer per jaar, rond Pasen. In de twaalfde eeuw gaat de kerk voorschrijven dat dat vaker moet. De kerkelijke huwelijksinzegening is in de Vroege Middeleeuwen allerminst gebruikelijk, behalve voor de koningen en andere hoge edellieden.

Tegelijkertijd ontwikkelt de kerk het kerkelijke (canonieke) recht, dat toegepast wordt op het huwelijk. Het is pas in 1150 dat de canonist Gratianus de kerkelijke huwelijkswetten definieert. Waar bemoeit de kerk zich eigenlijk mee? Eeuwenlang is het huwelijk een aangelegenheid van de leken geweest, vooral bedoeld om bezittingen veilig te stellen. Soms trouwen kinderen met elkaar, of men trouwt met familieleden. En dan komt daar de kerk die gaat vertellen dat kinderhuwelijken zondig zijn en dat men pas in de zevende graad met familieleden mag huwen! De gehele staatsinrichting wordt ontwricht. Dat roept uiteraard verzet op, wat op zijn beurt weer de verdenking van ketterij in de hand werkt. In ieder geval vinden de ketters een gewillig oor. In 1155 wordt de canon van de zeven sacramenten geformuleerd door Petrus Lombardus (ca. 1100-1160). Hij is de eerste die een theologisch fundament legt onder de zeven sacramenten.

De kritiek van de ketters heeft nog een andere kant. Onder invloed van het toenemende rationele denken in de prescholastiek van Anselmus (1033-1109) en Abaelardus (1079-1121) gaan theologen geloofszaken doordenken. In de tweede helft van de elfde eeuw heeft ene Berengarius van Tours (gest. 1088) een langdurig dispuut met Lanfranc van Bec (ca. 1010-1089), die in 1070 aartsbisschop van Canterbury wordt, over de vraag hoe de aanwezigheid van Christus in het brood en de wijn begrepen kan worden. Men noemt dit wel de tweede avondmaalsstrijd (er is er ook al een avondmaalsstrijd in de negende eeuw). 

In 1050 wordt Berengarius vanwege zijn thesen veroordeeld als ketter. In 1079 trekt hij zijn thesen in. Hij zegt dat hij er altijd voor gewaakt heeft niet tot het docetisme te vervallen, ‘zoals de manicheeërs’. Berengarius behoort tot de nieuwlichters. Voor hem is de aanwezigheid van Christus tijdens de elevatio een geestelijk teken (zoals later Luther en Calvijn leren), terwijl volgens Lanfranc Christus werkelijk aanwezig is in het brood en de wijn (de leer van de praesentia realis).

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

I. Het begin, ketters van ca. 1000 tot ca. 1150
Probati sunt esse manichei
De rusticus Leutard
Leutard slaat het kruis kapot
Manicheeërs in Orléans
Ware katholieken
Besluit

II. De gregoriaanse kerkhervorming
Pausen, kloosters en leken
De gregoriaanse kerkhervorming
De investituurstrijd
Ontwikkeling van de zeven sacramenten en de theologie
Nog steeds manicheeërs
Of kerkhervormers?
Besluit

III. De eerste katharen
Begripsbepaling
Ketters of katharen in Keulen?
Bernardus van Clairvaux over de ketters in Keulen
Textores in Reims, 1157
Sermones tredicem contra haereticos
Hildegard van Bingen, ca. 1160-1170
De kerk in actie
Katharen of waldenzen in Lombers, 1165?
Saint-Félix-de-Caraman en pope Nicetas
Toulouse. Graaf Raimond V
Alanus ab Insulis: twee principes = twee goden
Besluit

IV. De kruistocht tegen de katharen
Occitanië
De uitbarsting nabij
De bom ontploft in Béziers
De Montségur
Montaillou
Guilhem Bélibaste: de laatste parfait
De laatste katharen: de grotten van Ussat-le-Bains en Lombrives
Besluit

V. Ketters en katharen in de Lage Landen
Vlamingen, Hollanders en Friezen
Ketters in Vlaanderen
Graaf Filips van Vlaanderen
De inquisitie in Vlaanderen
Een bisschop van Kamerijk
De pauselijke inquisiteur
Vlamingen op kruistocht tegen de katharen
Friezen in Occitanië
Besluit

VI. De kathaarse bronnen
Inleiding
Interrogatio Iohannis
Visio Iesaia
Een rechtvaardiging van de kerk van God
Glosse op het Onze Vader
Het Ritueel van het gebed en het Ritueel van het consolamentum
Liber de duobus principiis
Besluit

VII. De leer – het dualisme
De historie
Ontologisch, kosmisch en eschatologisch dualisme
Het ontologische gematigde dualisme
Het kosmische gematigde dualisme
Het eschatologische gematigde dualisme
Het ontologische radicale dualisme
Het kosmische radicale dualisme
Het eschatologische radicale dualisme
Een dynamisch godsbeeld
Conclusies
Het klassieke gnostieke dualisme
Besluit

VIII. De leer – het docetisme
De preek van Bélibaste
Het breken van het kruis
Protest tegen de kruisverering en de sacramenten
De eerste docetisten – de katharen
Kruisdood en opstanding in de hemel
Kruisdood en opstanding op aarde
Het docetisme in de klassieke gnostiek
Besluit

IX. De leer – reïncarnatie?
Inleiding
De katholieke polemisten
Bevindingen
De kathaarse geschriften
De inquisitieverslagen
Reïncarnatie en zielsverhuizing
Het kathaarse mensbeeld
Het mensbeeld van Thomas van Aquino
Zintuiglijke kennis versus bovenzinnelijke kennis
Besluit

X. De praktijk – Hemelreizen en inwijding
Gnostieke hemelreizen?
Mystieke hemelreizen
Interrogatio Iohannis
Inwijdingstechnieken
Het corpus spirituale
Mystieke en kathaarse inwijding
De immanente en de transcendente God
Besluit

XI. De praktijk – Leven en werken
Geheime bijeenkomsten?
De kathaarse kerkorganisatie
De burchten – de Montségur
De domus
Zijn de katharen vredelievend?
Besluit

XII. De inquisitie
De vroegmiddeleeuwse rechtspraktijk
De bisschoppelijke inquisitie
Ontwikkeling kerkelijke rechtspraak tot midden twaalfde eeuw
Het einde van het godsoordeel
Het ontstaan van de inquisitie
Op weg naar de pauselijke inquisitie
De inquisitie aan het werk
De straffen
Het daderperspectief – Bernard Gui
Besluit

XIII. Manicheeërs, paulicianen, bogomielen en katharen
De transmissie van het dualisme naar Europa
De paulicianen
De bogomielen
De manichese connectie
Het manichese dualisme
De manichese christologie
Besluit

XIV. Neokatharisme: katharen, graal en tempeliers
Tussen geloof en ratio
De derde weg
Richard Wagner – de graal
Neotempeliers
De ‘derde weg’ der katharen
Otto Rahn, Antoine Gadal en Déodat Roché
Lady Caithness
De graalliteratuur
Jozef van Arimatea
Queste del Saint Graal
Parzival van Wolfram von Eschenbach
De tempeliers
De vervolging van de tempeliers
Besluit

XV. Les sites cathares 2017
Montségur (Ariège) – Pierre-Roger de Mirepoix – de fadith
Foix (Ariège) – Esclarmonde van Foix – de bonne femme
Fanjeaux (Aude) – Guilhabert van Castres – de bonhomme
Castelnaudary (Aude) – Simon van Montfort – aanvoerder kruisvaardersleger
Ax-les-Thermes (Ariège) – Pierre Maury – de croyant
Nabeschouwing

Noten
Verklarende woordenlijst
Secundaire literatuur
Register van historische personen

Bron: ‘De katharen – Tussen werkelijkheid en fictie’ van John van Schaik

BESTEL DE KATAREN – TUSSEN WERKELIJKHEID EN FICTIE

LEES MEER OVER HET SYMPOSIUM OVER DE KATHAREN IN ZUID-FRANKRIJK – SEPTEMBER 2021