De tempeliers – de opkomst en ondergang van de tempelridders beschreven door Dan Jones

BESTEL DE TEMPELIERS – DE OPGANG EN DE ONDERGANG VAN DE TEMPELRIDDERS

De Britse historicus Dan Jones verhaalt in ‘De Tempeliers’ over de bloei en de ondergang van de kruisridders. In de 12e eeuw richtten negen ridders de Orde van de Tempeliers op. De broederschap moest de pelgrims in het Heilige Land beschermen. De pelgrims legden een gelofte van armoede en gehoorzaamheid af, en werden daardoor in 1129 erkend door de kerk. Verenigd onder het rode kruis trokken ze ten strijde in de naam van God. In 200 jaar ontwikkelden ze zich van pelgrims en kruismonniken tot ketters en bankiers. In ‘De Tempeliers’ vertelt Dan Jones op indrukwekkende en toegankelijke wijze over deze grootste religieuze militaire ridderorde ooit.

AANTEKENING VAN DE AUTEUR

De geschiedenis van de tempeliers voert ons naar zeer uiteenlopende tijden, landen en culturen. Met sommige daarvan zijn westerse lezers vertrouwd, met andere minder. Er bestaan grote verschillen in de manier waarop mensen en plaatsen worden benoemd in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Latijn, Grieks, Arabisch, Turks en elke andere taal die in de periode die dit boek beslaat in gebruik was. Bovendien is de spelling in de bronnen vaak verre van consequent.

De transcriptie van Arabische en Turkse namen in een westerse taal is een uitdaging. Er is geen eenduidige, algemeen geaccepteerde conventie voor, en zelfs over de beste spelling van een belangrijke naam als Mohammed bestaat in het Engels geen consensus, laat staan over namen van minder beroemde individuen. Bij het schrijven van dit boek moest ik dan ook voortdurend keuzes maken, die vaak arbitrair waren.

Zo is Salach ad-Din Joesoef ibn Ajjoeb, de grote Koerdische sultan van Egypte en Syrië en de gesel van de tempeliers, bij westerse lezers beter bekend onder de drastisch ingeperkte bijnaam die de kruisvaarders hem gaven: Saladin. Tegenwoordig wordt soms Salach ad-Din gebruikt als een wat minder lompe verkorting, maar met die vorm zou minder duidelijk zijn wie ik bedoelde. En dus ben ik hem ‘Saladin’ blijven noemen. Zijn minder bekende broer en opvolger heb ik daarentegen al-Adil genoemd in plaats van Safadin, waarmee ik de conventie van de moderne wetenschap volg in plaats van die van de middeleeuwse christelijke chroniqueurs.

Maar niet elke keuze is zo duidelijk. Hoe geven we bijvoorbeeld de naam weer van het rijk dat werd gesticht door het Turkse volk uit de steppe dat in 1055 Bagdad binnenreed en dat een groot deel van het Heilige Land in handen had toen de kruisvaarders daar een paar decennia later aankwamen? We kunnen het Arabisch omzetten in ‘Saljuq’, of het Turks in ‘Selcük’. Andere populaire varianten zijn ‘Seljuk’ en ‘Seljuq’. In zulke gevallen, met veel plausibele mogelijkheden zonder dat er één onbetwist als de beste naar voren komt, heb ik mij voor de Engelse vormen gehouden aan The New Encyclopedia of Islam (die in dit geval Seljuq gebruikt). Ook heb ik al in een vroeg stadium professor Paul M. Cobb om zijn hulp gevraagd, en zoals altijd gaf hij mij uitstekend advies, waar ik hem dankbaar voor ben. Alle tekortkomingen in dezen blijven natuurlijk mijn verantwoordelijkheid.

Andere keuzes: ik heb besloten om de diakritische tekens die soms bij de transcriptie van Arabisch in Romeins schrift worden gebruikt achterwege te laten, omdat ze vaak meer afleiden dan behulpzaam zijn in een tekst die niet uitsluitend voor een wetenschappelijk publiek bedoeld is. De namen van de meeste in dit boek voorkomende personen worden veelal in hun gangbare verengelste [vernederlandste] vorm weergegeven. Zo heet Jacques de Molay hier bijvoorbeeld Jacques van Molay.

In veel gevallen heb ik voor de duidelijkheid de plaatsnamen uit de bronnen vervangen door modernere varianten. Het Joppa uit hoofdstuk 1 is op die manier Jaffa geworden (hoewel de nederzetting die ik beschrijf tegenwoordig in Tel Aviv-Jafo ligt). Caïro heeft de plaats ingenomen van het archaïsche Babylon, zoals de kruisvaarders de Egyptische hoofdstad noemden. In veel andere gevallen zou modernisering echter minder correct zijn, reden waarom ik bijvoorbeeld Constantinopel heb gehandhaafd, in plaats van Istanboel. 

Wat de kruisvaardersnederzettingen in het Heilige Land betreft, zijn er soms drie of meer verschillende benamingen mogelijk voor een en dezelfde plaats. Het grote fort van de tempeliers ten zuiden van Akko (het vroegere Acre) werd door de mannen die het bouwden Chastel Pèlerin (‘pelgrimskasteel’) genoemd. In de huidige literatuur wordt het aangeduid met Atlit of Athlit. Ik heb gekozen voor een gemoderniseerde Franse variant en het Château Pèlerin genoemd, met tussen haakjes ‘Atlit erachter bij de eerste en bij sommige latere vermeldingen. 

Niets van dit alles is gebaseerd op een vast systeem, behalve dat ik de leesbaarheid voorrang heb gegeven boven consistentie. Hier en daar heb ik misschien geen van beide bereikt; in dat geval kan ik alleen om uw geduld en begrip vragen. 

INLEIDING

De tempeliers waren religieuze soldaten. Mannen van het geloof en mannen van het zwaard, pelgrims en krijgers, armoedzaaiers en bankiers. Hun uniform, voorzien van een groot rood kruis, symboliseerde het bloed dat Christus voor de mensheid had geofferd en dat zijzelf bereid waren in dienst van God te vergieten. Hoewel de Orde van de Tempeliers slechts een van de vele religieuze orden was die tussen de elfde en de veertiende eeuw in het middeleeuwse Europa en het Heilige Land ontstonden, was het verreweg de bekendste en meest controversiële. 

De tempeliers waren het product van de kruistochten, de door de middeleeuwse kerk geïnitieerde oorlogen die voornamelijk, maar niet uitsluitend, gericht waren tegen de islamitische heersers in Palestina, Syrië, Klein-Azië, Egypte, Noordwest-Afrika en Zuid-Spanje. De tempeliers waren dan ook in grote delen van de mediterrane wereld en elders te vinden: op de slagvelden van het Nabije Oosten en in steden en dorpen in heel Europa, waar ze grote landerijen beheerden die het geld opbrachten voor hun militaire avonturen.

Het woord ‘tempeliers’, verkorting van ‘De Orde van de Arme Ridders van de Tempel’ of, minder vaak, ‘De Orde van de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Jeruzalem’, verwees naar het ontstaan van de orde op de Tempelberg in de heiligste stad van de christenheid. Maar hun aanwezigheid werd bijna overal gevoeld. Zelfs al tijdens het bestaan van de orde waren tempeliers halflegendarische figuren die in volksverhalen, kunstwerken, balladen en vertellingen werden vereeuwigd. Ze maakten deel uit van het mentale landschap van de kruistochten, en dat doen ze tot op de dag van vandaag.

De uitgangspunten van de orde die in 1119 werd gesticht, waren kuisheid, gehoorzaamheid en armoede. Dat laatste werd gesymboliseerd door het officiële zegel van de grootmeester van de orde, waarop twee gewapende broeders een paard delen. Maar desondanks werd de organisatie al snel rijk en invloedrijk. De hoge vertegenwoordigers van de tempeliers in het Heilige Land en in het Westen telden koningen en prinsen, koninginnen en gravinnen, patriarchen en pausen onder hun vrienden (en vijanden).

De orde hielp oorlogen te financieren, fourneerde het losgeld voor koningen, nam het financiële beheer voor koninklijke regeringen waar, in de belastingen, bouwde kastelen, bestuurde steden, bracht legers op de been, bemiddelde in handelsgeschillen, voerde privéoorlogen tegen andere militaire orden, pleegde politieke aanslagen en hielp zelfs koningen op de troon. Ondanks het povere begin groeiden de tempeliers uit tot een van de machtigste organisaties van de late middeleeuwen.

Wat misschien vreemd lijkt, is dat de orde ook populair was onder grote delen van het volk. Voor veel mensen waren de tempeliers geen afstandelijke elite, maar plaatselijke helden. De gebeden die de vele niet-militante ordebroeders in hun religieuze huizen in heel Europa zeiden, waren even belangrijk als de offers die de ridders en sergenten (lichter bewapende ruiters van de orde die niet de ridderrang hadden) op het slagveld brachten, en beide waren van het grootste belang om de hemelse verlossing voor de hele christenheid te bewerkstelligen. De rijkdom van de orde was voor een deel gebaseerd op de patronage van vrome edelen, maar evenzeer op de kleine giften van gewone mannen en vrouwen die aan de plaatselijke takken van de orde schonken wat ze konden om de militaire missie in het Oosten te ondersteunen: een jas hier en een groentetuintje daar.

Natuurlijk waren er ook critici. In de ogen van sommigen waren de tempeliers gevaarlijk onschendbaar en vormde de orde een aantasting van het principe van vreedzaamheid dat het christendom diende te kenmerken. Soms lagen de ridders zwaar onder vuur, vooral van geleerden en monniken die hun bevoorrechte status wantrouwden: beschermd door het gezag van de paus en vrijgesteld van de regels en belastingen die andere religieuze groepen werden opgelegd. Bernard van Clairvaux, min of meer de peetvader van de orde, roemde de tempeliers als ‘een nieuwe ridderorde’, maar een eeuw later veroordeelde een andere geleerde Franse monnik hen als ‘een nieuwe monstruositeit’.

Niettemin werd de hele christelijke wereld geschokt door de plotselinge opheffing van de orde in de vroege veertiende eeuw, gepaard gaand met massa-arrestaties, vervolging, marteling, schijnprocessen, groepsverbrandingen en de inbeslagname van alle bezittingen van de tempeliers. Binnen een paar jaar was de orde opgeheven, opgerold en vernietigd, waarbij de leden werden beschuldigd van een reeks misdaden, specifiek bedoeld om woede en afkeer te wekken. Het einde kwam zo plotseling en zo gewelddadig dat het de legende van de orde alleen maar versterkte. Tot op de dag van vandaag, meer dan zevenhonderd jaar na hun ondergang, blijven de tempeliers fascineren en vormen ze een bron van fascinatie, imitatie en voor sommigen zelfs van obsessie.

Maar wie waren die tempeliers nu precies? Dat is soms moeilijk te zeggen. Er zijn tal van verhalen, televisieseries en films waarin ze afwisselend worden voorgesteld als helden, martelaren, misdadigers, onderdrukkers, slachtoffers, criminelen, perverse figuren, ketters, hoeders van de heilige graal, beschermers van de geheime bloedlijn van Christus en door de tijd reizende aanstichters van wereldwijde samenzweringen. In het veld van de ‘populaire’ geschiedschrijving bestaat een tak van huisvlijt die ‘de mysteries van de tempeliers’ aan het daglicht brengt en suggereert dat de middeleeuwse orde nog altijd bestaat en een rol speelt in een tijdloos complot om de vuile was van het christendom binnen te houden en de wereld vanuit de schaduwen te manipuleren. Hoe onderhoudend dat bij tijd en wijle ook mag zijn, het heeft niet veel met de Orde van de Tempeliers zelf te maken. 

Dit boek probeert de geschiedenis van de echte tempeliers te vertellen, niet zoals ze sindsdien in de legenden zijn afgeschilderd. Het is niet mijn doel om de vreemdste tempeliersmythologieën door te prikken of me er zelfs maar mee bezig te houden, maar om te laten zien dat hun ware daden nog buitengewoner waren dan de geromantiseerde legenden, halve waarheden en hocuspocusverhalen waarmee ze sinds hun val zijn omgeven. 

Ook geloof ik dat de thema’s uit de geschiedenis van de tempeliersorde tegenwoordig sterke weerklank vinden. Dit is een boek over een schier eindeloze oorlog in Palestina, Syrië en Egypte, waar facties van soennitische en sjiitische moslims in strijd raakten met militante christelijke indringers uit het Westen; het gaat over een ‘geglobaliseerde’, van belasting vrijgestelde organisatie die zoveel rijkdom vergaarde dat ze machtiger werd dan sommige regeringen; het gaat over de relatie tussen internationale financiering en geopolitiek, over de macht van propaganda en mythevorming, over geweld, bedrog, verraad en hebzucht.

Wie mijn boeken over de Plantagenets in Engeland heeft gelezen, zal zich er niet over verbazen dat ook dit verhalende geschiedschrijving is. Ik vertel het verhaal van de tempeliers van hun oprichting tot hun ondergang en behandel daarbij de veranderende aard van de orde, de verspreiding ervan in het Nabije Oosten en Europa en de rol die de religieuze ridders speelden in de middeleeuwse oorlogen tussen strijdmachten van christenen en islamieten. Achterin zijn gedetailleerde eindnoten en een bibliografie opgenomen om lezers de weg te wijzen naar een groot aantal oorspronkelijke bronnen en academische studies, maar ik ben niet afgeweken van mijn gebruikelijke opzet om een boek te schrijven dat zowel onderhoudend als informatief is. 

De geschiedenis van de twee eeuwen tussen de onopvallende geboorte en de spectaculaire vernietiging van de orde wordt in dit boek in vier delen verteld. Het eerste deel, ‘Pelgrims’, beschrijft het ontstaan van de tempeliers in de vroege twaalfde eeuw, toen de reli- gieuze orde van christelijke strijders werd opgericht door de Franse ridder Hugo van Payns en (zoals later werd beweerd) acht van zijn metgezellen, die in de turbulente nasleep van de Eerste Kruistocht in Jeruzalem een doel voor zichzelf zochten. 

De bedoeling van deze kleine club was aanvankelijk om een permanente lijfwacht te vormen voor westerse pelgrims die in de voetsporen van Christus de gevaarlijke wegen van het Heilige Land betraden. Deels volgden ze daarmee het voorbeeld van de hospitaalridders of johannieters, een ridderorde van vrijwillige ziekenverzorgenden die omstreeks 1080 in Jeruzalem een hospitaal had opgericht dat bekendstond als het Hospitaal van Sint-Jan.

Nadat ze goedkeuring van de christelijke koning van Jeruzalem en de pauselijke zegen uit Rome hadden gekregen, groeiden de tempeliers snel uit tot een instituut. In de Heilige Stad vestigden ze hun hoofdkwartier in de al-Aqsamoskee op de Tempelberg (door moslims de Haram al-Sharif genoemd), vanwaar ze vertegenwoordigers naar Europa stuurden om de gelederen te versterken en financiële ondersteuning te verwerven. Daarbij richtten ze zich op vooraanstaande beschermheren.

Hun spirituele gids was Bernard van Clairvaux, die hen hielp hun orderegels op te stellen, en onder hun vroegste medestanders waren belangrijke kruisvaarders uit die tijd, zoals Fulco, graaf van Anjou en voorvader van de Plantagenets, die met een beetje hulp van de tempeliers koning van Jeruzalem werd. Binnen een paar decennia waren de tempeliers niet langer negen berooide krijgers die op zoek waren naar een nobele zaak, maar was de orde een ambitieuze organisatie met een duidelijk doel en de middelen om dat te bereiken. 

Het tweede deel van het boek, ‘Soldaten’, laat zien hoe de tempeliers van een reddingsteam langs de weg evolueerden tot een militaire elite-eenheid die in de voorste linies van de kruisvaardersoorlogen streed. Het beschrijft de cruciale rol van de tempeliers tijdens de Tweede Kruistocht, toen zij niet een handjevol pelgrims, maar het hele leger onder leiding van de koning van Frankrijk door de bergen van Klein-Azië loodsten en veilig in het Heilige Land afleverden. 

Ze leenden de bankroete opperbevelhebber grote sommen geld en vochten vervolgens in de frontlinie toen de kruisvaarders Damascus probeerden te veroveren, een van de grootste steden van de islamitische wereld. Vanaf dat moment speelden de tempeliers een prominente rol in de politieke en militaire geschiedenis van de christelijke (of Latijnse) kruisvaardersstaten: het koninkrijk Jeruzalem, het graafschap Tripoli en het prinsdom Antiochië.

Deel II beschrijft verder hoe de tempeliers een netwerk van kastelen opbouwden, militaire protocollen ontwikkelden en de institutionele expertise opdeden die noodzakelijk was om hun taak uit te voeren. In dit deel komen ook een paar van de intrigerendste figuren uit de hele geschiedenis van de kruistochten aan de orde, zoals de vrome maar ongelukkige koning Lodewijk VII van Frankrijk; de roekeloze, hooghartige Gerard van Ridefort, grootmeester van de tempeliers, die in 1187 mede leiding gaf aan het leger van God in de apocalyptische slag bij Hattin; de melaatse koning Boudewijn IV van Jeruzalem; en de beroemdste islamitische sultan uit de wereldgeschiedenis, Saladin, die er zijn levenswerk van maakte om de kruisvaarders van de kaart te vegen en die persoonlijk toezag op de terechtstelling van honderden tempeliers op één enkele dag.

Deel III, ‘Bankiers’, onderzoekt hoe de Orde van de Tempel van een ondersteunende strijdmacht voor de kruisvaarders, gefinancierd met schenkingen uit het Westen, uitgroeide tot een instituut dat militaire competentie combineerde met een uitnemend netwerk van bezittingen en personen in de hele christelijke wereld, en dat op die manier het christelijke Westen met de oostelijke oorlogszone verbond in een tijd waarin het enthousiasme voor de kruisvaart begon weg te ebben.

Nadat ze als gevechtseenheid bijna waren vernietigd door Saladin, werden de tempeliers in de jaren negentig van de twaalfde eeuw weer op de been geholpen met hulp van de briljante, brutale en beroemde Richard Leeuwenhart, koning van Engeland. Zijn vertrouwen in de hoogste leiding van de orde en de manier waarop hij op de tempeliers steunde, bepaalden de richting waarin de orde zich in de dertiende eeuw zou ontwikkelen.

Beschermd door de koninklijke patronage, die snel werd nagevolgd door edelen en stedelijke autoriteiten, verwierven de tempeliers steeds meer land en onroerend goed en verkregen ze lucratieve belastingvoordelen. Ze werden duizelingwekkend rijk en raakten financieel uitstekend onderlegd, zodat pausen en koningen zich op den duur tot hen wendden om hun financiële administratie te verzorgen, de schatkist te bewaken, oorlogen te organiseren en in slechte tijden fondsen te fourneren.

Er waren veel van dat soort tijden, en deel III laat zien dat de orde nog altijd nauw betrokken was bij de oorlogen tegen de islam. Twee grote aanvallen op de Egyptische stad Damiate in de Nijldelta werden gefaciliteerd door de financiële kennis van de tempeliers. Beide eindigden echter in chaos en de ridders en sergenten vochten wanhopige achterhoedegevechten in de ongezonde moerassen van de overstromende Nijl. De tempeliers ontdekten dat het bijeenbrengen van geld en de organisatie van de oorlogsfinanciering iets heel anders was dan het concreet langdurig vechten op vreemde grond tegen een vijand die de omstandigheden veel beter kende. 

Deel III laat verder zien hoe de tempeliers steeds meer verantwoordelijkheid namen voor de veiligheid van de kruisvaardersstaten, waardoor ze in contact kwamen met een paar van de belangrijkste mannen uit de dertiende eeuw, onder wie de heilig verklaarde Franse koning Lodewijk IX, met wie ze uitstekend overweg konden, en Frederik II van Hohenstaufen, de pompeuze en liberaal ingestelde keizer van het Heilige Roomse Rijk, die zichzelf tot koning van Jeruzalem verklaarde en prompt de strijd aanbond met de mannen wier taak het was de stad te verdedigen.

Vanaf dat moment kregen de tempeliers concurrentie van de beschermelingen van Frederik, de Duitse Orde, een van de vele militaire orden die naast (en soms in navolging van) de tempeliers waren gesticht. Daartoe behoorden onder andere de Orde van Sint-Lazarus, die hulp bood aan melaatse pelgrims; de Orden van Calatrava, Santiago en Alcántara, opgericht in de Spaanse koninkrijken; de Zwaardbroeders van Lijfland, die de heidenen in het Baltische gebied bestreden; en de hospitaalridders, met wie de tempeliers vanaf het prille begin te maken hadden gehad en met wie ze een paar grote conflicten uitvochten.

In het Heilige Land leidden het groeiende belang van de militaire orden en hun toenemende diversiteit tot een verscherping van de wrijvingen tussen facties, en de orde werd meegesleept in oorlogen tussen rivaliserende groepen Italiaanse kooplieden en hebzuchtige machthebbers. Op den duur tastte dit de politieke fundamenten van de kruisvaardersstaten zo ernstig aan dat de tempeliers even hulpeloos waren als hun christelijke tegenhangers toen er in de jaren zestig van de dertiende eeuw een nieuwe dreiging ontstond.

In deel IV, ‘Ketters’, worden de gebeurtenissen uit de jaren zestig van de dertiende eeuw aangewezen als de eerste aanzet tot de uiteindelijke ondergang van de tempeliers. De broeders in het Oosten stonden in de frontlinie van een oorlog tegen de twee gevaarlijkste vijanden met wie de kruisvaarders ooit te maken kregen: de Mongoolse horden onder de nakomelingen van Dzjengis Khan en de mammelukken, een kaste van islamitische slavensoldaten. De nederlaag tegen de mammelukken was een vrijbrief voor meer kritiek op de tempeliers dan ooit tevoren. Hun haast onuitputtelijke middelen en directe associatie met het wel en wee van de oorlogen tegen de islam waren nu argumenten die tegen hen werden gebruikt.

De druk op de orde nam toe en de tempeliers werden gevoelig voor een politieke aanval. Die kwam plotseling en in volle hevig- heid in 1307 in de vorm van een alomvattende actie van de vrome, maar meedogenloze Franse koning Filips IV. Op zijn bevel werden alle tempeliers in Frankrijk op vrijdag 13 oktober van dat jaar gearresteerd. Het was het begin van een volstrekt door eigenbelang van de koning ingegeven beleid om de orde op te rollen en al zijn bezittingen te confisqueren. Afwisselend bijgestaan en tegengewerkt door een gecompromitteerde paus Clemens V, verbreedden Filips IV en zijn ministers de plundering van de bezittingen van de tempeliers tot een regelrechte oorlog tegen de orde in de hele christelijke wereld, waarbij ze methoden gebruikten die al eerder op andere kwetsbare groepen waren toegepast, zoals de Joodse populatie van Frankrijk.

Hoewel Frankrijk van oudsher het gebied was geweest waar de tempeliers de meeste steun ontvingen, maakte Filips er zijn onwrikbare missie van om de leden van de orde te berechten, te martelen en terecht te stellen. Hij begon aan de top, met de laatste grootmeester van de tempeliers, Jacques van Molay, die in 1314 in Parijs op de brandstapel belandde. Zijn laatste woorden waren een belofte dat God zijn orde zou wreken.

Filips’ motief om de tempeliers te vernietigen met de twee gesels van juridisch onderzoek en persoonlijke barbarij had weinig te maken met het ware karakter of gedrag van de ordeleden, noch aan het front in de oorlog tegen de islam, noch in Frankrijk, waar hun leven weinig verschilde van dat van monniken. De actie van de Franse koning kwam voort uit zijn politieke vooringenomenheid en zijn pathologische persoonlijkheid, die extreem, wreed en gevoelloos was. Maar hij raakte de orde op een moment dat die gevoeliger was voor aanvallen en laster dan gewoonlijk en waarop het enthousiasme voor kruistochten onder het publiek zo niet dood, dan toch bijzonder verzwakt was.

De terechtstelling van Jacques van Molay markeerde het einde van de tempeliers als organisatie, bijna tweehonderd jaar na hun nederige begin in Jeruzalem. Maar de legende begon nog maar net te ontluiken. De epiloog van dit boek beschrijft hoe de tempeliers in de volksverbeelding doordrongen en hoe de orde sindsdien geromantiseerd is en zelfs op verschillende manieren weer tot leven kwam. 

Een vooraanstaand geleerde heeft gezegd dat een verhalende geschiedschrijving van de tempeliers ‘misleidend’ is, ‘omdat die impliceert dat de orde opkwam en onderging, dat de kritiek voortdurend toenam en dat bepaalde gebeurtenissen latere gebeurtenissen veroorzaakten’. Dit is juist en onjuist. Het zou ongetwijfeld dwaasheid zijn om te proberen binnen een chronologisch raamwerk een alomvattend relaas te schrijven over de twee eeuwen waarin de orde actief was in het koninkrijk Jeruzalem, op het Iberisch Schiereiland, in Frankrijk, Engeland, Italië, Polen, Duitsland, Hongarije, op Cyprus en elders. De ervaringen van de duizenden mannen en vrouwen die als volledig ingetreden tempeliers of als geassocieerde leden leefden en werkten, kunnen niet uitputtend worden behandeld in een samenhangend verhaal over de belangrijkste wapenfeiten van de orde. 

Toch kan moeilijk ontkend worden dat de Orde van de Arme Ridders van de Tempel ooit ontstond, enige tijd bestond en weer verdween en dat dit proces zich afspeelde in een bepaalde periode waarin de tijd op de gebruikelijke wijze verstreek. Het is een verhaal dat ons door het bredere domein van de kruistochten leidt en dat verschillende strijdtonelen en tientallen generaties mannen en vrouwen met elkaar verbindt. Het is ook een verhaal dat meestal thematisch wordt verteld, wat maar al te vaak tot uitweidingen en zelfs saaiheid leidt.

Mijn keuze om deze geschiedenis op de traditionele manier als een verhaal te vertellen, betekent niet dat het onvermijdelijk een morele gang van het eerzame begin naar corruptie, hoogmoed en verval wordt, volgens het tendentieuze patroon dat de lange traditie van het schrijven over de orde al minstens vanaf de zeventiende eeuw parten heeft gespeeld. Ik ben ervan overtuigd dat het mogelijk is om het verhaal van de tempeliers chronologisch te vertellen voor lezers die de geschiedschrijving graag in die vorm tot zich nemen. Ik hoop dat ik daarbij niet te diep in de teleologische val ben getrapt of het bestaan en de ervaringen van mensen die leefden, vochten en stierven met een rood kruis op hun borst niet al te vertekend heb weergegeven.

Ook hoop ik dat dit boek de lezer zal aanmoedigen om de uitgebreide wetenschappelijke literatuur over de militaire orden in het algemeen en de tempeliers in het bijzonder nader te verkennen, bijvoorbeeld via de werken van vooraanstaande en briljante academici als Malcolm Barber, Helen Nicholson, Alan Forey, Joachim Burgtorf, Alain Demurger, Jonathan Riley-Smith, Judi Upton-Ward, Anthony Luttrel, Jonathan Phillips, Norman Housley, Jochen Schenk, Paul Crawford, Peter Edbury, Anne Gilmour-Bryson en vele anderen, op wier werk ik voor dit boek veelvuldig en met groot respect en grote dankbaarheid heb gesteund.

De tempeliers trokken onder een zwart-witte vlag ten strijde, en onder het rijden zongen ze soms een psalm om er kracht uit te putten. Het voelt gepast om die regels aan het begin van ons verhaal te citeren: 

‘Niet ons, Heer, niet ons, geef uw naam alle eer, om uw liefde, uw trouw.’

Geniet van de tocht.

INHOUDSOPGAVE

Kaarten
Aantekening van de auteur
Inleiding

DEEL I: PELGRIMS, ca. 1102-1144 31 

Een gouden bekken vol schorpioenen
De verdediging van Jeruzalem
Een nieuwe ridderorde
Elke goede gave

DEEL II: SOLDATEN, 1144-1187 93 

Een toernooi tussen hemel en hel
De oorlogsmolen
De godvergeten toren
Macht en rijkdom
Moeilijkheden in de twee landen
Tranen van vuur
Wee u, Jeruzalem!

DEEL III: BANKIERS, 1189-1260 207 

De jacht op fortuin
Nergens in armoede
Damiate!
Vijandschap en haat
Ontrol onze banier en steek die omhoog!

DEEL IV: KETTERS, 1260-1314 309 

Een graat in de keel
De stad zal vallen
Op instigatie van de duivel
Ketterse verdorvenheid
God zal onze dood wreken

Epiloog: De heilige graal

BIJLAGEN 

Bijlage I: Bijlage II: Bijlage III: Bijlage IV: 

Noten
Bibliografie
Illustratieverantwoording

Register 

Bron: De tempeliers – de opkomst en de ondergang van de tempelridders

BESTEL DE TEMPELIERS – DE OPGANG EN DE ONDERGANG VAN DE TEMPELRIDDERS

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE TEMPELIERS